ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5196
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontnemingsvordering tegen verdachte wegens drugshandel en wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2013 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tegen de verdachte, die eerder was veroordeeld voor drugshandel. De officier van justitie had een vordering ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin werd gesteld dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald uit zijn criminele activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 januari 2007 tot en met 23 maart 2010 heeft gehandeld in softdrugs, met een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 344.500,--. De rechtbank baseerde deze schatting op een proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voldoende onderbouwd werd geacht. De verdediging voerde aan dat de vordering op nihil moest worden gesteld, omdat de verdachte ontkende zich schuldig te hebben gemaakt aan drugshandel. De rechtbank verwierp dit verweer, aangezien de verdachte eerder door het Hof was veroordeeld voor deze feiten. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel had behaald door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.