ECLI:NL:RBMNE:2013:7637

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
20 januari 2014
Zaaknummer
UTR 13-3411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een vrouw en haar partner, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de terugvordering van te veel betaalde bijstand. De verweerder heeft de bijstandsverlening beëindigd met terugwerkende kracht, omdat hij van mening was dat eisers sinds 1 juli 2010 een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet in overeenstemming was met de verstrekte bijstand aan eiseres als alleenstaande ouder.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder, maar deze zijn ongegrond verklaard. Vervolgens hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 oktober 2013 is eiseres verschenen met haar gemachtigde, terwijl eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de verklaringen van buurtbewoners en de resultaten van administratief onderzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de conclusie dat eisers een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksresultaten niet aantonen dat eiser in de periode van 1 juli 2010 tot 15 februari 2013 zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering onterecht waren, en heeft de primaire besluiten van verweerder herroepen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/3411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres, en
[eiser], te [woonplaats], eiser, gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. A. Benamar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: W. Jernberg).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2013 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van
1 februari 2013 beëindigd (lees: ingetrokken) en over de periode 1 juli 2010 tot en met
5 februari 2011 ingetrokken.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 april 2013 (primair besluit II), verzonden aan eiseres op 24 april 2013, heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingetrokken over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 januari 2013. Voorts heeft verweerder de te veel betaalde bijstand tot een bedrag van € 52.405,31 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 17 april 2013 (primair besluit III) heeft verweerder van eiser de aan eiseres betaalde bijstand over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 januari 2013 teruggevorderd tot een bedrag van € 52.405,31.
Eiser heeft tegen het primaire besluit III bezwaar gemaakt
.
Bij besluit van 20 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. In de periode van 1 augustus 2003 tot 1 januari 2005 ontving eiseres een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder op grond van de Algemene bijstandswet. Over de periode 1 januari 2005 tot 1 januari 2011 ontving zij een bijstanduitkering op grond van de Wwb naar de norm voor een alleenstaande ouder. Van 1 januari 2011 tot 6 februari 2011 ontving zij een uitkering op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Met ingang van 6 februari 2011 is de WIJ-uitkering weer omgezet naar een uitkering op grond van de Wwb naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eiseres woont, samen met haar dochter [dochter], geboren op [2003], sinds 10 december 2009 in een woning aan het [adres] te [woonplaats]. Eiseres zit sinds juli 2012 in de schuldsanering en heeft een bewindvoerder. Eiseres heeft psychische klachten, waaronder een depressie. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Eiser stond tot 7 april 2012 in de gemeentelijke basisadministratie (gba) geregistreerd op het adres van zijn moeder, [adres] te [woonplaats]. Sinds 7 april 2012 staat hij niet meer met een adres in de gba geregistreerd. Eiser en eiseres hebben sinds ongeveer zes jaar een relatie.
2.
Eisers hebben betwist dat zij vanaf 1 juli 2010 een gezamenlijke huishouding voeren. Zij stellen dat dit niet blijkt uit de onderzoeksresultaten van verweerder. De onderzoeksresultaten sluiten aan bij hun eigen verklaringen over de situatie, namelijk dat eiser vaak bij eiseres langskomt om voor haar te zorgen, onder andere door de honden uit te laten en boodschappen te doen, maar dat zij niet met hem wil samenwonen en dat ook niet doet. Eiser slaapt soms wel bij eiseres, maar niet het merendeel van de nachten.
3.
In het bestreden besluit concludeert verweerder op grond van de resultaten uit administratief onderzoek, waarnemingen en stelselmatige observaties bij het uitkeringsadres, buurtonderzoek en verhoren van eisers, zoals neergelegd in een rapport van 25 februari 2013, dat eisers sinds 1 juli 2010 een gezamenlijke huishouding voeren in de woning van eiseres. Eiseres heeft aan verweerder geen mededeling gedaan van het feit dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met eiser. Als gevolg hiervan is vanaf 1 juli 2010 ten onrechte bijstand aan eiseres naar de norm van een alleenstaande ouder verstrekt, omdat zij vanaf die datum niet langer als een zelfstandig subject van bijstand is te beschouwen. Verweerder vordert de verstrekte bijstand dan ook terug van eiseres en eiser.
4.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 juli 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY5142) overweegt de rechtbank dat het besluit van 15 februari 2013 tot beëindiging van de bijstand per 1 februari 2013 dient te worden aangemerkt als een intrekking met ingang van die datum en dat de te beoordelen periode in een dergelijk geval loopt tot en met de datum van dat besluit. Mede gelet op de intrekking van de bijstand over de periode voorafgaand aan 1 februari 2013, moet de rechtbank in dit geval beoordelen de periode van 1 juli 2010 tot en met 15 februari 2013 (te beoordelen periode).
5.
De rechtbank stelt voorop dat de intrekking en terugvordering van de bijstand een voor eisers belastend besluit is, waarbij het, volgens vaste jurisprudentie, aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en de bewijslast van het al dan niet bestaan van een gezamenlijke huishouding niet op eisers, maar op verweerder rust. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 16 september 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF4291).
6.
Op grond van het artikel 3, derde lid, van de Wwb is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins.
7.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB moet voor de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, de feitelijke woonsituatie doorslaggevend worden geacht. De omstandigheid dat eisers niet op hetzelfde adres in de gba staan ingeschreven, hoeft dan ook niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat, doordat slechts één van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt, dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 19 mei 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BI6036). De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt verder dat een persoon in elk geval het merendeel van de nachten in een woning moet verblijven, wil sprake zijn van hoofdverblijf aldaar. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 6 september 2011 (ECL:NL:CRVB:2011:BS8937).
8.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de conclusie dat eiser in de periode in geding zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres het volgende ten grondslag heeft gelegd:
verklaringen van de buurtbewoners mevrouw [A] ([A]) en mevrouw [B] ([B]);
waarnemingen bij het adres van eiseres van 14 november 2012 tot en met
16 november 2012;
stelselmatige observaties bij het adres van eiseres in de periode 23 november 2012 tot en met 23 januari 2012;
telefonische informatie van de wijkagent;
politiegegevens, waarin eisers genoemd worden als bewoners van [adres];
het adres [adres] staat op de loonstroken van eiser van oktober 2010 tot februari 2012;
[adres] staat in Suwinet als het adres van eiser geregistreerd;
de ex-werkgever van eiser is op 27 februari 2012 op ziektecontrole geweest op het [adres] en heeft eiser daar aangetroffen;
het vaste nummer en de internetaansluiting van KPN van [adres] is op naam gesteld van eiser;
er is bij KPN een e-mailadres bekend op [adres] dat luidt [e-mail];
op telefoon-gids.com en plusadres.nl staat bij het adres [adres] de naam van eiser vermeld;
eiser heeft bij een advertentie op marktplaats het vaste nummer van eiseres vermeld;
de facebookprofielen van eisers en de dochter van eiseres;
pinbetalingen vanaf januari 2011 van de door eiser gebruikte bankrekening bij de supermarkt en snackbar op 50 meter van het adres van eiseres.
9.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, ook in onderling verband bezien, geen voldoende toereikende grondslag vormen voor de conclusie dat eisers in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
10.
De rechtbank stelt vast dat, zoals ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting erkend, uit het door verweerder verrichte onderzoek op geen enkele wijze blijkt dat eiser in de periode in het geding één nacht, laat staan het merendeel van de nachten, heeft verbleven in de woning van eiseres. De verklaring van eiseres dat eiser vaak in de weekenden en af en toe door de week bij haar blijft slapen, maar soms ook de hele week niet en dat zij weet dat er niemand meer dan drie nachten per week bij haar mag slapen is het enige dat bekend is over de aanwezigheid van eiser op het adres van eiseres gedurende de nachten. Eiser heeft niets verklaard over zijn verblijf bij eiseres gedurende de nachten. De verklaring van eiseres heeft verweerder niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Uit deze verklaringen kan evenmin afgeleid worden dat eiser het merendeel van de nachten bij eiseres verblijft.
11.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen genoemd onder
9. a.niet blijkt dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het [adres]. Wat ook zij van de waarde die moet worden gehecht aan de verklaring van [B], gelet op de omstandigheid dat niet in geschil is dat eisers in onmin leven met [B] en dat in het verleden over en weer bedreigingen en beschuldigingen hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel uit de verklaring van [B] niet kan worden afgeleid dat eiser zijn hoofdverblijf had in de woning van eiseres. [B] verklaart weliswaar dat er een man en een vrouw met hun dochter op het [adres] wonen en dat zij daar ongeveer drie jaar wonen, maar uit niets blijkt waarop [B] haar wetenschap baseert. De enkele verklaring van [B] dat zij eiser geregeld de honden ziet uitlaten en dat zij eiser sprak in de winkel en op het schoolplein voor zij ruzie kregen, is onvoldoende om te concluderen dat eiser zijn hoofdverblijf heeft in de woning van eiseres. Deze verklaring past in de verklaringen die eiseres heeft afgelegd, namelijk dat eiser vaak bij haar is, de honden uitlaat en boodschappen doet. Ook uit de door verweerder opgetekende verklaring van [A], wat er ook van zij dat zij later is teruggekomen op een deel van haar verklaring, kan niet worden afgeleid dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op het [adres]. [A] verklaart weliswaar dat eiseres met haar kind in 2010 is gekomen en dat eiser ongeveer een halfjaar later is gekomen en daar ook woont en dat zij eiser dagelijks tegenkomt met hond uitlaten of boodschappen doen, maar ook deze verklaring komt overeen met de verklaring van eiseres over eisers aanwezigheid. Het had op de weg van verweerder gelegen om op wat door [B] en [A] is verklaard door te vragen. Voorts stelt de rechtbank vast dat [A] en [B] tegenstrijdig verklaren over het tijdstip vanaf wanneer eiser op het [adres] zou wonen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de ingangsdatum van de intrekking, 1 juli 2010, is gebaseerd op de verklaring van [A].
12.
Over de waarnemingen en de observaties genoemd onder
9. b.en
9. c., is de rechtbank van oordeel dat de conclusie die verweerder op basis van deze observaties in het bestreden besluit trekt, namelijk dat eiser veelvuldig in of nabij het adres [adres] wordt aangetroffen, niet volgt uit de onderzoeksresultaten. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend. Uit de rapportage blijkt dat eiser in een periode van twee maanden waarin op 27 dagen waarnemingen zijn gedaan op acht dagen bij de woning van eiseres is waargenomen. Dit is onvoldoende voor de conclusie dat eiser zijn hoofdverblijf heeft in de woning aan [adres].
13.
Over de informatie van de wijkagent genoemd onder
9. d.stelt de rechtbank vast dat de wijkagent telefonisch heeft verklaard dat voor zover hij wist eiser samenwoonde met eiseres. Nergens blijkt uit waar de wijkagent deze wetenschap op baseert. Ook uit de politiegegevens genoemd onder
9. e.blijkt niet dat eiser zijn hoofdverblijf had op het [adres]. Dat hij betrokken was bij verschillende incidenten op of bij het [adres], maakt niet dat gezegd kan worden dat hij daar ook zijn hoofdverblijf had. Het [adres] staat ook niet als adres van eiser vermeld in de politiegegevens.
14.
De omstandigheden genoemd onder
9. f., dat eiser bij zijn werkgever het adres [adres] heeft opgegeven en dat dit adres op zijn loonstroken staat, zijn geen feiten waaruit kan worden afgeleid dat eiser op dit adres zijn hoofdverblijf heeft. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de CRvB van 17 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1750). De registratie genoemd onder
9. g.hangt samen met het adres dat bij de werkgever bekend is en kan dus evenmin leiden tot de conclusie dat eiser daar zijn hoofdverblijf heeft. De omstandigheid genoemd onder
9.h., dat de werkgever eiser eenmalig in februari 2012 tijdens een ziektecontrole heeft aangetroffen op het adres [adres], bewijst evenmin dat eiser daar zijn hoofdverblijf heeft. Dat eiser als hij ziek is een keer bij eiseres heeft verbleven, maakt niet dat eiser daar dus het merendeel van de nachten doorbrengt.
15.
Dat, zoals staat onder
9. i. en 9.j., het internet- en telefoonabonnement van het [adres] op naam staat van eiser en KPN een e-mailadres op zijn naam heeft aangemaakt, zijn administratieve gegevens en geen objectieve criteria die zijn vereist om aan te nemen dat eiser zijn hoofdverblijf op het [adres] heeft. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres daarvoor als verklaring heeft gegeven dat zij door schulden geen internet en telefoonabonnement meer kon afsluiten en dat er daarom een abonnement op naam van eiser is afgesloten. Verweerder heeft daar niks tegenover gesteld. De vermeldingen genoemd onder
9. k.zijn gebaseerd op de tenaamstelling van het telefoonnummer bij KPN. Ditzelfde geldt voor de vermelding van het vaste nummer van eiseres bij een advertentie van eiser op marktplaats, zoals staat onder
9. l.. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat de gegevens van de facebookprofielen, genoemd onder
9.m., niet van belang zijn voor de vaststelling van het hoofdverblijf. Uit de pinbetalingen genoemd onder
9.n.blijkt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat eiser zijn hoofdverblijf heeft in de woning van eiseres. Niet in geschil is dat eiser vaak bij eiseres is en dat hij daar ook boodschappen doet, maar dit betekent nog niet dat hij daar ook zijn hoofdverblijf heeft.
16.
Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, blijkt ook uit het samenstel van alle genoemde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het [adres]. De onderzoeksgegevens sluiten namelijk niet uit dat de situatie is zoals eisers stellen dat die is, te weten dat eiser veelvuldig overdag bij eiseres is en dan de honden uitlaat en boodschappen doet en alleen soms blijft slapen. Het had op de weg van verweerder gelegen om bijvoorbeeld een huisbezoek op het adres [adres] af te leggen om nadere informatie over de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres en eiser te verkrijgen.
17.
Het voorgaande leidt er toe dat verweerder over de te beoordelen periode
niet aannemelijk heeft gemaakt dat eisers hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, zodat over deze periode een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wwb niet aanwezig kan worden geacht. Wat is aangevoerd over de wederzijdse zorg behoeft dan ook geen bespreking. Gelet hierop heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb heeft geschonden. Verweerder heeft de bijstand van eiseres over deze periode dan ook ten onrechte ingetrokken en teruggevorderd. Gelet hierop is de aan eiseres verleende bijstand ten onrechte van eiser teruggevorderd. De beroepsgronden slagen.
18.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op de mededeling van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat zij geen mogelijkheid ziet om, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat het bestreden besluit geen stand kan houden, het besluit te herstellen, ziet de rechtbank geen aanleiding tot toepassing van een bestuurlijke lus. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en herroept de primaire besluiten I, II en III en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
19.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
20.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1888,- (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1). De overige door eisers genoemde kosten, te weten de kosten voor het opvragen van medische informatie, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De medische informatie is namelijk niet relevant voor de beoordeling van het geschil, omdat de redenen waarom personen zorg voor elkaar dragen voor de vraag of er al dan niet sprake is van een gezamenlijke huishouding volgens de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2010:BN8652) niet van belang zijn.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten I, II en III;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1888,-, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rennen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.