ECLI:NL:RBMNE:2013:BY9470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601303-08 (21-003069-09)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens hoog recidiverisico

Op 8 januari 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de officier van justitie een vordering heeft ingediend tot het geheel achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een straf van zes jaar uitzit, heeft herhaaldelijk aangegeven niet mee te willen werken aan de noodzakelijke begeleiding en behandeling door de reclassering. Uit een reclasseringsadvies blijkt dat er ernstige problemen zijn op verschillende levensgebieden, en dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet bereid is om mee te werken aan een plan van aanpak dat zijn terugkeer in de maatschappij zou kunnen vergemakkelijken. De rechtbank overweegt dat zonder de noodzakelijke ondersteuning en toezicht, het recidiverisico niet kan worden ingeperkt. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie toegewezen en besloten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege blijft. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 15, 15a, 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/601303-08 (21-003069-09)
VI zaaknummer: 99-000128-21
Beslissing van de rechtbank d.d. 8 januari 2013 op een vordering van de officier van justitie tot het geheel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] (Suriname),
thans verblijvende in de P.I. Lelystad,
raadsman mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan.
1 De stukken
De rechtbank heeft bij de behandeling van de vordering gelet op:
- het vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 juli 2009 waarbij veroordeelde terzake feit 1: diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en feit 2 subsidiair: poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar;
- het onherroepelijk geworden arrest van 26 juli 2010 van het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, waarbij veroordeelde (na partieel appel) terzake van feit 2: - kort gezegd - poging tot diefstal met geweld en poging tot doodslag is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden en waarbij de straf van het buiten appel gebleven feit 1 is bepaald op een gevangenisstraf van 18 maanden;
- de beslissing van de Rechtbank Utrecht d.d. 6 november 2012, strekkende tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde voor de duur van 3 maanden;
- het advies van O. Veldman, directeur van Penitentiaire Inrichting Lelystad d.d. 7 december 2012, strekkende tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
- een reclasseringsadvies d.d. 13 december 2012, uitgebracht door G. Dijkveld, reclasseringswerker, waaruit volgt dat negatief wordt geadviseerd met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling;
- de vordering van de officier van justitie ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht d.d. 14 december 2012, strekkende tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde;
- een e-mailbericht van G. Dijkveld Stol, reclasseringswerker, d.d. 8 januari 2013;
- en al hetgeen zich op de terechtzitting van 8 januari 2013 heeft voorgedaan.
2 De procesgang
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 8 januari 2013 is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. Tijkotte.
3 De behandeling
Uit voornoemd advies van O. Veldman blijkt dat betrokkene wordt ervaren als een rustige, prettige gedetineerde, dat hij zich aan de geldende regelgeving houdt en werkzaam is als koster. Veroordeelde gaat niet akkoord met medewerking aan het Risico Inventarisatieplan (RI) en het voorgenomen persoonlijkheidsonderzoek. Veroordeelde heeft in januari, maart, mei en augustus 2012 korte verloven gehad, die goed zijn verlopen. Hij heeft geen disciplinaire straffen opgelegd gekregen en beheersmaatregelen evenmin. Er is geen sprake van verslavingsproblematiek en de urinecontroles zijn alle met negatief resultaat verlopen.
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt dat er zich op het gebied van huisvesting en wonen, opleiding, werk en leren, inkomen en omgaan met geld en denkpatronen, gedrag en vaardigheden in ernstige mate problemen voordoen in het leven van veroordeelde. Veroordeelde gaat in het gesprek met de reclassering voorbij aan de gevoelens van zijn slachtoffers. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat, waarbij er een gevaarsrisico bestaat op letsel voor willekeurige personen. Ook het risico op het zich onttrekken aan de voorwaarden is hoog. Verdachte vertoont impulsief gedrag en heeft een gebrekkige probleemhantering. De reclassering acht begeleiding en behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te verkleinen, maar rapporteert ook dat veroordeelde meerdere malen heeft aangegeven niet te willen meewerken met het voorgestelde plan van aanpak. De reclassering ziet geen andere mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding en blijft van oordeel dat, gelet op het hoge recidiverisico en het gevaarsrisico, veroordeelde niet zonder ondersteuning, toezicht en begeleiding kan. Een en ander wordt nogmaals onderschreven in het door de officier van justitie ter terechtzitting overlegde e-mailbericht van G. Dijkveld Stol.
Op 10 december 2012 heeft er in de P.I. Lelystad een gesprek plaatsgevonden tussen veroordeelde en een medewerker van De Waag, bedoeld om veroordeelde in de gelegenheid te stellen zijn vragen over de mogelijkheden bij De Waag te stellen. Veroordeelde heeft laten weten dat hij niet wenst mee te werken aan behandeling bij De Waag.
Ter terechtzitting heeft veroordeelde verklaard dat zijn detentieperiode hem in positieve zin heeft beïnvloed. Hij heeft gewezen op de door hem in detentie behaalde schilder- en houtbewerkingdiploma’s en zijn incidentvrije verblijf in de inrichting, en heeft de wens uitgesproken graag in vrijheid te worden gesteld om te kunnen laten zien dat hij in de maatschappij kan functioneren, ook zonder reclasseringsbegeleiding. Ook heeft hij aangegeven dat hij zich realiseert dat hij netto 21 maanden extra in detentie zal zitten, wanneer de rechtbank de vordering zou toewijzen. Desalniettemin heeft hij ook ter terechtzitting een en andermaal aangegeven niet bereid te zijn tot medewerking aan de noodzakelijk geachte behandeling.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting volhard in zijn vordering omdat de recidivekans hoog wordt ingeschat en volgens de reclassering de voorwaarden nodig zijn om recidive te voorkomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden afgewezen, omdat een verlenging van de detentieperiode van veroordeelde geen enkel redelijk doel meer dient: veroordeelde heeft iets van zijn detentieperiode gemaakt en is er klaar voor om te laten zien dat hij ook zonder reclasseringsbegeleiding niet zal recidiveren.
4 De beoordeling
De begindatum van de detentie van veroordeelde was 1 november 2008. De datum van de voorlopige invrijheidstelling zou 22 januari 2013 zijn. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vordering tot het geheel achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu deze op 14 december 2012 en dus tijdig is ingediend.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde weigert zijn medewerking te verlenen aan de noodzakelijke ondersteuning, toezicht en begeleiding door de reclassering, meer in het bijzonder de behandeling door De Waag. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Het is derhalve niet mogelijk een plan van aanpak op te stellen om hem met een verminderd recidiverisico terug te laten keren in de maatschappij.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, er geen kader is en/of voorwaarden zijn waardoor het recidiverisico bij een voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde voldoende kan worden ingeperkt.
De rechtbank zal derhalve de vordering tot achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde toewijzen.
De rechtbank beslist, gelet op de artikelen 15, 15a, 15d, 15e en 15f van het Wetboek van Strafrecht, als volgt.
5 De beslissing
De rechtbank wijst de vordering tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. J.P.W. Helmonds en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.H. Balk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 januari 2013.