RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 februari 2013 in de zaak tussen
[EISER], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. drs. A.W. van Ojen),
het bestuur van het Faunafonds, verweerder
(gemachtigden: H.G. Engberink en mr. N.G.H. Spanjer).
Bij besluit van 10 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een tegemoetkoming in de schade aan zijn gewas peren, die is veroorzaakt door lijsters en mezen, ten bedrage van € 1.249,- verleend.
Bij besluit van 14 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2012. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2. Eiser heeft op 11 augustus 2010 een verzoek ingediend om tegemoetkoming in de schade aan zijn gewas peren. In opdracht van verweerder hebben op 16 augustus 2010 en 2 september 2010 twee taxaties bij eisers bedrijf plaatsgevonden om de schade vast te stellen. Aan de hand van deze taxaties is het taxatierapport van 10 oktober 2010 opgemaakt, waarin de schade is vastgesteld op € 1.498,64. Verweerder heeft dit taxatierapport aan het primaire besluit en het bestreden besluit ten grondslag gelegd en heeft op grond hiervan het bedrag van de schadevergoeding, na aftrek van een bedrag van € 250,- aan eigen risico, vastgesteld op
€ 1.249,-. Eiser heeft ook zelf de schade laten taxeren door DLV plant. De bevindingen van deze taxatie zijn neergelegd in het rapport van 10 februari 2011.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de taxatie die door verweerders taxatiebureau is verricht niet de in verweerders taxatierichtlijnen bedoelde taxatie kan zijn, omdat deze niet aan het einde van het groeiseizoen is verricht. Eiser heeft gesteld dat hij twee keer contact heeft gezocht met de taxateur op 6 september 2010 en 15 september 2010, maar dat die geen eindtaxatie heeft willen uitvoeren. De taxatie die eiser om die reden heeft laten verrichten door DLV plant is wel de in de richtlijnen bedoelde taxatie, aldus eiser. Volgens eiser kon niet langer worden gewacht dan tot 16 september 2010 om met de oogst van de peren te beginnen, omdat de schade moest worden beperkt. Eiser heeft gesteld dat het onjuist is dat de oogstdatum niet bekend was bij verweerders taxateur, nu zij nog op 15 september 2010 contact hebben gehad. Volgens eiser kan hem niet worden tegengeworpen dat hij geen contact heeft opgenomen met verweerder, nu hij conform het formulier “Bevestiging taxatie fruit voor grondgebruiker” (het formulier) contact heeft opgenomen met de taxateur over de toenemende schade.
4. Verweerder heeft gesteld dat eiser het formulier na het bezoek van de taxateur op
2 september 2010 heeft ontvangen. Verweerder heeft gesteld dat, nu eiser niet schriftelijk binnen acht dagen na de bevestiging zijn bedenkingen hiertegen heeft geuit, hij is uitgegaan van de juistheid van het taxatierapport van 10 oktober 2010 en hij de taxateur daarom niet nogmaals heeft gevraagd om het perceel te bezoeken. Verweerder heeft gesteld dat het hem bevreemdt dat DLV plant de taxatie heeft verricht op 15 september 2010. Eiser heeft immers tegenover verweerders taxateur aangegeven dat hij binnen één week na 2 september 2010 zou oogsten. Dit betekent dat eiser langer heeft gewacht met oogsten dan hij aan de taxateur heeft gezegd, aldus verweerder.
5. Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ter invulling van de beoordelingsruimte die het Faunafonds op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw toekomt, heeft het de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (de Regeling) vastgesteld.
6. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling wordt de hoogte van de door één of meer beschermde inheemse diersoorten aangerichte schade door een aangewezen taxateur getaxeerd, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven.
Op grond van het derde lid, derde en vierde volzin, van dit artikel, overhandigt de taxateur bij de eindtaxatie het formulier aan de aanvrager of deponeert hij dit formulier in de brievenbus van de aanvrager. De aanvrager wordt gedurende acht werkdagen in de gelegenheid gesteld opmerkingen op het formulier bij het secretariaat van het Faunafonds kenbaar te maken.
Op grond van het vierde lid van dit artikel vermeldt de aanvrager, indien hij van de in het vorige lid geboden gelegenheid gebruik wenst te maken, zijn opmerkingen in het daartoe bestemde gedeelte van het formulier en zendt dit naar het secretariaat van het Faunafonds.
7. Op het formulier is vermeld dat, indien de schade tussen het moment van aftaxatie en de oogst/pluk (ontoelaatbaar) toeneemt, tijdig contact moet worden opgenomen met de taxateur. Tevens is op het formulier vermeld dat eventuele bedenkingen aangaande deze taxatie binnen acht dagen schriftelijk kenbaar kunnen worden gemaakt aan het Bestuur van het Faunafonds.
8. Uit de omstandigheid dat verweerders taxateur het formulier na de taxatie van
2 september 2010 aan eiser heeft doen toekomen, leidt de rechtbank af dat de taxateur op dat moment meende dat hij een definitief oordeel over de hoogte van de schade kon geven. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser binnen de in artikel 5, derde lid, van de Regeling bedoelde termijn van acht dagen contact heeft opgenomen met de taxateur, namelijk op
6 september 2010. Voor zover eiser hierbij bedenkingen heeft willen uiten over de taxatie, heeft hij deze niet schriftelijk aan verweerder kenbaar gemaakt, zodat noch is voldaan aan het vereiste in artikel 5, vierde lid, van de Regeling, noch aan de tweede aanwijzing op het formulier. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat eiser tijdens het gesprek aan de taxateur kenbaar heeft gemaakt dat hij het met de taxatie niet eens was, waarna de taxateur aan eiser heeft meegedeeld dat hij schriftelijk bezwaar kon indienen bij verweerder. Wat hier verder van zij, eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens dit gesprek (ook) kenbaar heeft gemaakt dat de schade opliep, zodat hij niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij door contact op te nemen met de taxateur heeft gehandeld conform de eerste aanwijzing op het formulier. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat eiser tijdens het telefoongesprek met de taxateur op 15 september 2010 wel expliciet heeft gezegd dat de schade aan zijn gewas peren opliep. Gelet op de eerste aanwijzing op het formulier heeft eiser hierover terecht contact opgenomen met de taxateur, maar hij heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet tijdig gedaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser de taxateur had gezegd dat hij binnen één week na 2 september 2010 zou oogsten. Deze week was op 15 september 2010 reeds verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank moet de door verweerder verrichte taxatie dan ook, anders dan eiser heeft gesteld, worden aangemerkt als de eindtaxatie. De in opdracht van eiser door DLV plant verrichte taxatie merkt de rechtbank aan als contra-expertise. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft ter zitting meegedeeld de beroepsgrond dat het onredelijk is om hem de inhoud van het formulier tegen te werpen, omdat de marktprijs dan wel de prijs van het product aan het eind van de oogst niet in het taxatierapport zijn opgenomen, niet te handhaven. De rechtbank zal hierover dus geen oordeel geven.
10. Eiser heeft verder gesteld dat in het bestreden besluit enerzijds staat dat de fruitprijzen zijn gebaseerd op de Kwantitatieve Informatie-normen (KWIN-normen) en anderzijds dat deze zijn vastgesteld door verweerder in oktober 2010. Volgens eiser is er geen bestuursbesluit openbaar gemaakt, waarin de prijzen per fruitras zijn genoemd. Eiser heeft in het beroepschrift een gedeelte uit de tekst van de notulen van de bestuursvergadering van verweerder van oktober 2010 geciteerd. Eiser heeft gesteld dat door de enkele verwijzing naar de voorstellen van het secretariaat van verweerder niet duidelijk is wat de prijzen zijn, noch hoe deze tot stand zijn gekomen. Verder heeft eiser gesteld dat het bovendien een bestuursbesluit uit oktober 2010 betreft, zodat, voor zover dit besluit relevant is voor de eindtaxatie, de termijn van acht dagen waarbinnen hij bedenkingen over de taxatie had moeten uiten, pas is gaan lopen op het moment dat de prijzen aan hem bekend zijn gemaakt, hetgeen heeft plaatsgevonden bij het bestreden besluit. Ook is pas bij dat bestuursbesluit te kennen gegeven dat een teler bij hogere contractprijzen in aanmerking komt voor een hogere vergoeding dan de door verweerder vastgestelde prijs. Eiser heeft gesteld dat hem ten tijde van de taxatie niet is verzocht om hierover gegevens te overleggen. Voorts heeft eiser gesteld dat de notulen van de bestuursvergadering in oktober 2009 op dit punt veel uitgebreider zijn en hij heeft hieruit in het beroepschrift een gedeelte geciteerd.
11. Verweerder heeft hierover gesteld dat hij bij de berekening van schade aan fruit de KWIN-normen niet als leidraad hanteert, maar de prijzen jaarlijks in een vergadering vaststelt op basis van actuele marktprijzen. Verweerder heeft gesteld dat de schade die eiser in augustus 2010 heeft geleden in de geteelde Conference-peren, waar het in deze zaak over gaat, door mezen en lijsters in de bestuursvergadering van 7 oktober 2010 is vastgesteld op € 0,52 per kilogram (kg). Verweerder heeft er op gewezen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State herhaaldelijk heeft overwogen dat in beginsel van de KWIN-normbedragen mag worden uitgegaan, behoudens de situatie waarin de aanvrager aannemelijk maakt dat zijn productiemethode zodanig significant afwijkt van de productiemethode van die waarop de gegevens van de KWIN zijn gebaseerd, dat de norm niet aansluit op de redelijkerwijs te verwachten opbrengst. Verder geldt dat door verweerder van het KWIN-prijsgemiddelde kan worden afgeweken wanneer er sprake is van contractteelt met van tevoren vastgestelde prijzen. Verweerder heeft gesteld dat, ondanks dat de KWIN-normen in deze zaak niet het uitgangspunt zijn, het voorgaande ook geldt voor de in de bestuursvergadering vastgestelde fruitprijzen. Nu eiser geen contract heeft overgelegd waaruit blijkt dat er duidelijke prijsafspraken zijn gemaakt, is volgens verweerder geen sprake van contractteelt. Verder heeft eiser geen gegevens overgelegd op grond waarvan verweerder heeft kunnen vaststellen dat door eiser in het verleden een significant hogere opbrengst voor de door hem geteelde peren is ontvangen, die een afwijking van de door verweerder vastgestelde prijs rechtvaardigt. Volgens verweerder is de hoogte van de prijs voor Conference-peren dan ook terecht vastgesteld op € 0,52 per kg.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij pas door het bestreden besluit op de hoogte is geraakt van de prijs die verweerder per kg Conference-peren heeft gehanteerd. Deze prijs is immers expliciet vermeld in het inlegvel Fruit bij het taxatierapport van
10 oktober 2010. Eiser had deze prijs ook kunnen uitrekenen aan de hand van het in het primaire besluit genoemde schadebedrag, in samenhang bezien met het aantal kg peren waaraan verweerders taxateur schade heeft vastgesteld, zoals dat aan eiser is bevestigd op het formulier. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de fruitprijzen ieder jaar apart worden vastgesteld en dat er grote prijsverschillen tussen de verschillende jaren zitten. In de oogstperiode, augustus - september, worden gegevens verzameld door mensen uit de fruitbranche en op grond daarvan wordt een advies over de prijzen uitgebracht. Verweerder kan deze prijzen dan vaststellen of wijzigen, hetgeen in oktober gebeurt. Deze werkwijze komt de rechtbank niet onzorgvuldig voor. Eisers, niet onderbouwde, stelling dat hij voor de oogst van 2010 vervangende peren tegen een prijs van € 0,61 per kg heeft moeten kopen, is dan onvoldoende voor het oordeel dat verweerder de door hem op de hiervoor beschreven manier vastgestelde prijs van € 0,52 per kg niet heeft mogen hanteren. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder een te enge interpretatie aan zijn eigen richtlijnen geeft door te stellen dat alleen peren aan de boom die zijn aangepikt, worden meegenomen in de schadeberekening. Peren die na het aanpikken van de boom afvallen en dus aangepikt op de grond liggen, worden niet meegenomen, terwijl dit wel door vogels veroorzaakte schade betreft. Eiser heeft gesteld dat DLV plant daarom ook heeft aangegeven dat minimaal drie keer moet worden getaxeerd. Door meerdere taxaties uit te voeren, kan beoordeeld worden of in vorige taxaties aangepikte peren inmiddels op de grond zijn gevallen. Deze moeten volgens eiser dan in de schadeberekening worden meegenomen. Eiser heeft gesteld dat wanneer een peer op 4 augustus 2010 is aangepikt, de kans zeer groot is dat deze op 2 september 2010 zodanig is weggerot dat de vrucht van de boom is gevallen. Door hieraan voorbij te gaan, geeft verweerder volgens eiser een onjuiste invulling van het uitgangspunt dat schade van mezen en lijsters niet voor rekening van de grondgebruikers hoeft te blijven. Gelet hierop heeft DLV plant in zijn taxatie de op de grond liggende peren die waren aangepikt in de schadeberekening meegenomen en peren die zodanig waren weggerot dat niet meer was te constateren of deze waren aangepikt en peren waaraan geen pikschade is geconstateerd niet, aldus eiser.
14. Verweerder heeft hierover gesteld dat in het kader van een tegemoetkoming de schade door afgevallen peren niet wordt meegenomen, omdat hiervan niet kan worden vastgesteld of het afvallen is veroorzaakt door mezen en lijsters. Alleen de peren die zijn aangepikt en nog aan de boom hangen, worden meegenomen in de taxatie.
15. Naar het oordeel van de rechtbank moet als uitgangspunt worden gehanteerd dat de schade in een geval zoals hier aan de orde is, niet exact kan worden vastgesteld. In dit geval kan niet worden vastgesteld waardoor een aantal peren van de bomen is gevallen. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, kunnen vruchten bijvoorbeeld ook uit de boom vallen door schade die is veroorzaakt door insecten en worden vruchten ook door de teler uit de boom gegooid als die te vol is. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hem geen gegevens bekend zijn over een gemiddeld percentage peren dat van een boom valt door vogelschade. Eiser heeft dergelijke gegevens ook niet naar voren gebracht. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat peren die op de grond liggen en die zijn aangepikt, wel in de schadeberekening moeten worden betrokken, nu niet met zekerheid kan worden gezegd of deze peren zijn aangepikt vóór- of nadat deze uit de boom zijn gevallen. Verder ziet de rechtbank niet in waarom een derde taxatie in dit verband meer duidelijkheid zou bieden dan de twee uitgevoerde taxaties. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat alleen de peren die zijn aangepikt en nog in de boom hangen, worden meegenomen in de schadeberekening. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser heeft verder aangevoerd dat als een peer is aangepikt en daarna is gaan rotten en daardoor de omringende peren aansteekt, deze vruchten als schade in de berekening moeten worden meegenomen. Als volgens verweerder de aangepikte peren verwijderd kunnen worden, vraagt eiser zich af of de hiermee gemoeide arbeidskosten ter beperking van de schade bij verweerder in rekening kunnen worden gebracht.
17. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat rottende peren die aan de boom hangen in de schadeberekening zijn meegenomen. Eiser heeft dit niet, althans niet gemotiveerd weersproken. De beroepsgrond slaagt reeds hierom niet.
18. Eiser heeft voorts verwezen naar een proef van verweerder uit 2009 en heeft het rapport hierover, “Preventie van vogelschade bij fruitbedrijven”, overgelegd. Eiser heeft gesteld dat, nu de taxateur aan deze proef heeft deelgenomen, bij hem bekend mag worden verondersteld dat het vroegtijdig aftaxeren van de schade en de op dat moment aanwezige schade met 10% verhogen niet redelijk is. Juist het zoeter worden van de peren dichterbij de oogstdatum trekt zangvogels aan en de schade neemt dus juist voor de oogst aanzienlijk toe, aldus eiser. Eiser heeft voorts gesteld dat uit de proef blijkt dat een invasie van mezen niet noodzakelijk is voor een aanzienlijke uitbreiding van de schade. Overigens heeft volgens eiser in de onmiddellijke nabijheid van zijn percelen rond de taxatiedatum een zeer zware aantasting van perenpercelen plaatsgevonden door mezen. Verweerders standpunt dat geen invasie van mezen is gesignaleerd in de regio, is volgens eiser dan ook onvoldoende onderbouwd. Verder heeft eiser gesteld dat het percentage van 10% pas in het bestreden besluit is genoemd, terwijl de onderbouwing naar perceelstypen en aangetaste peren per boom ontbreekt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij hiermee bedoelt dat, omdat er verschillen zijn in de ligging van zijn percelen, er ook verschillen zijn in de mate waarin deze worden aangetast door vogels.
19. Verweerder heeft gesteld dat, nu eiser bij de taxatie op 2 september 2010 te kennen heeft gegeven dat hij binnen één week zou gaan oogsten, het schadebedrag met 10% is verhoogd in verband met de schade die in die week nog zou kunnen ontstaan. Aangezien er na
2 september 2010 geen invasie van mezen is geweest in de regio waar eisers percelen zijn gelegen, is de verhoging met 10% redelijk. Verder zegt volgens verweerder het gegeven dat uit een proef in 2009 is gebleken dat de schade toeneemt naarmate de peren rijper worden niets over de hoogte van het percentage en zegt de schade door mezen en lijsters in 2009 niets over het percentage van de verwachte schade in 2010. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de ligging van een perceel bij de taxatie tot uiting komt. De ervaring is dat aan de randen van een gebied de meeste schade wordt veroorzaakt, hetgeen hier ook is gebeurd. Verweerder heeft gesteld dat het percentage van 10% een gemiddelde is van de schade aan de verschillende percelen. Volgens verweerder liggen de percelen van eiser niet ongunstiger dan percelen van collega’s bij wie het schadebedrag ook standaard met 10% is verhoogd.
20. In het rapport over de proef staat dat de schade aan Conference-peren toeneemt naarmate de oogsttijd nadert en de peren zoeter worden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het percentage van 10% waarmee het schadebedrag wordt verhoogd, dus niet juist is. Verder is de enkele omstandigheid dat collega’s van eiser in dezelfde periode ook schade aan hun appels en peren hebben geleden door toedoen van mezen, onvoldoende voor het oordeel dat er, anders dan verweerder heeft gesteld, wel een invasie van mezen is geweest. Gelet op de uitleg van verweerder ter zitting, zoals die is weergegeven in rechtsoverweging 19, is de rechtbank voorts van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder, door 10% bij het schadebedrag op te tellen, onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat sommige percelen vanwege hun ligging meer zijn aangetast door vogels dan andere percelen. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Ten slotte heeft eiser gesteld dat zonder nadere motivering in het bestreden besluit is vermeld dat een eigen risico op het schadebedrag in mindering wordt gebracht van € 250,-, dan wel 5% van het schadebedrag als dit hoger is. Eiser heeft gesteld dat geen schadebeperkende maatregelen mogelijk zijn om schade van mezen en lijsters te voorkomen. Daarnaast staat een groot deel van de bomen waaraan schade is opgetreden er al langer dan tien jaar, waarbij slechts in de laatste jaren schade is opgetreden. Dit was volgens eiser ten tijde van het planten van de bomen niet te voorzien. Eiser heeft gesteld dat, nu hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het optreden van de schade en de schade niet voorzienbaar was ten tijde van het aanplanten van de bomen, het niet redelijk is een eigen risico te zijner laste te laten.
22. Verweerder heeft er op gewezen dat op grond van artikel 8, tweede lid, van de Regeling een tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling, wordt verminderd met 5% van de door de taxateur vastgestelde schade, met een minimum van € 250,- per bedrijf per jaar. Verweerder heeft gesteld dat dit eigen risico is ingesteld op verzoek van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verder heeft verweerder gesteld dat een grondgebruiker die zijn bedrijf in de vrije natuur uitoefent altijd het risico loopt op enige schade door onder meer beschermde inheemse diersoorten. Door het telen van producten of het houden van dieren buiten is er altijd een risico dat de schade van buitenaf wordt aangericht. Dit risico vormt een onderdeel van de bedrijfsvoering, aldus verweerder. Volgens verweerder is enig eigen risico, mede gezien de hoge (taxatie)kosten van de behandeling van een verzoek om tegemoetkoming, alleszins redelijk.
23. In de Memorie van Toelichting op de Flora- en Faunawet (TK 1992-1993, 23 147, nummer 3, pagina 83) staat over de tegemoetkoming in de schade door het Faunafonds (toen het Jachtfonds):
“Dit brengt onder andere met zich dat ten eerste alles is het werk gesteld dient te zijn om de schade te voorkomen of te beperken. Het moet voorts gaan om schade die niet tot het normale bedrijfsrisico en het normale maatschappelijke risico van de betrokkene behoort. Een zekere mate van schade door in het wild levende dieren dient een ieder voor lief te nemen.”
De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft beoogd in dergelijke gevallen een soort eigen risico te hanteren. De manier waarop verweerder hieraan vorm heeft gegeven in artikel 8, tweede lid, van de Regeling acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat, als een teler geen maatregelen mag treffen tegen de schadeveroorzakende diersoort, verweerder 100% van het schadebedrag moet uitbetalen en het eigen risico dus niet geldt. In eisers enkele, niet gespecificeerde, verwijzing naar verweerders handboek ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder niet te volgen in zijn stelling dat eiser maatregelen had mogen en dan ook had moeten treffen om schade door mezen en lijsters aan zijn gewas peren zo veel mogelijk te voorkomen. Verweerder heeft dan ook een korting van 5% op het schadebedrag in mindering mogen brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
24. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. ter Brugge, voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en
mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van
mr. A.E. Veldhoen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.