ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ1396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/701877-12 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit en cocaïnehandel met strafmaat en bewijsvoering

Op 14 februari 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wapenbezit en het in bezit hebben van verdovende middelen, specifiek cocaïne en MDMA. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf weken. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking op 12 november 2012 in de woning van de verdachte, waar twee plastic zakjes met wit poeder, dat later als cocaïne werd geïdentificeerd, en een zakje met MDMA werden aangetroffen. De rechtbank heeft in haar overwegingen de omstandigheden waaronder de wapens en de verdovende middelen zijn aangetroffen zwaar laten meewegen. De wapens waren onder verdachte's bed verborgen, wat duidde op een voornemen om deze te gebruiken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de dealerindicatie die uit afgeluisterde telefoongesprekken naar voren kwam, waarin verdachte betrokken was bij de handel in verdovende middelen. Ondanks de verdediging die stelde dat de verdovende middelen niet van de verdachte waren, oordeelde de rechtbank dat de bewijsmiddelen voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving benadrukt, wat leidde tot de opgelegde straf. De verdachte is vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, maar de bewezenverklaring van wapenbezit en de handel in verdovende middelen bleef staan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/701877-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 februari 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsvrouw: mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 januari 2013, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 2: in het bezit was van 81,2 gram cocaïne en 0,44 gram MDMA.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet verzet tegen een bewezenverklaring van feit 1. Voor wat betreft feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Op basis van het feit dat verdovende middelen zijn aangetroffen op de slaapkamer van verdachte, kan niet worden vastgesteld dat verdachte daarvan op de hoogte was, noch dat deze verdovende middelen van hem waren. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zijn slaapkamer deelt met zijn broer en dat meerdere personen, die in het huis van verdachte kwamen, de verdovende middelen daar kunnen hebben neergelegd. Dat verdachte daarvan niet op de hoogte hoeft te zijn geweest, volgt bovendien uit de omstandigheid dat de verdovende middelen op een plek zijn aangetroffen die niet direct zichtbaar is. De inhoud van de taps is ten slotte onvoldoende concreet om als bewijs te dienen voor het onder 2 ten laste gelegde feit, aldus de raadsvrouw. Zij is dan ook van mening dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
31 januari 2013;
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking van de auto waarin verdachte is aangehouden d.d. 13 november 2012;
- het proces-verbaal van bevindingen met omschrijving van de aangetroffen vuurwapens en de aangetroffen munitie d.d. 16 november 2012.
Feit 2
Feiten en omstandigheden
Op 12 november 2012 werden tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte te[woonplaats]twee plastic zakjes met wit poeder, indicatief getest op cocaïne, en een zakje met twee blauwe pillen aangetroffen en in beslag genomen. Deze lagen in de slaapkamer van verdachte.
Het inbeslaggenomene is veiliggesteld als 81,72 gram wit poeder, cocaïne, SIN code AAFM0447NL en 0,44 gram van een vaste stof, XTC, met SIN code AAFM0448NL.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft voornoemde goederen onderzocht. Dit onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat het witte poeder met SIN code AAFM0447NL cocaïne bevat en dat de vaste stof, bestaande uit twee blauwe tabletten met SIN code AAFM0448NL, MDMA bevat. Als aanvullende informatie is vermeld dat cocaïne en MDMA staan vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
De broer van verdachte, [naam], heeft verklaard dat de aangetroffen boterhamzakjes met witte inhoud niet van hem waren.
Het telefoonnummer dat door verbalisanten wordt toegeschreven aan verdachte, is getapt.
Deze taps hebben onder meer de volgende informatie opgeleverd. In een gesprek d.d. 31 oktober 2012 wordt aan verdachte gevraagd wat de prijs van die koffie is, waarop verdachte antwoordt: dat heb ik je vorige keer toch al gezegd: 29. In een ander gesprek van dezelfde datum vraagt verdachte of de persoon die hij belt gelijk die zand gaat pakken. Ook wordt in een gesprek tegen verdachte gezegd: die mooie moet je sowieso wat hoger doen, hij betaalt 39 soms, je weet toch, maar nu moet ie hoger betalen, die andere is gewoon, die moet je 35 geven de bruine. En: ja wat betreft zand, ik maak altijd een goede prijs voor hem, je moet in ieder geval 75 vragen. Op 2 november wordt verdachte gebeld door een persoon die zegt dat hij met 150 naar België is gegaan, maar dat hij (derde persoon) het niet wilde hebben. Toen besloten het daar te verhosselen, omdat hij niet dat spul terug wilde gaan. Uiteindelijk nog 100 verkocht. Verdachte zegt vervolgens dat hij het verkeerd had begrepen van dat mannetje. Hij wilde geen lichte, maar donkere. Degene die verdachte belt, zegt nog dat je daar wel 100 per dag kan verkopen. Daar is wel geld maar wel veel scouto. Hij zegt dat ze daar klanten moeten maken. In een ander gesprek van 2 november 2012 zegt degene met wie verdachte belt dat hij heeft ingepakt. Verdachte vraagt daarop: is drie barkies totaal toch? Waarop de andere persoon vraagt: heb je die papieren bij je? En: kun je misschien gelijk zeggen hoe jouw mensen het vinden? In een gesprek op 7 november 2012 wordt nog aan verdachte gevraagd: hoeveel rekent deze jongen die wittie. Waarop verdachte antwoordt: die wittie, 36 half toch? En waarop de andere persoon reageert: hij heeft te weinig betaald: hij heeft mij 4320 gegeven. In een gesprek van 10 november 2012 wordt ten slotte gesproken over een weegschaal.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoonnummers die door de verbalisanten aan hem worden toegeschreven ook door hem zijn gebruikt. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij inderdaad degene was die de opgenomen gesprekken voerde.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. In de slaapkamer van verdachte zijn de verdovende middelen aangetroffen waarvan in de tenlastelegging melding wordt gemaakt. De broer van verdachte, met wie hij zijn slaapkamer deelt, heeft verklaard dat deze verdovende middelen niet van hem zijn. Verdachte heeft geen verklaring willen geven voor de aanwezigheid van de verdovende middelen in zijn slaapkamer. Ook heeft hij niet willen verklaren waar de afgeluisterde telefoongesprekken over gaan. De rechtbank is van oordeel dat de terminologie in de gesprekken duidt op handel in verdovende middelen. De inhoud van de gesprekken vormt voor de rechtbank dan ook een aanwijzing dat verdachte zich met dergelijke handel bezig houdt. Nu de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen in de slaapkamer van verdachte een grote hoeveelheid betreft, acht de rechtbank het aannemelijk dat deze verdovende middelen ook voor handel bestemd waren en tot het bezit van verdachte behoorden. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid materiaal, bevattende cocaïne en MDMA aanwezig heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 12 november 2012 te Rotterdam wapens en munitie van categorie III,
te weten
- een vuurwapen (categorie III onder 1) in de vorm van een pistool (merk Star, type 9 mm), en bijbehorende munitie van categorie III, te weten een patroonhouder met negen,
patronen (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad en
- een vuurwapen (categorie III onder 1) in de vorm van een pistool (kaliber 7.62), en bijbehorende munitie van categorie III, te weten een patroonhouder met negen,
patronen, voorhanden heeft gehad;
2.
op 12 november 2012 te Zeist opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 81,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, en 0.44 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twintig (20) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is. Hij heeft hierbij omstandigheden betrokken (de beweerdelijke handel in verdovende middelen) die buiten de ten laste gelegde feiten vallen. Volgens de raadsvrouw mogen deze omstandigheden niet meewegen bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een aantal verboden wapens met scherpe munitie, alsmede van een hoeveelheid harddrugs die een gebruikershoeveelheid ruimschoots overstijgt.
Het ongecontroleerde bezit van wapens is in strijd met de wet en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tevens levert het voorhanden hebben van dergelijke wapens en scherpe munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben hiervan. De rechtbank heeft in deze zaak in het bijzonder in aanmerking genomen, dat de wapens en de munitie bij verdachte zijn aangetroffen, nadat uit taps naar voren was gekomen dat een incident had plaatsgevonden (er wordt gezegd dat iemand iets heeft gepakt van ons) en dat verdachte in verband daarmee om 2 uur moest komen. Verdachte werd op dat moment gelokaliseerd rijdende richting Rotterdam en is daarna in Rotterdam aangehouden. In de auto werden onder de achterbank ter hoogte van de bestuurder de vuurwapens aangetroffen. In de wapens bevonden zich de patroonhouders met daarin munitie. Deze omstandigheden duiden erop dat verdachte voornemens was iets met de wapens te gaan doen.
Voornoemde omstandigheden werken voor de rechtbank strafverzwarend en de rechtbank zal hier bij de bepaling van de hoogte van de straf dan ook rekening mee houden.
Voor wat betreft de aangetroffen verdovende middelen houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de omstandigheid dat het om een zodanig grote hoeveelheid ging, dat kan worden aangenomen dat de middelen niet uitsluitend bestemd waren voor eigen gebruik. Gelet hierop en gelet op de hiervoor onder 4.3 weergegeven tapgesprekken is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dealerindicatie. Anders dan door de verdediging is betoogd, verzet geen rechtsregel zich ertegen dat de rechtbank deze omstandigheid bij de straftoemeting betrekt.
Wat betreft de persoon heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor drugsdelicten is veroordeeld, noch voor wapenbezit.
Voor wat betreft de hoogte van de straf neemt de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt. Daarbij is zij uitgegaan van de bewezenverklaarde feiten. Gelet daarop, alsmede gelet op alle genoemde omstandigheden, komt zij tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze straf is van kortere duur dan de gevangenisstraf die door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat deze straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het onder 1 ten laste gelegde feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf (12) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een pistool van het merk Crevena Zastava M57, 7.62 mm, inclusief negen patronen in patroonhouder, beslagnummer 762832;
- een pistool van het merk Star, model 31P, nr. 1932463, inclusief negen patronen in patroonhouder, beslagnummer 762410.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 februari 2013.
Mr. Perrick is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.