ECLI:NL:RBMNE:2013:7992

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2013
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
16/710431-10 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van administratieve gegevens met het doel deze als echt te gebruiken

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2013 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1958, werd ervan beschuldigd in de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 administratieve gegevens te hebben vervalst met het doel deze als echt te gebruiken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 180 uur. De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van [bedrijf 1] B.V., waaruit bleek dat verdachte als teammanager op de crediteurenadministratie onrechtmatige betalingen had verricht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van vervalste gegevensdragers, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de benadeelde partij. De rechtbank hield rekening met de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor zijn terminaal zieke vrouw. De vordering van de benadeelde partij, [bedrijf 2] B.V., werd toegewezen tot een bedrag van € 138.168,37, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van valsheid in geschrift en het misbruik van vertrouwen in het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/710431-10 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 september 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1958] in [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. H. van Haren, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging, zoals ter zitting gewijzigd, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 telkens administratieve gegevens heeft vervalst met het doel deze als echt te gebruiken;
Feit 2 primair: in de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 telkens administratieve gegevens heeft vervalst en dit als echt heeft gebruikt;
Feit 2 subsidiair: in de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 telkens [bedrijf 1] B.V. heeft opgelicht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.1
Het standpunt van de verdediging ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet bevoegd is om verdachte te vervolgen om de volgende twee redenen. Ten eerste is sprake van een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aangezien de redelijke termijn is geschonden. Verdachte is gehoord ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in september 2009, dat is al ruim vier jaar geleden. Ten tweede is sprake van een niet duidelijk dossier, waarmee het proces-verbaal niet voldoet aan de wettelijke eisen. In het dossier bevindt zich namelijk een Engels stuk dat niet is vertaald. Het is wellicht mogelijk dat deze tekst is gebruikt door de verbalisanten in hun bevindingen en dat er stukken uit dit Engelse stuk verkeerd zijn geïnterpreteerd. Daarnaast is het goed mogelijk dat in het stuk ontlastende informatie te vinden is, waarvan de verdediging geen kennis heeft kunnen nemen.
3.2
Het standpunt van de Officier van Justitie ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk in de vervolging. Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn is het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat dit wordt verdisconteerd in de strafmaat en niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Met betrekking tot de Engelstalige bijlage bij de aangifte heeft de officier van justitie geen bezwaar indien de rechtbank dit stuk buiten beschouwing te laat.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank heeft kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358, waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat schending van de redelijke termijn niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank zal met de schending van de redelijke termijn rekening houden in de straftoemeting en oordeelt dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging. Met betrekking tot hetgeen de raadsman eerst ter zitting heeft aangevoerd omtrent het Engelstalige stuk dat als bijlage is gevoegd bij de aangifte, overweegt de rechtbank als volgt. In Nederland is het Nederlands de rechtstaal in het strafproces (zie ondermeer HR 18-04-2006, NJ 2006,274). Dit betekent echter niet dat Engelstalige documenten geen onderdeel zouden mogen vormen van het procesdossier. Het gebruik van of de verwijzing naar niet Nederlandstalige documenten, kunnen echter minder gemakkelijk te begrijpen of zelfs onbegrijpelijk zijn. Om die reden zal de rechtbank het betreffende Engelstalige document, mede gezien het standpunt van de officier van justitie daaromtrent, buiten beschouwing laten. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte daardoor in zijn belangen is geschaad.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat zowel feit 1 als feit 2 onder primair wettig en overtuigend bewezen dienen te worden verklaard. Zij baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De verdediging baseert zich op het feit dat, voor de betalingen die zijn gedaan geen onderliggende facturen zijn gevonden, welke essentieel zijn voor een overboeking. Hieruit concludeert de verdediging dat verdachte onmogelijk de overboekingen heeft kunnen doen. Daarnaast is de verdediging van mening dat uit het enkele feit dat achter de overboeking de initialen van verdachte staan, niet kan worden vastgesteld dat het ook daadwerkelijk verdachte is geweest die de overboekingen heeft gedaan. Daar komt naar mening van de verdediging bij dat een overboeking bij de ING-bank niet kan worden gedaan wanneer de naam en het nummer niet overeenkomen, ook al blijkt uit het dossier dat dit wel mogelijk zou zijn. De verdediging voert ten slotte aan dat de verklaringen van zowel [D] als [C] niet kunnen dienen als bewijsmiddel, nu zij er belang bij hebben om verdachte de schuld in de schoenen te schuiven aangezien zij anders zelf wellicht strafrechtelijk vervolgd zouden kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 2 primair
Op 22 september 2009 komt dhr.[aangever] namens [bedrijf 1] B.V. aangifte doen tegen een ex-medewerker genaamd [verdachte] (hierna: verdachte). [2] Tijdens een standaard routinecontrole van het bedrijf werden onregelmatigheden ontdekt. Bij bepaalde betalingen aan crediteur ‘[naam] BV’ was namelijk geen onderliggende factuur aanwezig. [3] [bedrijf 1] start een onderzoek waaruit blijkt dat deze boekingen zijn gedaan onder de inlogaccount van [verdachte], een voormalige werknemer van het bedrijf. [4] Uit de verklaring van de manager van de afdeling finance, dhr. [A], blijkt dat verdachte in de periode van februari 2000 tot en met oktober 2008 teammanager is geweest op de crediteurenadministratie van het onderdeel alarmcentrale van [bedrijf 1] B.V. [5] [A] heeft voorts verklaard dat hij nooit met verdachte over extra betalingen heeft gesproken. [6] De boekingen blijken te zijn gedaan vanaf een thuiswerkaccount via een computer met IP-adres [IP-adres]. Uit gegevens van KPN blijkt dat dit IP-adres geregistreerd staat op naam van verdachte met zijn adres, [adres] in [woonplaats]. [7] Ook werd onderzocht van wie het bankrekeningnummer was dat in het systeem gekoppeld was aan ‘[naam] BV’. Uit de gegevens van de ABN-Amro bank blijkt dat deze bankrekening op naam staat van verdachte en zijn vrouw, [B]. [8] Er blijken ook overboekingen te zijn gedaan naar andere bedrijven, naast ‘[naam] BV’, die gekoppeld zijn aan hetzelfde bankrekeningnummer van verdachte. [9] Verdachte verklaart op zitting dat hij het geld van de bovengenoemde overboekingen inderdaad heeft ontvangen van [bedrijf 1]. [10] Bij het onderzoek door [bedrijf 1] komt tevens aan het licht dat tevens betalingen zijn verricht aan personen die niet werkzaam zijn bij [bedrijf 1]. [11] De bankrekeningnummers blijken te horen bij rekeningen van de ING-bank die op naam staan van [C] en [D]. [12] Deze twee vrouwen verklaren dat zij daadwerkelijk geld ontvingen van verdachte, die hen had gezegd dat hij de eigenaar van [bedrijf 1] was en daarom vanuit dat bedrijf geld naar hen overmaakte. [13]
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bedragen van [bedrijf 1] heeft ontvangen, maar in de veronderstelling was dat hij recht had op het geld omdat hij zoveel had overgewerkt en omdat zijn promotie nog niet geheel was doorgevoerd in de salarisadministratie. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij onmogelijk overboekingen heeft kunnen doen naar zichzelf, omdat voor elke overboeking een onderliggende factuur nodig is. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat het IP-adres waarvandaan de boekingen zijn gedaan niet van hem was.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte, op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, onaannemelijk. Ten eerste heeft verdachte zijn stelling dat hij de naast zijn salaris extra ontvangen bedragen rechtmatig ontving niet aannemelijk gemaakt. Uit de verklaring van [A] volgt dat deze –anders dan verdachte heeft gesteld- immers niet met verdachte over deze extra bedragen heeft gesproken. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte die bedragen rechtmatig heeft ontvangen.
Ten tweede staat vast dat verdachte teammanager was van de financiële afdeling welke afdeling betalingen aan crediteuren inboekten en uit het feit dat hij de boekingen aan – onder meer – “[naam] BV” heeft gedaan blijkt dat hij de mogelijkheid had om ook zonder factuur overboekingen naar (door hemzelf ingevoerde) crediteuren te doen. Hij was degene die de check uitvoerde op de creditnota’s en nadat hij hiervoor akkoord had gegeven, werden deze enkel nog steekproefsgewijs gecontroleerd. Hierdoor heeft verdachte jarenlang onrechtmatige overboekingen naar zichzelf en andere personen kunnen doen. De verklaring van verdachte dat het niet zijn IP-adres was waarvan de overboekingen zijn gedaan, volgt de rechtbank niet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat KPN heeft vastgesteld dat het IP-adres van verdachte is. Noch uit het dossier, noch uit hetgeen verdachte heeft verklaard blijkt dat sprake is van een ander IP-adres dat door verdachte werd gebruikt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte ten aanzien van
feit 1:
op tijdstippen in de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 te Amsterdam en te Odijk, gemeente Bunnik, telkens een gegevensdrager van een administratiesysteem met daarop (onder meer) de crediteurenadministratie van [bedrijf 1] B.V. te [vestigingsplaats] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - ten dele valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte in die periode telkens valselijk
  • administratieve gegevens van al dan niet gefingeerde bedrijven en personen ingevoerd, en
  • gekoppeld aan die gegevens - ten behoeve van uitbetaling - bankrekeningnummers ten name van verdachte en ten name van [C] en ten name van [D] ingevoerd, en
  • die administratieve- en bankgegevens op die gegevensdrager vastgelegd,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
feit 2 primair:
hij op tijdstippen in de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 te Amsterdam en te Odijk, gemeente Bunnik, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een ten dele vervalste gegevensdrager van een administratiesysteem met daarop onder meer de crediteurenadministratie van [bedrijf 1] B.V., - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat de verwerking van die crediteurenadministratie door de financiële afdeling van die B.V. leidde tot uitbetaling van gefingeerde creditnota's aan verdachte en aan [D] en aan [C] tot een totaal bedrag van ongeveer 427.019 euro en bestaande die vervalsing hierin dat administratieve gegevens van al dan niet gefingeerde bedrijven en personen en aan die gegevens gekoppelde bankgegevens van verdachte en van die [D]. en [C] op die gegevensdrager waren vastgelegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
ten aanzien van feit 1:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, (in plaats van een gevangenisstraf van 18 maanden onvoorwaardelijk indien de feiten van recentere datum zouden zijn geweest)
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat, indien de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk verklaart in de vervolging van verdachte, de schending van de redelijke termijn moet worden verdisconteerd in de strafmaat. Daarnaast verzoekt de verdediging om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en dan met name het feit dat hij alle zorg van zijn terminaal zieke vrouw op zich heeft genomen. De verdediging verzoekt de rechtbank, indien deze overgaat tot strafoplegging, te volstaan met een werkstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft diverse stukken valselijk opgemaakt of vervalst met het doel extra geldbedragen van zijn werkgever te verkrijgen. Hiermee heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat werkgevers in hun werknemers mogen hebben en het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming. Verdachte heeft de vervalste stukken ook daadwerkelijk gebruikt en zich daarmee onrechtmatig een groot geldbedrag toegeëigend. Hierdoor heeft verdachte zijn werkgever schade berokkend en de reputatie van die werkgever op het spel gezet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte d.d. 1 augustus 2013, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting en wel laatstelijk op 23 oktober 2003.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsrapportage d.d. 17 juni 2013, waarin wordt geadviseerd om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid neemt voor de strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat alle hierboven genoemde feiten zonder meer aanleiding geven om de strafeis van de officier van justitie, namelijk een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, te volgen. Verdachte lijkt onverbeterlijk te zijn in het plegen van valsheid in geschrifte en enig inzicht in het laakbare van zijn handelen ontbreekt.
Echter, de rechtbank zal bij de straftoemeting meer dan de officier van justitie rekening houden met het feit dat het een oude zaak betreft en de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is geschonden. Daarom acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf thans niet meer opportuun. Daarbij heeft de rechtbank eveneens meegewogen dat verdachte mantelzorg verleent aan zijn ernstig zieke vrouw.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezen geachte feiten passend is een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en daarbij een werkstraf voor de duur van 180 uur.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [bedrijf 2] B.V. (voorheen [bedrijf 1] B.V.)vordert een schadevergoeding van € 138.168,37 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering geheel kan worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering in de eerste plaats dient te worden afgewezen omdat primair vrijspraak is betoogd. Mocht de rechtbank overgaan tot een bewezenverklaring, is de verdediging van mening dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het gevorderde bedrag niet het geld is waar verdachte zichzelf mee heeft bevoordeeld, maar de dames [D] en [C]. Derhalve dient het geld ook bij deze dames te worden gevorderd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [bedrijf 2] B.V. levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 138.168,37 (zegge: honderdachtendertigduizend honderdachtenzestig euro en zevenendertig eurocent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd, voor het bedrag van
€ 138.168,37 (zegge: honderdachtendertigduizend honderdachtenzestig euro en zevenendertig eurocent), tevens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2 primair:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
gevangenisstraf van 6 maanden geheel voorwaardelijk;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jaarvast;
- de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aanbieden.
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat, indien deze werkstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis van 90 dagen zal worden toegepast.
Vordering benadeelde partij
  • wijst de vordering van benadeelde partij [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats], toe tot een bedrag van op € 138.168,37 (zegge: honderdachtendertigduizend honderdachtenzestig euro en zevenendertig eurocent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009 tot de dag der algehele voldoening;
  • Veroordeelt verdachte aan benadeelde partij voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen;
  • Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats], te betalen de som van € 138.168,37 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009 tot de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vervangende hechtenis van 1 jaar, met dien verstande dat de toepassing van die vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Stigter, voorzitter,
mrs. I.P.H.M. Severeijns en J.A. Schuman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 te Amsterdam en/of te Odijk, gemeente Bunnik, althans in Nederland, telkens een gegevensdrager van een administratiesysteem met daarop (onder meer) de crediteurenadministratie van [bedrijf 1] B.V. (te [vestigingsplaats]) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (ten dele) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte in die periode telkens valselijk
  • administratieve gegevens van een of meer al dan niet gefingeerd(e) bedrijf/bedrijven en/of perso(o)n(en) ingevoerd, en
  • gekoppeld aan die gegevens - ten behoeve van uitbetaling - (een) bankrekeningnummer(s) ten name van verdachte en/of ten name van [C] en/of ten name van [D] ingevoerd, en
  • die administratieve- en bankgegevens op die gegevensdrager vastgelegd,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 te Amsterdam en/of te Odijk, gemeente Bunnik, althans in Nederland, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een (ten dele) vals(e) of vervalst(e) gegevensdrager van een administratiesysteem met daarop (onder meer) de crediteurenadministratie van [bedrijf 1] B.V., - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat de verwerking van die crediteurenadministratie (door de financiële afdeling van die B.V.) leidde tot uitbetaling van (een) gefingeerde creditnota('s) aan verdachte en/of aan [D] en/of aan [C] (tot een totaal bedrag van ongeveer 427.019 euro) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat administratieve gegevens van een of meer al dan niet gefingeerde bedrijf /
bedrijven en/of perso(o)n(en) en aan die gegevens gekoppelde bankgegevens van hem, verdachte, en/of van die [D] en [C] op die gegevensdrager waren vastgelegd;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 juni 2003 tot en met 31 december 2008 te Amsterdam en/of te Odijk, gemeente Bunnik, althans in Nederland, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een) medewerker(s) van (de financiële afdeling van) [bedrijf 1] B.V. heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van (in totaal ongeveer 427.019 euro), in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en / of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid telkens op een gegevensdrager van de crediteurenadministratie van [bedrijf 1] B.V. de administratieve gegevens van een of meer al dan niet gefingeerde bedrijf / bedrijven en/of
perso(o)n(en) ingevoerd en gekoppeld aan die gegevens - ten behoeve van uitbetaling - (een) bankrekeningnummer(s) ten name van hem, verdachte, en/of ten name van [C] en/of ten name van [D] ingevoerd, en/of die administratieve- en bankgegevens op die gegevensdrager vastgelegd ter verwerking door die financiële afdeling, waardoor die medewerker(s) van [bedrijf 1] B.V. werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte
art 326 Wetboek van Strafrecht.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL0950 2010010225-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 14 en 15.
3.Proces-verbaal van aangifte met bijlage, p. 17.
4.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, p. 163 tot en met 183.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 89.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 90.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 104 en 105.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 92.
9.Proces-verbaal van aangifte met bijlage, p. 19.
10.Verklaring verdachte ter zitting d.d. 16 september 2013.
11.Proces-verbaal van aangifte met bijlage, p. 20.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 97.
13.Proces-verbaal verhoor [C], p. 196 en proces-verbaal verhoor [D], p. 198.