RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/656283-12 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 januari 2013
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [1976],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw, mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is ter
terechtzitting van 8 januari 2013 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek
van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
A samen met een of meer anderen in de periode van 20 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 een van haar minderjarige dochters, die onder toezicht was gesteld van stichting Bureau Jeugdzorg en uit huis was geplaatst door de rechter, opzettelijk heeft onttrokken aan het bevoegd opzicht door haar naar Bulgarije te vervoeren
en/of
B samen met een of meer anderen in de periode van 20 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 drie van haar minderjarige kinderen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hadden bereikt, welke kinderen allen onder toezicht waren gesteld van stichting Bureau Jeugdzorg en uit huis waren geplaatst door de rechter, opzettelijk heeft onttrokken aan het bevoegd opzicht, door hen naar Bulgarije te vervoeren.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde in zowel variant A als B wettig en overtuigend bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte niet in of bij de woning in [woonplaats] is geweest, noch bij de instelling in Tiel. Van een vooropgezet plan om naar Bulgarije te rijden is voorts geen sprake geweest. Ten slotte is er, mede gelet op de traditionele verhoudingen in het gezin, geen sprake van medeplegen maar hooguit van medeplichtigheid aan de feiten, nu het medeverdachte [medeverdachte] is geweest die de kinderen daadwerkelijk heeft onttrokken. Nu medeplichtigheid niet is ten laste gelegd, dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 20 augustus 2012 deed [K] namens Stichting Bureau Jeugdzorg en Stichting William Schrikker Groep aangifte van onttrekking aan het wettelijk gezag (de rechtbank begrijpt: het opzicht) van een viertal kinderen. [K] werd die ochtend gebeld met de mededeling dat omstreeks 08:00 uur drie van die kinderen, die sinds 15 mei 2012 op een geheim pleegadres verbleven, door hun vader waren meegenomen vanaf dat pleegadres te [woonplaats]. De heer [X], pleegvader van de drie kinderen, heeft verklaard dat op 20 augustus twee mannen met bivakmutsen op de stoelen op het terras van de woning kwamen zitten en vervolgens wenkten naar de straat. Er kwam een man in een grijze Volkswagen Golf Variant aanrijden. Dat bleek de vader van de kinderen te zijn.
De kinderen zijn vervolgens met deze man meegegaan, de twee andere mannen vertrokken toen ook.
Het betrof de volgende kinderen:
- [Kind 1], geboren op [2009] en [Kind 2], geboren op [2008]. Deze beide kinderen zijn bij beschikking van de rechtbank Breda van 15 mei 2012 voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting Bureau Jeugdzorg, welke maatregel namens die stichting werd uitgevoerd door de William Schrikker Jeugdbescherming. De voorlopige ondertoezichtstelling is bij beschikking van de rechtbank Breda van 8 juni 2012 gehandhaafd, met machtiging hen uit huis te plaatsen in een verblijf pleeggezin 24 uur, en welke ondertoezichtstelling bij beschikking van de rechtbank Breda van 14 augustus 2012 is verlengd tot 11 februari 2013 en welke uithuisplaatsing bij diezelfde beschikking is verlengd tot uiterlijk 15 november 2012 en
- [Kind 3], geboren op [2004]. Zij is bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 11 februari 2011 tot 12 februari 2012 onder toezicht gesteld van de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, welke ondertoezichtstelling bij beschikking van de rechtbank Breda van 24 januari 2012 is verlengd tot en met 11 februari 2013. Zij is voorts bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 15 mei 2012 uit huis geplaatst in een verblijf pleeggezin 24 uur, welke uithuisplaatsing bij beschikking van de rechtbank Breda van 8 juni 2012 is verlengd tot 15 augustus 2012 en welke uithuisplaatsing bij beschikking van de rechtbank Breda van 14 augustus 2012 is verlengd tot en met uiterlijk 15 november 2012.
Met ingang van 19 juli 2012 is de achternaam van [Kind 2] en [Kind 1] gewijzigd van [naam verdachte] in [medeverdachte].
Op de ochtend van 20 augustus 2012 werd Bureau Jeugdzorg ingelicht omtrent het feit dat [kind 4], geboren op [1997], was verdwenen uit de instelling waar zij verbleef. Zij heeft die instelling op 20 augustus 2012 omstreeks 04:00 uur verlaten. Zij is meegegaan met twee mannen en heeft haar spullen meegenomen.
[kind 4] is bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 11 februari 2011 voor de periode van een jaar onder toezicht gesteld van de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, welke ondertoezichtstelling bij beschikking van de rechtbank Breda van 24 januari 2012 is verlengd tot en met 11 februari 2013. Zij is voorts bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 8 juni 2012 uit huis geplaatst in een AWBZ-voorziening tot 15 augustus 2012, welke uithuisplaatsing bij beschikking van de rechtbank Breda van 6 augustus 2012 is verlengd tot en met 15 december 2012.
Verdachte verklaarde dat zij wist dat haar kinderen onder toezicht van jeugdzorg stonden en uit huis zijn geplaatst. Zowel [medeverdachte] als verdachte hebben verklaard dat zij met de kinderen in Bulgarije hebben gereden. Zij zijn daar op 22 augustus 2012 aangehouden.
4.4 Nadere bewijsoverwegingen
Bewijsoverwegingen
Door en namens verdachte is gesteld dat er geen vooropgezet plan is geweest, dat er geen sprake kan zijn van medeplegen nu verdachte niet in Tiel, noch in [woonplaats] is geweest.
De rechtbank oordeelt echter anders.
Opwelling/medeplegen
Er moet naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte en haar mededaders sprake zijn geweest van een vooropgezet plan. Dat de ontvoering van de drie kinderen vanuit een opwelling zou hebben plaatsgevonden strookt niet met de overige feiten in het dossier.
Allereerst volgt uit de bewijsmiddelen dat medeverdachte [medeverdachte] tezamen met anderen te werk is gegaan. Bij de woning was hij vergezeld van twee mannen met bivakmutsen en waren de medeverdachten in het bezit van een (nep)pistool en een breekijzer, zo blijkt uit de verklaring van de pleegouders en dochter [Kind 3] .
Verdachte heeft verklaard dat de reis op 20 augustus 2012 Bulgarije als eindbestemming had en dat zij niet weet wanneer dat plan om naar Bulgarije te gaan precies is ontstaan, maar dat op het moment dat [kind 4] in de vroege ochtend die dag thuis kwam, werd besloten met zijn allen weg te gaan.
Hiermee, in combinatie met het feit dat verdachte wist van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, is het medeplegen van het tenlastegelegde reeds een gegeven. Er is echter meer: het verhaal van verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte]kent de nodige hiaten. Daarvoor is het volgende van belang.
In de nacht van 19 op 20 augustus blijkt sprake te zijn van druk telefoonverkeer tussen medeverdachte verdachte [medeverdachte] en onbekende anderen, waar medeverdachte [medeverdachte] niets over wenst te verklaren. Uit een proces-verbaal vergelijking contactnummers blijkt dat de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] met het nummer [telefoonnummer] op 20 augustus 2012 van 02:21 tot 03:10 uur een telecommast in [woonplaats] aanstraalt, van 03:30 tot 04:40 uur een mast in Utrecht en van 05:48 tot 07:03 uur weer in [woonplaats]. Gedurende deze nacht worden er 25 telefoongesprekken gevoerd, waarvan een groot aantal met de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer]. De telefoon met het nummer [telefoonnummer] staat op naam van [naam], maar wordt volgens de broer van [naam] gebruikt door (medeverdachte) [medeverdachte 2]. Dit wordt door [medeverdachte 2] zelf ook verklaard. Die telefoon – waarvan overigens niet is vast komen te staan dat de gebruiker van dit nummer op 20 augustus 2012 de medeverdachte [medeverdachte 2] is geweest – bevond zich op 20 augustus 2012 tussen 02:00 uur en 02:46 uur te [woonplaats] en tussen 03:30 uur en 03:54 uur te Tiel. De telefoon met het nummer [telefoonnummer], waarvan geen tenaamstelling bekend is, bevond zich die dag van 05:48 uur tot in ieder geval 07.53 uur te [woonplaats].
Wanneer medeverdachte [medeverdachte] wordt geconfronteerd met de inhoud van getapte telefoongesprekken, verklaart hij dat hij anderen er niet bij wil betrekken. Ook verklaart hij dat hij de beide andere bovenstaande telefoonnummers mee heeft genomen op zijn reis naar [woonplaats]. Ook heeft hij verklaard dat twee mensen zich zorgen over hem hebben gemaakt en bij hem zijn geweest. Tussen de twee genoemde telefoonnummers is echter ook onderling contact geweest , waar de medeverdachte [medeverdachte] geen verklaring voor heeft willen geven, zodat zijn eerder genoemde verklaring kennelijk leugenachtig is.
[kind 4] heeft in de avond van 19 augustus 2012 tegen [Z] gezegd dat zij de volgende ochtend om 04:00 uur zou worden opgehaald door een neef van haar. Dit komt overeen met de verklaring van de instelling dat [kind 4] om vier uur ’s nachts uit de instelling in Tiel is vertrokken met twee mannen en met de hierboven gerelateerde telefoongegevens van nummer [telefoonnummer] waaruit blijkt dat dit nummer rond dit tijdstip in Tiel een telefoonpaal heeft aangestraald.
[Kind 3] heeft verklaard dat zij vanuit [woonplaats] een stuk gereden hebben in een grijze auto waar haar zus [kind 4] al in zat. De twee mannen met bivakmutsen op deden die in de grijze auto weer af. [Kind 3] herkende de mannen als vrienden die vaak bij hen thuis kwamen. Zij zijn vervolgens overgestapt in de grote zwarte auto van papa, waar mama al in zat. De paspoorten van de kinderen lagen in de auto. Uit de telefoongegevens van het nummer van medeverdachte [medeverdachte] ([telefoonnummer]) blijkt dat deze tussen 07.07 uur en 7.53 uur aanstraalt in [woonplaats] en vanaf 08.03 tot 08.29 uur in Breukelen, Vianen, Meerkerk en Hoog Blokland. Nummer [telefoonnummer] straalt op 7.53 uur [woonplaats] aan en om 8.20 uur Vianen.
Verdachte moet ook eerder hebben geweten van de plannen. Een week voor vertrek heeft medeverdachte [medeverdachte] een nieuwe (grote) auto gekocht en die is in aanwezigheid van verdachte op haar naam gesteld. De verklaring van verdachte dat zij zonder te weten waar zij heen zouden rijden en zonder dit aan medeverdachte [medeverdachte] te vragen in de auto zou zijn gestapt, legt de rechtbank terzijde. Deze is ongeloofwaardig en in strijd met objectief vast te stellen gegevens. De door medeverdachte [medeverdachte] gebruikte telefoon is na zijn bezoek aan [woonplaats] niet teruggegaan naar [woonplaats], zodat verdachte vanuit [woonplaats] naar de verzamelplaats moet zijn gereden of vervoerd. Dit klopt ook met de verklaring van [Kind 3] dat haar moeder in de zwarte auto zat te wachten toen medeverdachte [medeverdachte], de kinderen en twee (andere) medeverdachten haar zagen. Behalve de paspoorten bevond zich ook speelgoed in de Chrysler, die aldus kennelijk was ingericht op een lange rit met kinderen.
Nu de andere drie kinderen omstreeks 08:00 uur in [woonplaats] werden opgehaald (volgens de ANWB-reisplanner kost dit vanaf [woonplaats] minimaal 1 uur en 14 minuten) moet [kind 4] op zijn laatst om 06:45 uur die ochtend vanuit Tiel in [woonplaats] zijn aangekomen. De afstand Tiel-[woonplaats] kan zij – wanneer er van uit wordt gegaan dat zij niet met een auto is gekomen – enkel met het openbaar vervoer hebben afgelegd. Op een dergelijk tijdstip kan zij echter niet zijn aangekomen, nu de verbindingen in het openbaar vervoer dit niet mogelijk maken. Ook zou medeverdachte [medeverdachte] naar zijn zeggen op dat moment gasten in huis hebben gehad, die hij achter heeft gelaten. Verdachte heeft verklaard dat zij die gasten na zijn vertrek achter [medeverdachte] aan heeft gestuurd. Onduidelijk is echter waar medeverdachte [medeverdachte] naar toe zou gaan, zo verklaarde verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] daarentegen heeft verklaard dat de gasten nog thuis waren, op het moment dat hij weer thuis kwam met de drie kinderen.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte tezamen en in vereniging met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte] en twee (onbekende) anderen in bewuste en nauwe samenwerking heeft gehandeld bij het (laten) ophalen van haar kinderen van hun respectieve verblijfsadressen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dan ook dat er wel sprake is geweest van een vooropgezet plan.
De andersluidende verklaringen van verdachte omtrent al het bovenstaande worden terzijde geschoven, nu verdachte geen aanwijzingen voor een begin van aannemelijkheid voor de juistheid daarvan naar voren heeft gebracht.
Conclusie
Alle bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bieden voldoende steun voor de conclusie dat verdachte, tezamen en in vereniging met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte] en een of meer anderen, haar vier kinderen aan het bevoegde opzicht heeft onttrokken door hen in een auto te plaatsen of plaats te laten nemen en hen naar en door Bulgarije (met als uiteindelijke bestemming Irak) te vervoeren, waardoor het voor de jeugdzorg feitelijk onmogelijk werd om het opzicht over die vier kinderen uit te oefenen. De verweren worden verworpen.
4.5 Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onttrekken aan het opzicht, voorzover dat volgens de tenlastelegging werd uitgeoefend door de Raad voor de Kinderbescherming. Uit de zich in het dossier bevindende beschikkingen van de kinderrechter van de Rechtbank Breda blijkt dat [Kind 2] en [Kind 1] onder toezicht zijn gesteld van de stichting (de rechtbank begrijpt: de stichting Bureau Jeugdzorg), waarbij is bepaald dat de maatregelen namens Bureau Jeugdzorg worden uitgevoerd door de William Schrikker Jeugdbescherming. Uit het dossier blijkt niet van enige bemoeienis van de Raad voor de Kinderbescherming bij de uitvoering van het opzicht.
Voorts zal de verdachte worden vrijgesproken van het gebruikmaken van list en/of geweld. Van een list of daadwerkelijk gebruik van geweld is niet gebleken.
5.1. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubrieken 4.3 en 4.4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
A
in de periode van 20 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te [woonplaats], gemeente en elders in Nederland en in Bulgarije tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
opzettelijk een minderjarige, te weten:
[kind 4], geboren [1997], (bij beschikking van de rechtbank Breda {met ingang van 11 februari 2011} onder toezicht gesteld bij Stichting Bureau Jeugdzorg {Noord-Brabant}, {welke ondertoezichtstelling bij beschikking van 24 januari 2012 met een jaar
is verlengd tot 11 februari 2013} en waarvoor bij beschikking van de rechtbank Breda {met ingang van 8 juni 2012 tot uiterlijk 15 augustus 2012} een machtiging tot uithuisplaatsing is gegeven, {welke beschikking d.d. 6 augustus 2012 is verlengd tot 15 december 2012})
heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat opzicht desbevoegd over die minderjarige
uitoefende met als doel dit minderjarige kind mee te nemen naar Bulgarije en Irak,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een van) haar mededaders, zonder instemming (van voornoemde Stichting Bureau jeugdzorg), die [kind 4] in een auto :
- plaats laten nemen en vervoerd en
- vervoerd naar en door Bulgarije
waardoor het voor voornoemde Stichting Bureau Jeugdzorg feitelijk onmogelijk was om opzicht over die [kind 4] uit te oefenen;
B
in of omstreeks de periode van 20 augustus 2012 tot en met 22 augustus 2012 te [woonplaats] en elders in Nederland en in Bulgarije tezamen en in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk drie minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet bereikt hadden, te weten:
- [Kind 1], geboren [2009], (bij beschikking van de rechtbank Breda {van 15 mei 2012} onder toezicht gesteld {gehandhaafd bij beschikking van 8 juni 2012 en verlengd bij beschikking van 14 augustus 2012 tot uiterlijk 11 februari 2013} en waarvoor bij beschikking van de rechtbank Breda {van 15 mei 2012} een machtiging uithuisplaatsing is gegeven, {welke beschikking op 8 juni 2012 is gehandhaafd en verlengd bij beschikking van 14 augustus 2012 tot uiterlijk 15 november 2012}) en
- [Kind 3], geboren [2004], (bij beschikking van de rechtbank Breda met ingang van 11 februari 2011 tot 12 februari 2012 onder toezicht gesteld van de Stichting
Bureau Jeugdzorg {Noord-Brabant}, {welke beschikking d.d. 24 januari 2012 met een jaar is verlengd tot 11 februari 2013}, en bij beschikking van de rechtbank Breda {d.d. 15 mei 2012} uit huis geplaatst, {welke op 8 juni 2012 is verlengd tot uiterlijk 15 augustus 2012 en op 14 augustus 2012 nogmaals is verlengd tot uiterlijk 15 november 2012}) en
- [Kind 2], geboren [2008], (bij beschikking van de rechtbank Breda {van 15 mei 2012} onder toezicht gesteld {gehandhaafd bij beschikking van 8 juni 2012 en verlengd bij beschikking van 14 augustus 2012 tot uiterlijk 11 februari 2013}, en waarvoor bij beschikking van de rechtbank Breda {van 15 mei 2012} een machtiging uithuisplaatsing is gegeven, {welke beschikking op 8 juni 2012 is gehandhaafd en verlengd bij beschikking van 14 augustus 2012 tot uiterlijk 15 november 2012})
heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat opzicht desbevoegd over die minderjarigen
uitoefende met als doel deze minderjarige kinderen mee te nemen naar Bulgarije en Irak,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een van) haar mededaders zonder instemming (van voornoemde Stichting Bureau Jeugdzorg) voornoemde [Kind 1] en [Kind 3] en [Kind 2] (in een auto):
- geplaatst en/of plaats laten nemen en vervoerd (door Nederland) en
- vervoerd naar en door Bulgarije
waardoor het voor voornoemde Stichting Bureau Jeugdzorg feitelijk onmogelijk was om opzicht over die [Kind 1] en [Kind 3] en [Kind 2] uit te oefenen.
5.2. Toelichting op de bewezenverklaring
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze ook verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
A
medeplegen van het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
B
medeplegen van het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1 Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is een beroep gedaan op psychische overmacht, nu verdachte heeft gehandeld onder een wezenlijke, buitennormale druk, waardoor onvoldoende sprake was van een voor strafbaarheid van de verdachte vereiste aanwezigheid van een daadwerkelijk wilsvrijheid ten tijde van de gedraging. Dit moet tot ontslag van alle rechtsvervolging leiden. De raadsvrouw heeft dit verder niet feitelijk onderbouwd.
7.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat dit verweer dient te worden verworpen, mede gelet op het feit dat verdachte hier nooit eerder over heeft verklaard en niet mee heeft willen werken aan een onderzoek naar haar psyche.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. Overwogen wordt dat de raadsvrouw (kennelijk) heeft bedoeld dat de druk voortkwam uit haar emotionele betrokkenheid bij de kinderen en haar blijdschap en emotie op het moment dat het gezin weer herenigd was.
De rechtbank begrijpt dat de situatie van de uithuisplaatsing van haar vier kinderen voor verdachte emotioneel belastend moet zijn geweest. De hereniging met haar kinderen zal evenzeer een emotionele gebeurtenis zijn geweest. Daarbij komt dat verdachte vanwege haar cognitieve beperkingen enigszins beperkt zal zijn geweest in haar toerekenbaarheid. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is in de context waarin verdachte leefde (de traditionele rolverdeling met haar man daaronder begrepen) en haar psychische gesteldheid geen sprake van een zodanige psychische druk dat van verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij weerstand bood tegen het met haar man en vier kinderen in de auto richting Bulgarije dan wel Irak stappen. Verdachte had ook zelf maatregelen kunnen treffen om de onttrekking te beëindigen (HR 23 november 1999, NJ 2000/89). Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen. Omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder A en B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de situatie waarin verdachte, moeder van vier kinderen, zich bevond, nu al haar kinderen uit huis waren geplaatst op een geheim adres en zij die kinderen slechts eenmaal per drie of vier weken een uur mocht zien, in aanwezigheid van tolken en begeleiders van Bureau Jeugdzorg. Ook kon zij geen telefonisch contact met haar kinderen hebben. In haar blijdschap en uit liefde voor haar kinderen heeft zij niet nagedacht over de consequenties van de reis. Daarnaast is gewezen op het (lege) strafblad van verdachte en de conclusies uit het reclasseringsrapport. Ook is gewezen op relevante jurisprudentie, waaruit blijkt dat in soortgelijke gevallen fors lagere straffen worden opgelegd dan de in deze zaak door de officier van justitie voorgestane straf, waarbij ook rekening gehouden dient te worden met de detentieomstandigheden in Bulgarije, waar verdachte ruim een maand heeft vastgezeten. Verzocht wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform het inmiddels uitgezeten voorarrest op te leggen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met haar (ex-)man samengewerkt om hun vier minderjarige uit huis geplaatste kinderen weg te halen van hun respectieve verblijfadres en is met hen in de auto gestapt en is richting Irak gereden.
Door aldus te handelen heeft verdachte opzettelijk uitspraken van de kinderrechter genegeerd. De naleving van rechterlijke uitspraken is van groot maatschappelijk belang en derhalve is het handelen van verdachte dan ook als uiterst laakbaar aan te merken. Bovendien heeft verdachte aldus handelend haar kinderen in een onrustige, verwarrende en benarde positie gebracht.
In de samenwerking met de medeverdachte, haar (ex-)man en vader van de vier kinderen, is de rol van verdachte meer instrumenteel geweest. Verdachte heeft de auto op haar naam laten zetten en is, in de wetenschap van de bedoeling, in haar rol als moeder meegereden in de auto naar Bulgarije.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met
een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 28
november 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake een misdrijf is veroordeeld en een de verdachte betreffend reclasseringsrapport van H. Cijsouw d.d. 21 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte op haar twintigste naar Nederland is gekomen, slechts twee jaar onderwijs heeft gevolgd en analfabeet is, ook in haar moedertaal. Verdachte bevindt zich, onder meer op financieel gebied, in een zeer afhankelijke positie ten opzichte van haar (ex)man. Er is geen inschatting van het recidiverisico mogelijk. Er wordt geen sanctie geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting in forse mate af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De door de officier van justitie voorgestane straf wijkt af van de straffen die in het geval van onttrekking aan het gezag/opzicht veelal worden opgelegd. De rechtbank heeft daar echter wel aansluiting bij gezocht, waarbij nadrukkelijk wordt overwogen dat de enige gepaste reactie voor feiten als de onderhavige, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen noodzakelijk is. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het nog niet in voorarrest uitgezeten deel daarvan, te weten 180 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen meerwaarde in een hernieuwde detentieperiode van verdachte. Omdat de rechtbank het recidivegevaar als hoog aanmerkt vanwege de diepgaande emotionele betrokkenheid van verdachte bij haar kinderen en de ongewisse situatie ter zake die kinderen de komende maanden en jaren, zal een proeftijd worden opgelegd van drie jaren. Om de ernst van de feiten te onderstrepen zal ook nog een werkstraf worden opgelegd. Bij deze strafoplegging zijn de detentieomstandigheden in Bulgarije meegewogen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22a, 22c, 47 en 279 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;
2.
medeplegen van het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl bedreiging met geweld is gebezigd en de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 230 (tweehonderddertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Oostendorp, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D.A.C. Koster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.H. Balk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2013