ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16-712068-07 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tegen verdachte wegens drugshandel en wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tegen de verdachte, die eerder was veroordeeld voor drugshandel. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin werd gesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald uit zijn criminele activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 januari 2007 tot en met 23 maart 2010 heeft gehandeld in softdrugs, met een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 344.500,--. De rechtbank baseerde deze schatting op een proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voldoende onderbouwd werd geacht. De verdediging voerde aan dat de vordering op nihil moest worden gesteld, omdat de verdachte ontkende zich schuldig te hebben gemaakt aan drugshandel. De rechtbank verwierp dit verweer, aangezien de verdachte eerder door het Hof was veroordeeld voor deze feiten. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/712068-07 (ontneming)
Datum uitspraak: 7 maart 2013
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 16/712068-07, tegen:
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende te [adres] a 0, [woonplaats].
1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering van 29 februari 2012, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/712068-07 waaruit blijkt dat de veroordeelde op
6 september 2011 door het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, is veroordeeld voor -kort gezegd-:
Meermalen tezamen en in vereniging opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hasjiesj, meermalen tezamen en in vereniging in hennep, hasjiesj en marihuana handelen, aanwezig hebben van hennep en hasjiesj en voorhanden hebben van wapens en munitie tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de conclusies van antwoord, repliek en dupliek;
en uit de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting op 7 februari 2013 zijn de officier van justitie, de raadsman van veroordeelde, mr. M.H.H. Meulemeesters en de veroordeelde gehoord.
2. De beoordeling
2.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 344.500,--, zoals is onderbouwd in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de ontnemingsvordering op nihil dient te worden gesteld, omdat veroordeelde ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de handel in verdovende middelen.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de methode van extrapolatie die wordt gehanteerd bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoelaatbaar is. De raadsman heeft daartoe opgemerkt dat deze methode op gespannen voet staat met het onschuldbeginsel en heeft gewezen op het Geerings-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat zaaksdossier J03 niet gebruikt mag worden voor het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu veroordeelde voor dit zaaksdossier onherroepelijk is vrijgesproken. De raadsman heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover deze ziet op het transport op 9 april 2008, dan wel dat de resultaten van de berekening ten aanzien van J03 buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie de bedragen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, nu de berekening onvoldoende steun vindt in de door het Openbaar Ministerie gebezigde bewijsmiddelen.
Meest subsidiair heeft de raadsman betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel hoogstens geschat kan worden op € 2.887,50, gebaseerd op zaaksdossier J01.
Ten slotte heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de beperkte draagkracht en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
2.3.1 De bewijsmiddelen
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de – navolgende – motivering, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer 2010073549 met opschrift “dossier [X]”.
Er is steeds sprake van processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde ambtenaren, tenzij anders is vermeld.
Die processen-verbaal zijn gebundeld in 11 ordners en 2 losse processen-verbaal en doorlopend genummerd van pagina 1 tot en met 4934. In die processen-verbaal zijn onderzoeksbevindingen gerelateerd en verklaringen van personen die zijn ver- of gehoord.
De stukken, behelzende de vertaalde verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] en de vertaalde processen-verbaal van bevindingen van Duitse opsporingsambtenaren beschouwt de rechtbank als stukken als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en sub 5º, van het Wetboek van Strafvordering. Deze worden slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen gebezigd.
Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (pag. 1520 en 1521)
Op donderdag 21 februari 2008 te 17.01 uur belt [A] met [B]. [B] zegt dat er 50 stuks standby gehouden moeten worden voor maandag of dinsdag.
Op maandag 25 februari 2008 te 16.48 uur belt [B] met [A] en zegt dat hij er voor morgen 50 klaar moet houden.
Op woensdag 27 februari 2008 te 11.30 uur belt [B] met [C]. [B] zegt dat een transport € 275,00 kost en dat dat met zo’n tank een koopje is.
Op woensdag 27 februari 2008 te 13.23 uur belt [A] met [B]. [B] zegt dat die 50 voor dinsdag 100% is, want de auto is dinsdag klaar.
Op donderdag 28 februari 2008 te 16.57 uur stuurt [B] een sms-bericht naar [getuige 2] met de tekst “2x einzel ok. 50x1125. 20xalt 1100. Bez. Gesamt 61000”.
Op donderdag 28 februari 2008 te 22.48 uur wordt een auto op naam van [D] gezien bij het [naam] hotel in [vestigingsplaats].
Op vrijdag 29 februari 2008 te 13.17 uur belt [getuige 2] met [B]. [B] zegt dat het gister 500 te weinig was.
Op zondag 2 maart 2008 te 17.31 uur belt [B] met [E] en zegt dat [D] 61.000 euro moest aanpakken, maar dat het 500 euro te weinig was.
Verhoor [getuige 1] (pag. 3825, 3826 en 3954)
Op 18 maart 2008 is in het door mij gebruikte voertuig 50 kg hasj aangetroffen. Ik heb dat voertuig slechts bestuurd. Mijn opdrachtgever is [Y]. [Y] heeft me gevraagd of ik iets wilde bijverdienen. Ik antwoordde hem dat ik daarin geïnteresseerd was. Toen ben ik begin februari met hem samen naar [vestigingsplaats] in Nederland gereden. Daar hebben we de C5 afgehaald waarmee ik vandaag werd aangehouden. [Y] beloofde me dat ik de auto privé kon gebruiken als ik af en toe iets privé zou afhalen in Nederland. Per rit zou ik 450 euro krijgen. Hij zei me ook dat hij voortdurend bij de auto moest kunnen en daarom een tweede sleutel had. Hij vroeg me echter het voertuig op mijn naam te zetten. Later zei hij dat ik ook maar eens wat hasj moest vervoeren. Kort na de registratie van het voertuig zijn we toen weer naar [vestigingsplaats] gereden. We waren echter gescheiden onderweg. [Y] had een huurauto gehuurd. Ik geloof dat het een Mercedes of een BMW was. We zijn daar ’s avonds om 23.00 uur aangekomen. We zijn toen naar een hotel met de naam [vestigingsplaats] gereden. Iets later kwam de persoon ook naar dit hotel en zei dat het die dag niet meer zou gaan. We hebben daar toen in een tweepersoonskamer overnacht en zijn de volgende ochtend afzonderlijk terug naar Dresden gereden. Later zijn we toen weer afzonderlijk met twee voertuigen naar [vestigingsplaats] gereden. [Y] zei me dat hij daar in de C5 nog een tank wilde laten inbouwen, zodat ik tijdens mijn ritten een grotere actieradius zou hebben. Hij reed daar weer met een huurauto naartoe, omdat hij onderweg nog andere zaken wilde afhandelen. We ontmoetten elkaar toen in het hotel in [vestigingsplaats] en hebben daar overnacht. De C5 werd de volgende ochtend afgehaald bij het hotel en zo rond één uur ’s middags weer teruggebracht. Later, kort voor de terugreis, heb ik ook gezien dat daar een extra gastank was ingebouwd. Ik moest toen terugrijden naar Dresden en het voertuig parkeren in een garage in de Radeberger Straße in Dresden. Vrijdags zei [Y] tegen me dat ik dinsdag, vandaag dus, de volgende rit naar [vestigingsplaats] voor hem moest maken. Ik moest hem daar om 9 uur voor het hotel ontmoeten. Ik was vandaag echter door een file pas rond 10.30 uur voor het hotel. [Y] was er op dat moment al. Hij wachtte op de parkeerplaats voor het hotel. Naast hem bevond zich nog een persoon die ik bij de autoaankoop in februari al eens had gezien. [Y] vroeg me toen naar de kamer te gaan – de auto moest ik echter openlaten. Dat heb ik toen ook zo gedaan. Nadat ik klaar was met eten, legde hij me uit dat de auto er niet was, maar direct teruggebracht zou worden. Om ca. 12.45 uur gaf hij mij een teken dat de wagen er weer was. Hij vroeg me toen direct terug te rijden naar Dresden en de auto in de garage te zetten. Onderweg mocht ik echter geen pauze houden, omdat het voertuig zo snel mogelijk weer in Dresden moest zijn.
Ik heb gezien dat [Y] met twee personen heeft gesproken aan de bar in het hotel in [vestigingsplaats] tijdens onze verblijven daar. De ene was ongeveer 170 cm lang, stevig gebouwd, ietwat lang krullend donkerblond haar, geen baard, ca. 46 of 47 jaar oud. Ik geloof dat het een Nederlander was, maar hij sprak goed Duits. Ik heb gezien dat hij in een Citroën met Nederlands kenteken rijdt. Het kan ook een C5 zijn geweest. Hij droeg meestal een bruine leren jas.
Verhoor [getuige 2] (pag. 3831 tot en met 3834)
Ongeveer eind 2007 resp. januari 2008 heb ik via mijn kennis [getuige 4] uit Kiel “[verdachte]” uit Holland / Utrecht leren kennen. Ik heb[verdachte]vervolgens ook in Holland na mijn vakantie in januari 2008 bezocht. Het werd snel duidelijk dat [verdachte] over grote hoeveelheden hasjiesj zou kunnen beschikken. Ook vertelde hij mij dat hij Tsjechische vrienden had, die in ieder geval leverden aan afnemers in het gebied Dresden. Bovendien sprak hij over de mogelijkheid dat men in een auto een gastank kon inbouwen die als verstopplaats voor drugs kon dienen. Wij kwamen overeen dat [verdachte] mij een dergelijke personenauto met bergplaats ter beschikking zou stellen. [verdachte] maakte mij duidelijk dat drugshandel met hem alleen op basis van vooruitbetaling mogelijk was. [Y] was onmiddellijk bereid financieel deel te nemen aan dit soort zaken. In dit verband bood [Y] aan ook voor een chauffeur te zorgen. [Y] was vervolgens met de chauffeur in Holland / [vestigingsplaats] en zij haalden daar de personenauto C5 op. Nadat de aanmelding was gebeurd, werd de personenauto weer door [Y] en diens chauffeur naar Holland gebracht. In Holland moest dan, zoals afgesproken, de tweede gastank ingebouwd worden. Veel wijst erop dat een grotere hoeveelheid naar Dresden is gebracht, omdat ik dus enkele dagen later aan [F] hasjiesj heb overhandigd. Dat moet rond 29 februari 2008 zijn gebeurd. Het zou ongetwijfeld kunnen gaan om 5 kilogram hasjiesj – ik weet het echter niet meer precies. Voor de levering van hasjiesj, volgens mijn dossier op 18 maart 2008, die vervolgens door de douane veilig gesteld werd en tot aanhouding van [getuige 1] leidde, wil ik verklaren dat ik daarvoor zelf € 10.000,00 in contanten aan [Y] heb overhandigd. Het gehele verloop werd door [Y] overgenomen. Ik weet dat hij met zijn chauffeur naar Holland is gereden. Vooraf waren er verschillende telefonische contacten tussen mij en [verdachte]. [verdachte] bevestigde mij later dat er een controle was geweest. In dit verband vroeg ik [verdachte] hoeveel erin had gezeten. [verdachte] noemde mij toen een getal net onder de 50, waarbij ik mij het precieze getal niet kan herinneren. Ik heb een gehuurde garage in Dresden aan de Radeberger Straße.
Verhoor [getuige 3] (pag. 4180, 4181, 4182)
Ik was in totaal twee keer met [getuige 4] in Nederland en heb de door mij beschreven Nederlander met hem samen ontmoet. Wij zaten alle twee aan de bar van het hotel. De Nederlander kwam toen zoals door mij beschreven de bar binnen en herkende [getuige 4]. Aanvankelijk hoorde ik hoe die twee op een ruzieachtige manier met elkaar spraken. Het ging om de schuldtoewijzingen in het oude proces. De Nederlander vertelde dat hij genoeg “Grass” had, meerdere honderd kilo, en dat hij niet wist waar hij daarmee naar toe moest. Bovendien hoorde ik dat de Nederlander over ten minste één marihuanaplantage in Nederland en in Tsjechië sprak. Ik hoorde dat de Nederlander wereldwijd handelt. Hij noemde ook Engeland, Spanje, Marokko en Tsjechië. [getuige 4] zei tegen de Nederlander dat hij goede hasj nodig had. De Nederlander zei vervolgens dat hij dan meteen 50 kg zou leveren en [getuige 4] ging hiermee akkoord. Gesprekken over geld heb ik nooit gehoord. Gehoord heb ik echter onder andere wel dat de Nederlander een chauffeur had die de drugs in een geprepareerde gastank van een auto zou vervoeren. In de eigenlijke gastank van de auto zit een tweede tank waarin de drugs zitten. De eigenlijke tank is met twee schroeven beveiligd. Wanneer die worden losgeschroefd, kom je bij de “drugstank”. De gasinstallatie functioneert gewoon. Het Nederlandse nummer [telefoonnummer] is van de Nederlander.
Verhoor [getuige 4] (pag. 4197 tot en met 4216)
Ergens voor juni 2007 kreeg ik [B] aan de telefoon. Die sprak mij aan op oude verplichtingen en zei dat we elkaar eens moesten ontmoeten. Tijdens een later persoonlijk gesprek bevestigde [B] mij dat ik een verplichting aan hem van € 100.000,- zou hebben.
In dezelfde tijd ontmoette ik [getuige 3]. Ik heb een afspraak gemaakt met [B] in Hotel [vestigingsplaats]. Daar heb ik ook eerder meerdere ontmoetingen met hem gehad. Het klopt dat [getuige 3] van mij een simkaart met het nummer [nummer] heeft gekregen die vervolgens werd gebruikt voor het contact tussen [getuige 3] en [B]. [getuige 3] en ik hebben [B] ontmoet in Hotel [vestigingsplaats]. Als men mij vertelt dat het op 26 maart 2008 was, dan zal dat wel kloppen. [B] vertelde dat hij zelf kwekerijen in Tsjechië had waarin marihuana werd verbouwd. Handel met de marihuana was voor hem eenvoudiger te regelen. Levering van hasjiesj was moeilijker, omdat ook de leveranciers van hasjiesj meteen geld van hem zouden eisen. Ik geloof dat hij tijdens het gesprek vertelde dat een kilogram marihuana tussen de € 3.700,- en € 4.000,- zou kosten. Met betrekking tot hasjiesj vertelde hij over prijzen van tussen de € 1.000,- en € 1.300,- per kilogram. Er is gesproken over een hoeveelheid van 5 à 10 kg marihuana die via bemiddeling van [B] uit Tsjechië naar Dresden zou worden gebracht. [getuige 3] bracht me op de hoogte dat we op 1 april 2008 naar Dresden konden rijden om de marihuana op te halen. Op 2 april 2008 heb ik in de woning van [getuige 3] meerdere pakketten marihuana gezien. Bij een ontmoeting met [B] in Hotel [vestigingsplaats] op 4 april 2008 hebben wij [B] geld overhandigd. [B] stond niet meer zo afwerend tegen de mogelijkheid hasjiesj te verkopen. [B] berichtte ons dat hij de mogelijkheid had een autotransport naar Duitsland te organiseren en op deze manier de hasjiesj daarheen te smokkelen. De mogelijkheid zou bestaan de hasjiesj, zoals hij dat vroeger ook al had gedaan, in de gastank van een auto te verstoppen.
Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (pag. 1541)
Uit onderzoek is gebleken dat [B] vanaf 2004 tot 5 januari 2007 heeft vast gezeten in Duitsland. Door een medegevangene is verklaard dat [B] zelfs in de gevangenis zijn internationale handel in drugs voortzette.
Het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (pag. 1542)
Op vrijdag 29 mei 2009 wordt [B] gecontroleerd door de politie. [B] had op dat moment twaalf briefjes van € 500,00 bij zich.
Telefoongesprek tussen 7934 en 6711 d.d. 26 maart 2008 te 18.29 uur (pag. 2851)
7934 zegt: nou moet je eens luisteren, ik rijd altijd met weed en hasj rond he? NN: ja.
Een aantal telefoongesprekken waarin wordt gesproken over voorbeeldje(s) en getallen:
Telefoongesprek d.d. 24 februari 2010 tussen [telefoonnummer] en NN met nummer eindigend op 7696 (pag. 3039);
Telefoongesprek d.d. 26 februari 2010 tussen [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (pag. 3165);
Telefoongesprek d.d. 27 februari 2010 tussen [telefoonnummer] en NN met nummer eindigend op 7696 (pag. 3057);
Telefoongesprek d.d. 01 maart 2010 tussen [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (pag. 3069);
Telefoongesprek d.d. 03 maart 2010 tussen [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (pag. 3083).
Telefoongesprek tussen [telefoonnummer] en NNman d.d. 17 februari 2010 (pag. 3019-3020)
NNman met Belgisch accent wil [verdachte] vandaag zien. [verdachte] kan helemaal niets krijgen. Iedereen zit er bovenop, omdat het allemaal omhoog gaat. De shoppers betalen al 3-6. [verdachte] zegt dat in het zuiden van Nederland al 800 wordt betaald voor nat. Reken maar uit je hebt er 5 nodig voor een hele dus dan heb je al 4. [verdachte] wil het graag voortzetten, maar kan nu niet leveren.
Telefoongesprek tussen [telefoonnummer] en [telefoonnummer] d.d. 3 maart 2010 (pag. 3097-3098)
[verdachte] vertelt dat de Belgen gebeld hebben en dat ze er een stuk of 5 willen. [G] zegt dat er 7 in Apeldoorn liggen, 2 in Woerden en nog een paar in Driebergen. [verdachte] maakt een afspraak met de Belgen en stuurt ze naar [G] toe. [verdachte] laat de Belgen naar Zeeland komen en dan praten ze er wel over.
Pv van bevindingen d.d. 31 maart 2010 (pag. 1352)
Nummer [telefoonnummer] behoort toe aan [G], geboren [1966] te Utrecht en de nummers [telefoonnummer], [telefoonnummer] [telefoonnummer] [telefoonnummer] zijn nummers van verdachte [B].
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting naar aanleiding van het voorhouden van de hiervoor genoemde telefoongesprekken:
Ik ken [G] wel. Het klopt wel dat ik de weken voor mijn aanhouding veel telefoongesprekken met hem heb gevoerd waarin werd gesproken over voorbeeldjes en bedragen. Ik ontken ook niet dat ik zo’n gesprek met een Belg heb gevoerd.
Ik vroeg aan die mensen altijd een voorbeeldje. Dan kreeg ik gratis softdrugs.
Pv van bevindingen van doorzoeking d.d. 23 maart 2010 (pag. 1139 tot en met 1141)
Op dinsdag 23 maart 2010 te 08.25 uur werd ter inbeslagname de garagebox aan de [adres] te [vestigingsplaats] binnengetreden. In de garagebox werden – onder meer – de volgende goederen aangetroffen:
- Twee bruine dozen, met bruin tape afgeplakt, opschrift Meuk, inhoudende zilveren grijze plastic zakken met henneptoppen;
- Grote reiskoffer op wieltjes, kleuren grijs/zwart, inhoudende transparante zakken met hennep;
- Groene stalen pers met rode krik;
- Stalen mal met los persdeel;
- Geldtelmachine, grijs.
Pv van bevindingen van doorzoeking d.d. 23 maart 2010 (pag. 1145 tot en met 1148)
Op dinsdag 23 maart 2010 te 06.10 uur werd de doorzoeking van het perceel aan de [adres], perceel 359-360 te [vestigingsplaats] geopend. In de caravan werden – onder meer – de volgende goederen aangetroffen:
- Plak hasj in bruin koffertje op grond achter bank;
- Persmal in Citroën C5 [kenteken];
- Wit plastic tasje met rol geperste hennep in Citroën Berlingo.
Pv van bevindingen (pag. 1430-1431)
Op maandag 12 april 2010 werd door de Unit Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. De te onderzoeken partij was in beslag genomen tijdens een onderzoek. De aangeboden partij bestond uit:
- Partij 84303: 5768,19 gram gedroogde groene plantentoppen gewogen exclusief verpakking. Verpakt in drie grote zilveren zakken. De cannabistest was positief.
- Partij 84295: 2804,71 gram gedroogde groene plantentoppen gewogen exclusief verpakking. Verpakt in twee grote zilveren zakken en één transparante gesealde plastic zak. Cannabistest was positief.
- Partij 84314: 104,35 gram bruine plak gewogen exclusief verpakking. Cannabistest was positief.
- Partij 84316: 177,63 gram geperste gedroogde groene plantentoppen gewogen exclusief verpakking. Cannabistest was positief.
- Partij 84309: 2748,91 gram totaal gewicht, waarvan 2233,95 gram gedroogde groene plantentoppen en 515,96 gram bruine plakken en brokken, gewogen exclusief verpakking. Bovenstaande goederen zaten gezamenlijk verpakt in een trolley koffer.
De genoemde plantdelen, waaraan de hars niet was onttrokken, werden door ons herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep. De bruine samengeperste substantie werd door ons herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. De tests gaven een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II van de Opiumwet.
De verklaring van de verdachte (pag.3438) :
De plak hasj in een bruin koffertje is van mij.
De geperste rol hennep was volgens mij weedafval.
2.3.2 Aanvullende overwegingen
Ontkennende verklaring van de veroordeelde
De rechtbank merkt ten eerste op dat zij voorbij gaat aan het verweer van de raadsman dat de vordering op nihil dient te worden gesteld vanwege de ontkenning van de veroordeelde, omdat de veroordeelde onherroepelijk door het Hof voor deze feiten is veroordeeld. Dit verweer behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Arrest Geerings vs Nederland
De rechtbank overweegt ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer als volgt. Het bewijscriterium op grond van het tweede lid van artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht is dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het feit waarvoor hij is veroordeeld, dan wel soortgelijke feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De term voldoende aanwijzingen betekent volgens de Hoge Raad dat de rechter slechts aannemelijk hoeft te achten dat de betrokkene de soortgelijke feiten heeft begaan. Artikel 36e (oud), derde lid, hield in dat wederrechtelijk voordeel kon worden ontnomen indien aannemelijk is dat dit was verkregen door (het feit, met boetebedreiging van de vijfde categorie waarvoor veroordeeld was) of andere strafbare feiten.
Het huidige artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als wijziging, houdt in dat voordeel kan worden onttrokken dat is verkregen uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan
Het arrest Geerings vs Nederland, waarop de raadsman zich beroept (EHRM 1 maart 2007, NJ 2007, 349, LJN BA1112), houdt niet in dat iedere extrapolatie in strijd met de onschuldpresumptie zou zijn, maar houdt in – voor zover in deze zaak van belang – dat, vrij vertaald, extrapolatie niet op giswerk mag berusten, maar dat de andere/soortgelijke feiten én het daaruit voortvloeiend voordeel ‘beyond reasonable doubt’ moeten worden vastgesteld, Dat laatste geschiedt in een ontnemingsprocedure (Vgl. HR 19 februari 2008, LJN BC2319 en AG en HR in HR 22 juni 2010, LJN BM5277) en geschiedt bovendien in een zodanige procedure dat betrokkene gelegenheid heeft aan te voeren dat en waarom er onvoldoende aanwijzingen zouden bestaan (Vgl. HR 19 februari 2008, LJN BC2319).
De rechtbank is op grond van de hiervoor onder 2.3.1 opgesomde bewijsmiddelen van oordeel dat de methode van extrapolatie die in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is gehanteerd toelaatbaar is:
Voor de periode van 5 januari 2007 tot begin 2008 is aannemelijk dat sprake is van soortgelijke feiten, gelet op de verklaring van een medegevangene van [B] over diens handel in de periode direct voor 5 januari 2007 en gelet op de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 3] dat [B] eind 2007/begin 2008 beschikte over marihuanaplantages, over honderden kilo’s en dat hij wereldwijd handelt. Een dergelijke marktpositie is immers niet in korte tijd opgebouwd.
Voor de periode van januari 2008 tot maart 2010 is bewezen verklaard dat sprake is van handel in hennep, hashish en marihuana. De rechtbank vindt aannemelijk dat de frequentie daarvan ten minste overeenkomt met die in de periode 28 februari tot en met 9 april 2008.
Dit baseert de rechtbank op:
-de zojuist genoemde marktpositie van [B] begin 2008,
-het feit dat niet is gesteld of gebleken dat er in april 2008 aanleiding was die handel te onderbreken,
in samenhang met
-het gegeven dat ook begin 2010 blijkens de tapgesprekken sprake is van een levendige handel en met de omstandigheid dat onder [B] niet geringe hoeveelheden hennep zijn aangetroffen.
De berekening is ten slotte gebaseerd op bedragen zoals die voorkomen in de bewezenverklaarde zaken. Door of namens betrokkene zijn geen gegevens gesteld die tot een andere voordeelberekening zouden moeten leiden.
Transport op 9 april 2008
De rechtbank overweegt dat veroordeelde is vrijgesproken van het transport op 9 april 2008, omdat niet vastgesteld kon worden dat de softdrugs “buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht”. Het Hof heeft niet vastgesteld dat geen transport van hasjiesj heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het transport op 9 juli 2008 meegenomen kan worden in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, als grondslag voor de methode van extrapolatie die is gebruikt om tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel te komen.
Daarbij overweegt de rechtbank ambtshalve dat het hier gaat om strafbare feiten, dat wil zeggen feiten die, op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en sub 2º, van het Wetboek van Strafrecht, in Nederland strafbaar zijn en – naar van algemene bekendheid mag worden verondersteld – dat ook in Tsjechië en Duitsland zijn.
Periode
De rechtbank acht gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen aannemelijk dat veroordeelde vanaf 5 januari 2007 tot en met 23 maart 2010 heeft gehandeld in softdrugs
Deze periode bedraagt 168 weken.
Veroordeelde heeft in 2009 12 weken gedetineerd gezeten. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank daarom uit van een periode van 156 weken.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank ontleent aan de genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van de bewezenverklaarde strafbare feiten en andere feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nr. JET/AH/177 juist is en dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan van die grondslagen moet worden afgeweken.
De rechtbank neemt de berekeningen uit voornoemd proces-verbaal over. Deze berekeningen acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
De rechtbank schat derhalve het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
Uit de zaaksdossiers J01 en J03 is gebleken dat veroordeelde een bruto opbrengst heeft gehad van € 68.650,-- (€ 56.250,-- + € 12.400,--). Dit betreft een periode van 6 weken, te weten 28 februari 2008 tot en met 9 april 2008.
In een periode van 156 weken kan op grond daarvan het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op € 1.784.900,-- (€ 68.650,-- / 6 weken * 156 weken).
Gelet op de verklaringen van veroordeelde en verdachten en het politiekennisnet, kan worden vastgesteld dat de kosten die zijn gemaakt met betrekking tot de diverse drugstransporten zijn te schatten op € 1.440.400,--.
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel schat de rechtbank derhalve op
€ 1.784.900,-- -/- € 1.440.400,-- = € 344.500,--.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 344.500,--.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de veroordeelde geen omstandigheden om het te ontnemen bedrag te matigen.
3. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
4. Beslissing
De rechtbank:
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 344.500,--;
Legt op aan [verdachte] de verplichting tot betaling van € 344.500,-- (zegge: driehonderdvierenveertigduizend vijfhonderd euro) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. J.P.W. Helmonds en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2013.