ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ2083

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
16/657293-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door alcoholgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval in Loenen aan de Vecht op 15 maart 2012. De verdachte bestuurde een personenauto terwijl zij onder invloed van alcohol was en verleende geen voorrang aan een motorrijder, wat resulteerde in een fatale botsing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het primair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaar, en een werkstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte voor vier jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand en het feit dat zij geen eerdere strafbare feiten had gepleegd. De uitspraak benadrukt de ernst van het alcoholgebruik in het verkeer en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/657293-12 (P)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte als bestuurder van een personenauto schuld heeft aan een verkeersongeval door – terwijl zij onder invloed was van alcohol – geen voorrang te verlenen aan een haar tegemoet komende motorrijder, waardoor zij met hem in botsing is gekomen, als gevolg waarvan deze motorrijder is gedood. Subsidiair komt de verdenking er op neer dat verdachte onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd en dat zij zich als bestuurder van een motorrijtuig gevaarlijk op de weg heeft gedragen.
3. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een aanmerkelijke verkeersfout gemaakt en zij verkeerde, naar de alcoholademanalyse heeft uitgewezen, onder invloed van alcohol. De officier van justitie concludeert dat het handelen van verdachte kan worden getypeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend als gevolg waarvan de motorrijder werd gedood.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Allereerst heeft de verdediging betoogd dat de politie verdachte ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om een onderzoek te laten instellen naar het alcoholgehalte in haar bloed. Verdachte heeft daar zelf wel om gevraagd. Door haar deze mogelijkheid van tegenonderzoek te onthouden, is er geen sprake is geweest van een geldig onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn volgens de verdediging verschillende omstandigheden in het dossier aan te wijzen op grond waarvan aan de uitslag van de ademanalyse kan worden getwijfeld. De verdediging heeft vervolgens vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit en daartoe betoogd, dat het geheel van de gedragingen van verdachte niet als een grove verkeersfout valt te typeren. Verdachte heeft verklaard de motorrijder nimmer te hebben gezien en heeft zichzelf dus evenmin welbewust blootgesteld aan het risico van een ongeval. Nu verdachte zich heeft vergewist van de omstandigheden en haar snelheid heeft aangepast om vervolgens over te steken – exact hetgeen van haar verwacht mocht worden – kan er geen sprake zijn van culpa bij verdachte. Het kale feit dat zij het slachtoffer niet heeft gezien, rechtvaardigt in de opvatting van de verdediging niet dat zij schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan het ontstane ongeval heeft.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging gewezen op een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin – kort gezegd – is gesteld dat de enkele overtreding van een regel uit het RVV 1990 niet dat gevaar construeert waarvan in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is. In de opvatting van de verdediging speelt dit ook in de onderhavige zaak. Een overtreding van de RVV 1990 is niet ten laste gelegd, maar de rechtbank zou dit wellicht kunnen inlezen in het meer subsidiair tenlastegelegde, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 15 maart 2012 rond 20.10 uur vond er op de Rijksstraatweg te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht, een verkeersongeval plaats tussen een personenauto en een motorrijder. Verdachte bestuurde de personenauto en sloeg linksaf om de in-/uitrit van Sportpark “de Heul” op te gaan, zonder voorrang te verlenen aan de haar tegemoetkomende en rechtdoorgaande motorrijder. De motorrijder kwam hierbij in botsing met de personenauto. Ten gevolge van deze botsing is de motorrijder, [slachtoffer] , acuut overleden.
Op het moment van de aanrijding was het donker, werkte de straatverlichting en was het droog weer. Het wegdek was droog en normaal ingereden. De motor voerde verlichting. Aan de hand van het aangetroffen blokkeerspoor, de krassporen en de geschatte botssnelheid is berekend dat de motor vermoedelijk heeft gereden met een snelheid van minimaal 58 kilometer per uur en maximaal 78 kilometer per uur. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. Het botspunt van de personenauto en de motorrijder lag op het voor de motorrijder bestemde weggedeelte. De motorrijder is zeer waarschijnlijk tijdens de botsing met zijn hoofd tegen de rechtervoorzijde en het rechtervoorwiel van de personenauto terecht gekomen.
4.3.2 Het ademalcoholonderzoek
Op 15 maart 2012 om 21.33 uur is bij verdachte een ademalcoholgehalte vastgesteld van 1050 microgram alcohol per uitgeademde liter lucht. Verdachte heeft verklaard dat zij die dag tussen 14.00 uur en 17.00 uur een glas prosecco en een literfles rode wijn heeft gedronken.
De rechtbank heeft in dit verband allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is van een onderzoek in de zin van de wet, nu verdachte stelt dat haar de mogelijkheid van een tegenonderzoek is onthouden. Daartoe is het volgende van belang.
De op 15 maart 2012 dienstdoende hulpofficier van justitie op het politiebureau te Maarssen, [verbalisant], heeft ter zitting verklaard dat hij, mede naar aanleiding van de hoogte van het ademalcoholgehalte van verdachte, besloot dat zij niet diezelfde avond nog gehoord zou worden en daarna zou worden heengezonden. Hij bepaalde dat ze moest worden overgebracht naar het arrestantencomplex te Houten en de volgende dag, op het moment dat zij voldoende nuchter zou zijn, zou worden gehoord. [verbalisant] heeft verklaard dat toen hij zijn beslissing aan verdachte meedeelde, verdachte aangaf dat zij zich goed in staat voelde om een verklaring af te leggen. Ze drong aan op het afleggen van een verklaring. In dat gesprek is ook over een bloedproef gesproken. [verbalisant] heeft voorts verklaard dat de beslissing om verdachte pas de volgende dag te horen niet anders werd als er een bloedproef zou worden uitgevoerd. Het zou geen verschil maken voor zijn beslissing omtrent het ophouden voor verhoor. In die zin deed het afnemen van bloed dus niet ter zake. Hij heeft verder verklaard dat verdachte, nadat zij de uitslag van het ademonderzoek had vernomen, niet om een bloedonderzoek heeft gevraagd. Hij stelt verdachte dan ook niet te hebben geweigerd een bloedproef te laten verrichten.
Verdachte heeft verklaard dat zij in het gesprek met [verbalisant] om een bloedproef heeft gevraagd. Ze beoogde daarmee te bewijzen dat zij wel goed in staat was om een verklaring af te leggen om vervolgens in vrijheid te kunnen worden gesteld. De bloedproef werd haar door [verbalisant] geweigerd, omdat het geen zin zou hebben.
4.3.3 Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat hulpofficier van justitie [verbalisant] het verzoek van verdachte tot een bloedproef niet heeft hoeven opvatten als een betwisting van de uitslag van het ademalcoholonderzoek, zoals door de verdediging is aangevoerd. Uit de verklaringen van zowel [verbalisant] als van verdachte blijkt dat het onderwerp bloedproef is besproken in de context van de beslissing die [verbalisant] aan verdachte meedeelde, namelijk dat zij niet direct gehoord kon worden en een nacht moest blijven. In reactie daarop wilde verdachte bewerkstelligen dat zij wel diezelfde avond nog gehoord en heengezonden zou worden. Zij heeft in dit verband de mogelijkheid van een bloedonderzoek naar voren gebracht omdat zij, naar eigen zeggen, zich wel in staat voelde om een verklaring over de toedracht van de aanrijding af te leggen. Het verzoek om een bloedonderzoek af te nemen deed zij dus in het kader van haar invrijheidstelling. Nu [verbalisant] reeds had besloten dat verdachte die avond niet meer gehoord zou worden, zou aan het afnemen van bloed niet het gevolg kunnen worden verbonden dat verdachte beoogde. Bovendien zou de uitslag van een dergelijk onderzoek niet direct bekend zijn. Uit de door verdachte en [verbalisant] afgelegde verklaringen leidt de rechtbank verder af dat toen het verdachte duidelijk werd dat een bloedonderzoek haar niet zou helpen om die avond nog naar huis te kunnen gaan, zij verder niet meer heeft aangedrongen op een bloedonderzoek, bijvoorbeeld omdat zij de uitslag van de ademtest betwistte.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verbalisant] niet gehouden was een bloedonderzoek bij verdachte te entameren. Met de verrichte ademanalyse is sprake van een rechtsgeldig onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank hanteert die analyse dan ook als een bewijsmiddel in deze zaak.
4.3.4. Conclusie
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte op 15 maart 2012 te Loenen aan de Vecht als bestuurder van een personenauto rijdende over de Rijksstraatweg zich schuldig heeft gemaakt aan een aan haar schuld te wijten verkeersongeval, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Verdachte sloeg immers linksaf en verleende daarbij geen voorrang aan die [slachtoffer] die haar op zijn motor tegemoet kwam rijden, terwijl zij onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol verkeerde. Hierdoor is [slachtoffer] op het voor hem bestemde weggedeelte in aanrijding gekomen met de auto van verdachte ten gevolge waarvan hij acuut overleed.
De rechtbank is van oordeel dat het bovenstaande niet kan leiden tot het oordeel dat van roekeloosheid aan de zijde van verdachte sprake is geweest, maar merkt het handelen van verdachte aan als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend. Daarvoor is redengevend dat verdachte zonder te stoppen linksaf is geslagen, terwijl zij in de verte de motorrijder, die verlichting voerde, moet hebben kunnen zien zoals haar medeweggebruikers wel deden en zoals zijzelf ook heeft verklaard tegen de eerste verbalisant die zij vlak na het ongeval sprak. Het kan niet anders, gelet op de hoogte van de uitslag van de ademanalyse en de hoeveelheid alcohol die verdachte heeft bekend te hebben gedronken, dat de alcohol hierop in behoorlijke mate van invloed is geweest. Rijtaakstudies waarbij proefpersonen in auto's rijden laten zien dat na het drinken van alcohol aspecten als rijden met constante snelheid, koershouden en reactiesnelheid bij onverwachte situaties verslechteren, dat eigen fouten over het hoofd worden gezien, dat de verdeelde aandacht en de informatieverwerking verslechteren en dat de stabiliteit van de taakuitvoering vermindert.
Naarmate er sprake is van meer alcoholgebruik is het negatieve effect groter. Verdachte heeft zichzelf in deze positie gebracht.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair
op 15 maart 2012 te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse Vecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Rijksstraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, terwijl zij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank,
linksaf te slaan (teneinde een in-/uitrit in te rijden) en daarbij geen voorrang te verlenen aan een motorrijder die haar tegemoet kwam rijden, waardoor die motorrijder op het voor hem bestemde weggedeelte in aanrijding/botsing is gekomen met de rechterzijde van de door haar, verdachte, bestuurde auto,
waardoor die motorrijder, genaamd [slachtoffer], werd gedood, terwijl zij
verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de
Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in
de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a van deze wet.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, onder de bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering en een behandelverplichting voor de duur van maximaal zeven weken. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar op te leggen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich vanaf het ongeluk niet heeft willen onttrekken aan haar verantwoordelijkheden. Ongeacht de juridische duiding van de zaak; verdachte voelt zich diep verantwoordelijk, aldus de verdediging. Een vrijheidsbenemende sanctie zou voor verdachte en haar gezin desastreus zijn. De verdediging heeft verzocht daar rekening mee te houden en verdachte enig perspectief te bieden.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en ook met de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het is aan de schuld van verdachte te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij haar auto is gaan besturen terwijl ze in de voorafgaande uren een grote hoeveelheid alcohol had genuttigd.
Het ongeluk heeft voor de nabestaanden grote gevolgen en leidt tot levenslang verdriet.
Door middel van de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen hebben de nabestaanden op een indringende en waardige manier weergegeven dat zij nog dagelijks geconfronteerd worden met het verlies van hun partner, zoon, broer en neef en daar ook psychisch onder lijden.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 14 december 2012, waaruit blijkt dat zij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest, ook niet voor een verkeersovertreding.
Het Centrum Maliebaan concludeert in het rapport d.d. 25 september 2012 dat verdachte mogelijk problemen heeft op het gebied van alcoholgebruik. Verdachte is of niet open over haar alcoholgebruik of heeft weinig zelfinzicht en lijkt het enigszins te bagatelliseren. Verdachte is in therapie voor angstklachten. Geadviseerd wordt verdachte, gelet op haar eigen bedrijf, haar gezin en de therapie, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een werkstraf. Wel wordt geadviseerd een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht. Dit ten behoeve van diagnostiek, om te onderzoeken in hoeverre er sprake is van problematisch alcoholgebruik.
Door de verdediging is met betrekking tot de persoon van verdachte een rapport d.d. 17 november 2012 van C.J. van Gestel, psychiater, ingebracht. In het rapport wordt opgemerkt dat bij verdachte sprake is van een post-traumatische stressstoornis. Ook kan alcoholmisbruik – in remissie – worden geclassificeerd. Door Van Gestel is voorts opgemerkt dat er geen evident direct verband is tussen de post-traumatische stressstoornis en haar besluit onder invloed van alcohol te gaan rijden.
De eis van de officier van justitie ligt in lijn met hetgeen in het algemeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd. Desalniettemin zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gelet op de volgende omstandigheden.
Verdachte is de dag na het ongeluk heengezonden. Het openbaar ministerie heeft geen voorlopige hechtenis gevorderd, terwijl dat wel tot de mogelijkheden behoorde. Nadat het dossier compleet was, half mei 2012, heeft het nog 6 maanden bij het openbaar ministerie op de plank gelegen, voordat het is doorgestuurd naar de afdeling die de zaken op zitting zet. Voorts is ter zitting duidelijk gebleken dat verdachte lijdt onder de gevolgen van haar handelen en inziet hoeveel leed zij anderen hiermee heeft bezorgd. Een gevangenisstraf zou tot gevolg hebben dat de twee jonge kinderen van verdachte gedurende een periode de zorg en aandacht van hun moeder moeten missen, hetgeen voor hen negatieve gevolgen kan hebben. Het uitvoeren van een werkstraf heeft dit effect niet en het betekent wel dat de straf van verdachte ten goede komt aan de maatschappij. Daar komt bij dat verdachte intussen hulp heeft gezocht voor de onderliggende problemen en daarvoor een intensief ambulant programma volgt. Verdacht heeft er ter zitting blijk van gegeven dat zij onderkent wat de gevolgen zijn van haar handelen, met name de gevaren van het drinken van alcohol, en wat zij de nabestaanden heeft aangedaan. Zij heeft uitgesproken dat zij haar straf zal accepteren.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden op te leggen, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. Deze forse voorwaardelijke straf wordt aan verdachte opgelegd om haar ervan te weerhouden ooit opnieuw met drank op een auto te besturen.
Tevens wordt verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de maximale duur van 240 uren en tenslotte zal haar de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 jaren worden ontzegd, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid.
De rechtbank begrijpt dat met deze straf de nabestaanden geen genoegdoening ontvangen voor hun lijden, maar realiseert zich dat geen enkele straf het hun aangedane leed kan compenseren.
9. In beslag genomen goed
Door de politie is de motorfiets van het slachtoffer in beslag genomen. De rechtbank zal de teruggave gelasten van deze motorfiets aan de nabestaanden van het slachtoffer, omdat zij redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en op de reeds aangehaalde artikelen.
11. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 6 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte niet haar medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Victas (voorheen Centrum Maliebaan);
* dat verdachte zich zal melden bij de reclassering;
* dat verdachte zich, indien Victas dit noodzakelijk acht, gedurende maximaal zeven weken klinisch zal laten behandelen,waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van vier jaar;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingeleverd is geweest in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
- gelast de teruggave van de in beslag genomen motorfiets aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2013.
Mr. Van Driel van Wageningen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
primair
zij op of omstreeks 15 maart 2012 te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse
Vecht, althans in het arrondissement Utrecht,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de Rijksstraatweg,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
(terwijl zij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank)
linksaf te slaan (teneinde een in-/uitrit in te rijden) en daarbij geen
voorrang te verlenen aan een motorrijder die haar tegemoet kwam rijden,
waardoor die motorrijder op het voor hem bestemde weggedeelte in aanrijding/botsing is
gekomen met de rechter zijde van de door haar, verdachte, bestuurde auto,
waardoor die motorrijder, genaamd [slachtoffer], werd gedood, terwijl zij
verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de
Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair
zij op of omstreeks 15 maart 2012 te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse
Vecht, althans in het arrondissement Utrecht,
als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft
bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte
van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef
en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 1050 microgram, in elk geval hoger
dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
en/of
zij, op of omstreeks 15 maart 2012, te Loenen aan de Vecht, gemeente Stichtse
Vecht, althans in het arrondissement Utrecht,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksstraatweg,
linksaf is geslagen (teneinde een in-/uirit in te rijden) en daarbij geen
voorrang heeft verleend aan een motorrijder die haar tegemoet kwam rijden,
waardoor die motorrijder op het voor hem bestemde weggedeelte tegen de rechter
zijde van de door haar, verdachte, bestuurde auto is gereden/gebotst,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd.