RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/711646-11; 16/504349-11 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 1 februari 2013
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Algerije),
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 januari 2013.
De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. S.D. Kurz, advocaat te Vleuten.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 26 oktober 2012 gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging betreffende parketnummer 16/711646-11 is op de zitting van 26 oktober 2012 gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
(ten aanzien van parketnummer 16/711646-11) op 31 augustus 2011:
feit 1 A: [benadeelde 1] heeft beroofd van sleutels en/of
feit 1 B: geprobeerd heeft [benadeelde 1] geld af te persen, dan wel geprobeerd heeft
[benadeelde 1] te beroven;
feit 2: [benadeelde 1] heeft verkracht, dan wel geprobeerd heeft [benadeelde 1] te
verkrachten, dan wel [benadeelde 1] heeft aangerand;
feit 3 geprobeerd heeft [benadeelde 2] af te persen, dan wel geprobeerd heeft
[benadeelde 2] te beroven;
(ten aanzien van parketnummer 16/504349-11):
feit 1: op 24 september 2011 [benadeelde 3] heeft mishandeld;
feit 2 op 25 september 2011 [aangeefster 1] heeft mishandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1A, 1B primair, 2 subsidiair en 3 primair (van parketnummer 16/711646-11) en de hem onder 1 en 2 (van parketnummer 16/504349-11) ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder feit 2 primair (van parketnummer 16/711646-11) ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat de onder 1A en 1B ten laste gelegde feiten van parketnummer 16/711646-11 en de onder 1 en 2 ten laste feiten van parketnummer 16/504349-11 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair en de onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, verdachte dient derhalve daarvan vrijgesproken te worden.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de in het dossier aanwezige stukken niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [benadeelde 1] heeft verkracht.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging verkrachting stelt de verdediging dat er sprake is van een ondeugdelijke poging, nu verdachte kennelijk tegen de achterzijde van de onderbroek van [benadeelde 1] heeft staan ‘rijden’, hetgeen nimmer had kunnen leiden tot het seksueel binnendringen. Subsidiair is er sprake van vrijwillige terugtred nu verdachte op enig moment, kennelijk na een zaadlozing, gestopt is met zijn handelingen om te voorkomen dat hij de aandacht van andere personen zou trekken.
De raadsman heeft gesteld dat om redactionele redenen het onder ‘meer subsidiair’ ten laste gelegde feit evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu verdachte ontkent zijn penis tussen de billen en/of tegen de anus van [benadeelde 1] gehouden te hebben en [benadeelde 1] zelf op dit punt wisselend heeft verklaard. De tenlastelegging is juist op deze feitelijke handelingen toegespitst.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit stelt de verdediging dat de aangifte van [benadeelde 2] dat verdachte haar met een mes bedreigd zou hebben en daarbij tegen haar gezegd zou hebben dat hij geld wilde en dat hij haar anders kapot zou maken, niet wordt ondersteund door enige andere verklaring in het dossier. Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij tegen [benadeelde 1] geroepen heeft dat hij geld wilde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Parketnummer 16/711646-11:
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 1] heeft beroofd van zijn sleutels. De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de aangifte van [benadeelde 1];
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 januari 2013.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft geld van
[benadeelde 1] af te persen. De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de aangifte van [benadeelde 1];
- de aanvullende verklaring van [benadeelde 1];
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 januari 2013.
Overweging
Verdachte heeft ontkend dat hij, vlak voordat hij aangever in de box op had gesloten, het licht van de box uit had gedaan.
De rechtbank overweegt dat aangever zowel in zijn aangifte, als in zijn aanvullende verklaring, specifiek heeft verklaard dat verdachte het licht van de box uit deed toen hij aangever opsloot. Voorts heeft aangever verklaard dat hij het licht van zijn scootmobiel aan had gedaan zodat hij wat kon zien.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever op dit punt consistent en gedetailleerd is. De rechtbank acht de verklaring van aangever, ook op dit punt, voldoende betrouwbaar. De rechtbank acht derhalve ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het licht heeft uitgedaan op het moment dat hij aangever in de kelderbox op had gesloten.
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [benadeelde 1] heeft verkracht. De rechtbank overweegt dat er in het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te kunnen stellen dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder 2 primair ten laste verkrachting vrijspreken.
feit 2 subsidiair
Op 31 augustus 2011 was de toen 93 jarige [benadeelde 1] tegen 23.00 uur met zijn rollator op weg naar de kelderbox van zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. In de buurt van zijn box werd hij door een man (hierna te noemen: verdachte) vastgepakt en zijn kelderbox ingeduwd. Verdachte verliet de kelderbox en sloot hem vervolgens op in zijn kelderbox. Verdachte kwam terug en pakte [benadeelde 1] bij zijn schouders en hij moest gebukt gaan staan. Verdachte drukte hem naar beneden en hij, [benadeelde 1], hield zich vast aan zijn scootmobiel. Verdachte had zijn hand stevig om de nek van [benadeelde 1] en drukte hem naar voren zodat hij gebukt stond. Verdachte trok [benadeelde 1] broek en onderbroek naar beneden, de billen van [benadeelde 1] kwamen bloot. [benadeelde 1] voelde dat verdachte zijn penis tegen zijn, [benadeelde 1], anus drukte. Hij voelde dat verdachte tussen zijn billen in aan het stoten was. Toen hij zijn onderbroek omhoog deed voelde hij nattigheid.
Van een aan de binnenzijde van de onderbroek van [benadeelde 1] aangetroffen vlek zijn bemonsteringen (AAEA3941NL#01) genomen. In deze bemonstering werd een DNA mengprofiel aangetroffen, afkomstig van twee personen, zijnde [benadeelde 1] en [verdachte]. De kans dat deze sporen afkomstig zijn van een ander persoon dan voornoemde personen is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Verdachte heeft verklaard dat hij de man (hierna te noemen: [benadeelde 1]), die op hem overkwam als een oude en breekbare man, in een soort van houdgreep had vastgepakt en hem de kelderbox in had geduwd en vervolgens in de kelderbox heeft opgesloten. Hij had [benadeelde 1] daarna voorover geduwd, over zijn scootmobiel. Hij had vervolgens de broek van [benadeelde 1] naar beneden getrokken maar niet de onderbroek. Hij had zijn eigen broek en onderbroek naar beneden gedaan. Hij trok daarna de onderbroek van [benadeelde 1] bij de beenopening aan de zijkant naar zich toe en stopte zijn penis, die niet stijf was, zijwaarts via deze beenopening in de onderbroek van [benadeelde 1]. Hij had, terwijl hij zijn hand tegen de rug van [benadeelde 1] hield, tegen [benadeelde 1] aangewreven en stotende bewegingen gemaakt, een soort van neukbewegingen.
Overweging
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 1] heeft geprobeerd te verkrachten, en daarbij - gebruik makend van zijn fysieke overwicht op de hoogbejaarde en slecht ter been zijnde [benadeelde 1] - deze heeft gedwongen deze handelingen te ondergaan.
Ondeugdelijke poging
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een ondeugdelijke poging, nu verdachte tegen de achterzijde van de onderbroek van [benadeelde 1] aan heeft staan ‘rijden’, hetgeen nimmer had kunnen leiden tot het seksueel binnendringen. De rechtbank acht verdachte ongeloofwaardig in zijn verklaring voor zover inhoudende zijn ontkenning dat hij de onderbroek van [benadeelde 1] naar beneden heeft getrokken. Daarnaast acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte zijn slappe penis aan de zijkant, via de beenopening, in de onderbroek van [benadeelde 1] heeft gebracht.
De rechtbank acht het, gelet op de verklaring van [benadeelde 1] die de penis van verdachte tegen zijn anus voelde, de verklaring van verdachte zelf dat hij zijn penis in de onderbroek van [benadeelde 1] heeft gedaan en het aantreffen van DNA sporen van verdachte aan de binnenzijde van de onderbroek van [benadeelde 1], niet aannemelijk dat verdachte tegen de achterzijde –en dus aan de buitenzijde- van de onderbroek van [benadeelde 1] aan heeft staan rijden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Om voornoemde redenen acht de rechtbank het evenmin aannemelijk dat verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, tegen de zijkant van de billen van [benadeelde 1] aan heeft staan rijden en stoten.
De verklaring van verdachte dat hij ‘slechts’ de intentie had om [benadeelde 1] te vernederen en niet meer dan dat, sluit geenszins de bewezen verklaarde poging verkrachting uit, zodat de rechtbank die verklaring niet als een redelijkerwijs aannemelijk alternatief scenario beschouwt dat in het licht van de voorgaande bewijsmiddelen verdere bespreking behoeft.
Vrijwillige terugtred
De raadsman heeft subsidiair een beroep op vrijwillige terugtred gedaan.
De rechtbank overweegt dat verdachte, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, gedragingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het delict. Op grond van de verklaring van [benadeelde 1] wordt vastgesteld dat verdachte enige tijd daadwerkelijk heeft geprobeerd [benadeelde 1] te verkrachten. Kennelijk is dat verdachte niet gelukt, hetgeen beschouwd dient te worden als een externe omstandigheid en waardoor verdachte zijn poging verder heeft gestaakt. Op dat moment was zijn poging dus reeds voltooid en komt hem geen beroep op vrijwillige terugtred meer toe. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred en dat er sprake is van een strafbare poging.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Op 31 augustus 2011 te [woonplaats] hoorde [benadeelde 2] gebonk op haar voordeur en het raam van haar slaapkamer van haar woning aan de [adres] te [woonplaats]. Zij opende haar voordeur en zag een voor haar onbekende man (de rechtbank begrijpt: verdachte) met naast hem haar buurman [benadeelde 1] voor haar deur staan. Zij hoorde de onbekende man tegen haar zeggen: “Geld, ik moet geld.” De man kwam erg dreigend op haar over. De man maakte een stap in haar woning en zij duwde hem naar achteren.
Getuige [benadeelde 1] moest van de man (hierna te noemen: verdachte) vanuit de kelderbox met hem naar boven, verdachte had hem van achteren vast. Hij stond met de verdachte voor de deur van zijn buurvrouw (de rechtbank begrijpt: [benadeelde 2]). Verdachte stond steeds tegen hem aan zodat hij niet weg kon. Nadat het hem niet lukte om de voordeur te openen zei verdachte tegen hem: “Wakker worden”. [benadeelde 1] tikte vervolgens tegen het slaapkamerraam van de buurvrouw. Verdachte klopte vervolgens zelf tegen het slaapkamerraam. De buurvrouw opende de deur en verdachte wilde naar binnen gaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij met [benadeelde 1] naar de woning van de vrouw was gelopen (de rechtbank begrijpt: aangeefster [benadeelde 2]). Vervolgens hadden zij op de ramen van de deur en de slaapkamer van [benadeelde 2] geklopt. Nadat [benadeelde 2] de voordeur had geopend zei hij “Geld, ik moet geld”. Hij wilde vervolgens naar binnen gaan omdat hij geld wilde hebben. Hij had een voet binnen gezet en was met zijn lichaam half naar binnen.
Overweging
Verdachte heeft verklaard dat hij de woorden: “Geld, ik moet geld” niet tegen [benadeelde 2] heeft gezegd, maar tegen [benadeelde 1].
De rechtbank overweegt dat uit de gehele context van de gebeurtenissen volgt dat het verdachte van meet af aan om geld te doen was, [benadeelde 1] was een toevallig eerste slachtoffer. Uit de verklaringen van [benadeelde 2] en verdachte volgt dat verdachte de woorden ‘Geld, ik moet geld’ heeft gezegd nadat [benadeelde 2] de voordeur had geopend en dat verdachte na het uiten van deze woorden de woning van [benadeelde 2] wilde binnen stappen. Aangever [benadeelde 1] stond op dat moment naast of achter verdachte.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte de woorden: “Geld, ik moet geld hebben.” op dat moment tegen [benadeelde 1] heeft geroepen en is van oordeel dat deze woorden tegen [benadeelde 2] gericht waren.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [benadeelde 2] te dwingen geld af te geven.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes aan [benadeelde 2] heeft getoond en daarbij heeft geroepen “Je geld of ik maak je kapot”. De rechtbank overweegt dat zich daartoe in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden. Verdachte ontkent dat hij een mes bij zich had en dat hij [benadeelde 2] gedreigd heeft haar kapot te maken. [benadeelde 1] verklaart dat hij geen -ook niet tijdens zijn eigen confrontaties met verdachte kort daarvoor- mes bij verdachte heeft gezien. Ook heeft hij niet gehoord dat verdachte [benadeelde 2] bedreigd zou hebben.
De rechtbank zal verdachte derhalve op die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
4.3.2. Parketnummer 16/504349-11:
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van mishandeling door (haar ex-vriend) [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) op 24 september 2011 te [woonplaats]. Verdachte stond recht voor haar en gaf haar met zijn voet een trap in haar buik, waarna zij een erge pijn in haar buik voelde. Getuigen [aangeefster 1] en [getuige 4] zagen dat verdachte [benadeelde 3] in haar buik schopte. [getuige 4] zag dat [benadeelde 3] naar achteren vloog.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 24 september 2011 naar de [adres] in [woonplaats] is gegaan en daar zijn ex-vriendin [benadeelde 3] heeft opgezocht.
Opzet
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij naar een tas trapte die [benadeelde 3] in haar hand had en dat hij [benadeelde 3] niet met opzet in haar buik heeft geraakt.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, de verklaring van verdachte niet aannemelijk, te meer omdat verdachte bij de politie in eerste instantie ontkend heeft te hebben getrapt.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 3] met opzet een trap in haar buik heeft gegeven.
[aangeefster 1] heeft aangifte van mishandeling gedaan door [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) op 25 september 2011 te [woonplaats]. Verdachte stond vlak voor haar en gaf haar een kopstoot en een klap op haar borstbeen. Zij voelde pijn aan haar voorhoofd en borstbeen. [aangeefster 1] had op de linkerzijde van haar voorhoofd een schrammetje en de huid boven haar rechterborst was rood verkleurd. Getuige [getuige 2] hoorde dat verdachte en [aangeefster 1] ruzie hadden en hij zag dat verdachte [aangeefster 1] een kopstoot gaf. Vervolgens werd er over en weer geslagen.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangeefster 1] een kopstoot heeft gegeven en haar heeft geslagen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16/711646-11:
- ten aanzien van feit 1A:
op 31 augustus 2011 te [woonplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere sleutels, toebehorende aan [benadeelde 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- die, op hoge leeftijd en slecht ter been zijnde, [benadeelde 1] heeft vastgepakt en geduwd naar een kelderbox en
- nadat hij, verdachte, die kelderbox had dichtgetrokken en afgesloten, en aldus die [benadeelde 1] in die kelderbox had opgesloten, zonder toestemming van die [benadeelde 1] voornoemde sleutels heeft weggenomen;
- ten aanzien van feit 1B primair:
op 31 augustus 2011 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [benadeelde 1] (geboren in 1918) te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld toebehorende aan die [benadeelde 1], hebbende hij, verdachte,
- meermalen tegen die [benadeelde 1] gezegd “Geld, geld” en
- vervolgens gevoeld in de kleding van die [benadeelde 1] en
- die op hoge leeftijd en slecht ter been zijnde [benadeelde 1] vastgepakt en geduwd in een kelderbox en
- die [benadeelde 1] geduwd tegen een zich in die kelderbox bevindende scootmobiel en, nadat die [benadeelde 1] de alarmlichten van die scootmobiel had geactiveerd, met een stok de richtingaanwijzers van die scootmobiel kapotgeslagen en
- tegen die [benadeelde 1] gezegd: “Ik wil naar je huis. Ik wil geld” en daarbij meermalen die [benadeelde 1] gevraagd op welk huisnummer hij woonde en
- gedurende enige tijd en nadat hij, verdachte, het licht van die kelderbox had uitgedaan, die [benadeelde 1] in die kelderbox opgesloten en
- enige tijd later tegen die [benadeelde 1] gezegd dat die [benadeelde 1] moest aanwijzen waar hij woonde en dat ze naar zijn woning moesten voor geld, althans woorden van gelijke aard of strekking en
- aldus die [benadeelde 1] gedwongen samen met hem, verdachte, te lopen van voornoemde kelderbox in de richting van de woning van die [benadeelde 1],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- ten aanzien van feit 2 subsidiair:
op 31 augustus 2011 te [woonplaats] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [benadeelde 1], geboren in 1918, te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk, waarbij hij, verdachte, steeds gebruik makend van zijn, verdachtes, fysieke overwicht op die op hoge leeftijd en slecht ter been zijn de [benadeelde 1] en (steeds) onverhoeds:
- die [benadeelde 1] heeft vastgepakt en geduwd naar een kelderbox en
- vervolgens die [benadeelde 1] in die kelderbox heeft opgesloten en
- die [benadeelde 1] met kracht heeft vastgepakt bij de schouders en nek en
- die [benadeelde 1] voorover heeft geduwd over een scootmobiel en aldus die [benadeelde 1] heeft gedwongen gedurende enige tijd gebukt te staan en
- vervolgens, toen die [benadeelde 1] voorover stond tegen die scootmobiel en met de rug naar verdachte, de broek en onderbroek van die [benadeelde 1] naar beneden heeft getrokken en
- vervolgens zijn, verdachtes, penis heeft geduwd tussen de billen en tegen de anus van die [benadeelde 1],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- ten aanzien van feit 3 primair:
op 31 augustus 2011 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [benadeelde 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [benadeelde 2],
- heeft geklopt en/of gebonkt tegen een deur en een slaapkamerraam van de woning van die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] tegen dat raam heeft laten kloppen en
- nadat die [benadeelde 2] de voordeur van haar woning had geopend tegen die [benadeelde 2] heeft gezegd: “Geld, ik moet geld.” en
- vervolgens heeft getracht die woning binnen te gaan,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Parketnummer 16/504349-11
- ten aanzien van feit 1:
op 24 september 2011 te [woonplaats], opzettelijk mishandelend [benadeelde 3] eenmaal met kracht in de buik heeft getrapt, waardoor voornoemde [benadeelde 3] pijn heeft ondervonden;
- ten aanzien van feit 2:
op 25 september 2011 te [woonplaats], opzettelijk mishandelend [aangeefster 1] eenmaal een zogeheten kopstoot heeft gegeven en tegen het borstbeen heeft geslagen, waardoor voornoemde [aangeefster 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Parketnummer 16/711646-11:
- feit 1A:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- feit 1B primair en feit 3:
telkens: poging tot afpersing;
- feit 2 subsidiair:
poging tot verkrachting.
Parketnummer 16/504349-11
- feit 1 en feit 2:
telkens: mishandeling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
Drs. I. Maksimovic, psychiater, drs. S.A. Moonen, gezondheidszorg psycholoog, en W. van Kreel (reclasseringswerker, Centrum Maliebaan, thans: Victas), die op 16 maart 2012 een triple rapportage hebben uitgebracht. Op resp. 15 oktober 2012 en 23 oktober 2012 hebben I. Maksimovic en S.A. Moonen aanvullend gerapporteerd en ter zitting van 18 januari 2013 hebben beide deskundigen vragen beantwoord en hun rapportage en bevindingen nader toegelicht.
De genoemde deskundigen hebben geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis, alsmede van zwakbegaafdheid. Er zijn aanwijzingen dat er een ontwikkeling gaande is in de richting van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Volgens de deskundigen zijn deze gedragsstoornis en zwakbegaafdheid van invloed geweest op het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank overweegt dat voorgaande conclusie van de deskundigen is geschreven met betrekking tot de onder parketnummer 16/711646-11 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank beschouwt deze conclusie ook van toepassing op het onder 3 van parketnummer 16/711646-11 ten laste gelegde feit, nu dit feit soortgelijk is aan het onder 1 ten laste gelegde feit en op dezelfde dag, aansluitend aan de feiten 1 (A en B) en 2 is gepleegd en het voorts onaannemelijk is dat er in die beperkte periode veranderingen in de persoonlijkheid en daarmee gepaard gaand gedrag van verdachte zijn opgetreden.
Ten aanzien de onder parketnummer 16/504349-11 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank dat voornoemde feiten kort na de onder parketnummer 16/711646-11 genoemde feiten hebben plaatsgevonden. Verdachte was op dat moment nog niet aangehouden en er had nog geen behandeling van de stoornis van verdachte plaatsgevonden. De rechtbank ziet, mede gelet op het beeld van de persoon van verdachte en de door de deskundigen verwachte intensiteit en duur van de benodigde behandeling, geen aanleiding om verdachte ten aanzien van deze feiten wèl volledig toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank acht de conclusies omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten op 31 augustus 2011 derhalve ook van waarde met betrekking tot de feiten gepleegd op 24 en 25 september 2011.
De rechtbank zal daarom verdachte op gelijke wijze niet volledig toerekeningsvatbaar achten waar het de onder parketnummer 16/504349-11 ten laste gelegde feiten betreft.
Nu uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank om toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht verzocht en op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- jeugddetentie van 469 dagen, met aftrek van voorarrest;
- de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ) voor de duur van twee jaren.
8.2. Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank om toepassing van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht verzocht.
Voorts heeft de verdediging verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 6 maanden op te leggen, dan wel een jeugddetentie welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een geheel voorwaardelijke PIJ maatregel met verplicht reclasseringscontact in het kader van een maatregel Hulp en Steun. De verdediging is van mening dat een onvoorwaardelijke PIJ maatregel een stap te ver is, nu verdachte een geringe documentatie heeft en niet eerder enige behandeling van betekenis heeft gehad.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft [benadeelde 1], een hoog bejaarde en slecht ter been zijnde man, in diens kelderbox opgesloten in het donker, heeft hem gedwongen zijn huissleutels en zijn woonadres te geven, heeft die [benadeelde 1] over diens scootmobiel geduwd en bij diens hals vastgepakt en voorover gedrukt gehouden, zijn broek en onderbroek naar beneden getrokken en heeft vervolgens geprobeerd die [benadeelde 1] te verkrachten. Hiermee heeft verdachte op schokkende wijze de lichamelijke integriteit van [benadeelde 1] geschonden.
Daarnaast heeft verdachte geprobeerd hem te dwingen geld af te geven. Vervolgens heeft verdachte [benadeelde 1] gedwongen mee te komen naar wat verdachte dacht dat de woning van die [benadeelde 1] was en, toen de deur van de woning geopend werd door mevrouw [benadeelde 2], geprobeerd om die [benadeelde 2] te dwingen geld af te geven. [benadeelde 2] was eveneens hoogbejaard.
Het spreekt voor zich dat dergelijke feiten een enorme impact op de, alleen al door hun hoge leeftijd (fysiek) kwetsbare, slachtoffers hebben gemaakt en bij hen nog lange tijd gevoelens van onveiligheid en onrust hebben veroorzaakt en in het geval van mevrouw [benadeelde 2] nog steeds veroorzaken. Verdachte heeft hier kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, te proberen op deze manier snel aan geld te komen.
Dergelijke feiten, met name de poging tot verkrachting van een 93 jarige man, zorgen voor sterke gevoelens van onrust, onveiligheid en verontwaardiging in de maatschappij.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij hoogbejaarde en kwetsbare ouderen tot zijn slachtoffers heeft gekozen.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte d.d. 12 september 2012 volgt dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld, maar wel voor een vermogens- en een geweldsdelict met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de eerder genoemde rapporten van de deskundigen I. Maksimovic en S.A. Moonen. Beide deskundigen hebben ter zitting d.d. 18 januari 2013 hun rapporten toegelicht.
De deskundigen constateren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij verdachte, aldus de deskundigen, is sprake van impulsiviteit, het niet nadenken over consequenties, onverantwoordelijkheid, gebrekkige gewetensfuncties en een gebrek aan empathie, kenmerkend voor de vastgestelde gedragsstoornis. Hij weet weliswaar dat zijn gedragingen ongeoorloofd zijn, maar is in mindere mate dan gemiddeld in staat dan wel beschikt in verminderde mate over een remmend vermogen om zijn (seksuele) impuls een halt toe te roepen. In het geval verdachtes stoornissen onbehandeld blijven bestaat er een hoog risico op recidive. Daarbij valt het niet precies te voorspellen hoe het is gesteld met het risico op een zedendelict, maar het risico voor de veiligheid van anderen is hoog.
Bij het niet behandelen van de stoornissen van verdachte kunnen deze overgaan in een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Verdachte heeft continu een sterke mate van structuurverlening nodig om zijn vaardigheden en mogelijkheden uit te bouwen en het risico op recidive te verminderen. De problematiek, de persoon van verdachte en zijn beperkte leervermogen vereisen een behandelklimaat binnen een afdeling waar elke dag op het gewenste moment bepaalde interventies kunnen plaatsvinden: er zal op het moment dat er iets gebeurt, direct gereageerd moeten worden. Een minder frequente interventie, zoals die in het kader van een ambulante maatregel zal worden gegeven, is niet effectief, aldus de deskundigen.
De deskundigen hebben ter zitting hun in het rapport gegeven advies bevestigd: een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ). Het voortschrijden van de tijd sinds het opmaken van hun rapportage heeft daarin geen verandering gebracht, maar hen daarin veeleer gesterkt. Voorts adviseren zij deze maatregel, gelet op de persoon van verdachte, niet uit te voeren in een reguliere JJI, maar in instelling die gespecialiseerd is in de behandeling van minder begaafde mensen met een psychiatrische morbiditeit en gedragsproblemen. Hoeve Boschoord en Wier Plus beschikken in dat kader over speciale “PIJ plekken”.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Minderjarigen strafrecht
Uit de eerder genoemde rapporten van de deskundigen en hun toelichting ter terechtzitting d.d. 18 januari 2013 komt naar voren dat verdachte onvoldoende volwassen kenmerken vertoont. Verdachte is verstandelijk beperkt en wordt al snel overvraagd. Verdachte is door zijn verstandelijke beperking niet tot nauwelijks in staat om zelfstandig zijn eigen leven vorm en richting te geven en is daarvoor afhankelijk van hulp van buitenaf.
Hoewel de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten 20 jaar en derhalve meerderjarig was zal de rechtbank, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan,het minderjarigenrecht toepassen.
Strafoplegging
De rechtbank houdt rekening met de persoon van verdachte, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, de ernst van de bewezen verklaarde feiten en met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 474 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Deze straf is naar het oordeel van de rechtbank passend bij de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de persoon van de verdachte.
Gelet op de conclusies van de deskundigen is er sprake van een gevaar voor herhaling van het plegen van strafbare feiten indien de geadviseerde behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel niet wordt ingezet. Het gevaar voor herhaling betreft feiten waarbij de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen in het geding is zodat de geadviseerde maatregel ook geëist wordt in het belang van de veiligheid van personen. Tenslotte achten de deskundigen de maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal, nu zij een maatregel PIJ wenselijk acht en voldaan is aan de eisen die de wet daaraan stelt, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen. De rechtbank bepaalt daarbij dat de uitvoering van de PIJ maatregel dient plaats te vinden op een zogeheten ’PIJ plek’ bij Hoeve Boschoord of bij Wier Plus. De maatregel dient derhalve niet uitgevoerd te worden in een Justitiële Jeugd Inrichting.
Voorwaardelijke PIJ maatregel
Gelet op hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om – zoals de raadsman heeft verzocht - verdachte een voorwaardelijke PIJ maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt daaromtrent dat de deskundigen hebben aangegeven dat een behandeling in het kader van een voorwaardelijke PIJ maatregel geen optie is. De omvang van de problematiek, te weten de stoornissen, de zwakbegaafdheid en de persoon van verdachte maken dat de deskundigen aangeven dat de vereiste behandeling niet haalbaar is binnen een ambulant kader. Voorts zal verdachte zich vanuit zijn persoon en zijn stoornis, met name vanwege de agressieve impulsiviteit, niet houden aan de in een dergelijk kader te stellen voorwaarden. Ook zijn er binnen het netwerk van verdachte geen personen die hem kunnen helpen en/of hem kunnen motiveren zich aan voorwaarden te houden. Dit alles maakt dat de enige reële behandelmogelijkheid in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel dient plaats te vinden. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
9.1. [Slachtoffer]
De benadeelde partij [Slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 2.135,00 gevorderd ter zake van immateriële schade voor de feiten 1 en 2. Ter terechtzitting d.d. 15 januari 2013 is gebleken dat [Slachtoffer] inmiddels is overleden. De raadsvrouw van [Slachtoffer], mr. J.W. Verhoef, heeft ter terechtzitting d.d. 15 januari 2013 aangegeven dat er geen causaal verband bestaat tussen de ten laste gelegde feiten en het overlijden van [Slachtoffer]. Voorts heeft de raadsvrouw aangegeven de vordering namens de nabestaanden van [Slachtoffer] te handhaven en zich voor het overige te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren nu conform het bepaalde in artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering nabestaanden van een benadeelde partij zich alleen kunnen stellen indien er een causaal verband bestaat tussen de schadeveroorzakende strafbare feiten en het overlijden van de benadeelde. In casu is dat evenwel niet het geval.
Primair heeft de raadsman zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de erfgenamen van benadeelde niet-ontvankelijk in hun vordering moeten worden verklaard, nu de [Slachtoffer] reeds schadeloos is gesteld door het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De rechtbank overweegt dat [Slachtoffer] zich als degene die rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten als benadeelde partij in de procedure heeft gevoegd. Na indiening van de vordering, maar voordat de rechtbank een beslissing op die vordering heeft genomen, is deze rechtstreeks benadeelde overleden. Namens zijn nabestaanden is de vordering van [Slachtoffer] evenwel gehandhaafd. De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel zich er tegen verzet dat nabestaanden als erfgenamen treden in de rechten voortvloeiende uit een tijdig en juist ingediende vordering benadeelde partij. Het bepaalde in artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering ziet slechts op de situatie waarin de als benadeelde partij aan te merken belanghebbende is overleden voordat hij of zij een vordering heeft ingediend. Nu deze situatie zich in onderhavig geval niet voordoet, is het overlijden van [Slachtoffer] niet van invloed op de ontvankelijkheid van zijn nabestaanden in hun vordering. Gelet evenwel op het feit dat de door [Slachtoffer] opgevoerde schade reeds aan hem is vergoed door uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, zal de rechtbank de nabestaanden van [Slachtoffer] desalniettemin niet ontvankelijk dienen te verklaren in de vordering
9.2. [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 850,00 ter zake van immateriële schade voor feit 3, vermeerderd met de wettelijke rente.
De officier van justitie vordert dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering inhoudelijk niet betwist en heeft, gelet op de bepleite vrijspraak gesteld, dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 primair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 31 augustus 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 77a, 77c, 77h, 77i, 77l, 77s, 77gg, 242, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 16/711646-11:
feit 1A:
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 1B primair en feit 3:
- telkens: poging tot afpersing;
feit 2 subsidiair:
- poging tot verkrachting;
Parketnummer 16/504349-11:
feit 1 en feit 2:
- telkens: mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 474 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
- beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank bepaalt dat de uitvoering van de PIJ maatregel dient te geschieden op een daarvoor bestaande “PIJ plek” bij Hoeve Boschoord of bij Wier Plus.
De maatregel dient derhalve niet uitgevoerd te worden in een Justitiële Jeugd Inrichting.
Benadeelde partijen (1. [benadeelde 1] en 2. [benadeelde 2])
1. Nabestaanden van benadeelde partij [benadeelde 1]
- Verklaart de nabestaanden van [benadeelde 1] niet ontvankelijk in hun vordering.
2. Benadeelde partij [benadeelde 2]
- Veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 2] van € 850,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van [benadeelde 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 850,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2011, bij niet betaling te vervangen door 17 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. M.A.E. Somsen en mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2013.