ECLI:NL:RBMNE:2013:7566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
13/1450
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot afgifte van in beslag genomen stukken aan Zweedse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlof tot afgifte van in beslag genomen stukken aan de Zweedse autoriteiten. De officier van justitie had op 12 juli 2013 verzocht om verlof tot afgifte van stukken in het kader van een internationaal rechtshulpverzoek. Dit verzoek was gedaan in verband met een strafzaak die in Zweden aanhangig was. Klagers, waaronder een bedrijf en een individu, hadden op 5 juni 2013 een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming van deze stukken, met de stelling dat het beslag op geheimhoudersmateriaal opgeheven diende te worden en dat zij recht hadden op teruggave van het in beslag genomen materiaal.

De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, met uitzondering van de door klagers geselecteerde digitale bestanden en fysieke stukken die als voor afgifte geschikt waren aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen dwingende weigeringsgronden waren om het verzoek van de Zweedse autoriteiten niet in te willigen. De rechtbank benadrukte dat het verzoek was gedaan door een bevoegde autoriteit en dat er geen politieke delicten of andere belemmeringen waren die zich tegen de afgifte verzetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in beslag genomen stukken relevant waren voor de waarheidsvinding in het onderzoek in Zweden.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verdediging had gesteld dat er een aanzienlijk aantal e-mails en mogelijk bedrijfsgeheimen onder de in beslag genomen stukken waren, maar dat deze niet specifiek waren aangeduid. Hierdoor was de rechtbank niet in staat om een uitvoerbaar bevel tot teruggave van concrete stukken te geven. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de officier van justitie niet ontvankelijk werd verklaard voor het overige, en dat de afgifte van de stukken aan de Zweedse autoriteiten onder voorbehoud van terugzending zou plaatsvinden zodra het voor de strafvordering nodige gebruik was gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Rekestnummer: 13/1540
Datum: 20 december 2013
Beschikking van de meervoudige raadkamer op:
a. de vordering van de officier van justitie d.d. 12 juli 2013 tot het verlenen van verlof tot afgifte aan de verzoekende Zweedse autoriteiten van in het kader van een uit Zweden afkomstig internationaal rechtshulpverzoek in beslag genomen stukken, als bedoeld in art. 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering,
in de aldaar aanhangige strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres 1], [woonplaats] (Spanje), en
het klaagschrift als bedoeld in art.552a van het Wetboek van Strafvordering tegen het (voortduren van) de inbeslagneming en tevens tegen het uitblijven van een last tot teruggave van het inbeslaggenomene aan klagers, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 5 juni 2013, van:
[N.V.],verder [N.V.] te noemen
Gevestigd te [vestigingsplaats],
[adres 2],
en
[klager],verder [klager] te noemen,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres 1], [woonplaats] (Spanje),
verder gezamenlijk te noemen: klagers.

1.De procedure

Het onderzoek in raadkamer heeft in het openbaar plaatsgevonden op 4 december 2013. Klagers (klager [N.V.] voornoemd vertegenwoordigd door haar bestuurder [klager] voornoemd), bijgestaan door de advocaten mr. J.M. Sjöcrona en mr. C.L.A. de Sitter, en de officier van justitie mr. H. Pluimers, zijn op de vordering en op het klaagschrift gehoord.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier, waaronder:
  • het internationaal rechtshulpverzoek van Olof Sahlgren, hoofdaanklager bij het openbaar ministerie te Göteborg, Zweden, van 21 februari 2013, strekkende onder meer tot het doen van doorzoeking ter inbeslagneming bij [N.V.], [adres 2] te [vestigingsplaats] en [bedrijf] op de locatie waar werkzaam zijn:[A], [B], [C] en[D];
  • het proces-verbaal d.d. 8 juli 2013 van de officier van justitie, betreffende de doorzoeking op 16 mei 2013 bij [N.V.] aan de [adres 2] te [vestigingsplaats], met daaraan gehecht een lijst van in beslag genomen voorwerpen, alsmede een proces-verbaal van ambtshandeling van de FIOD d.d. 20 juni 2013, codenummer AH-Digi, van diezelfde doorzoeking;
  • het namens [N.V.] en [klager] op 5 juni 2013 ingediende klaagschrift als bedoeld in art. 552 a van het Wetboek van Strafvordering;
  • de vordering verlof van de officier van justitie als bedoeld in art. 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering d.d. 12 juli 2013;
  • de machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie als bedoeld in art. 552m, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering d.d. 14 maart 2013.

2. De vordering en het verzoek

a. De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van verlof tot afgifte aan de Zweedse autoriteiten van de ter uitvoering van genoemd rechtshulpverzoek in beslag genomen stukken van overtuiging en onder de officier van justitie berustende gegevensdragers, zoals omschreven op de lijst in beslag genomen voorwerpen behorende bij het proces-verbaal doorzoeking van de officier van justitie d.d. 8 juli 2013, alsmede (computer)bestanden/gegevens, vastgelegd op (een) gegevensdrager(s) als omschreven in het proces-verbaal van ambtshandeling van de FIOD d.d. 20 juni 2013, codenummer AH-Digi.
Het klaagschrift van klagers strekt ertoe:
- het beslag op te heffen voor wat betreft het geheimhoudersmateriaal en de teruggave daarvan aan klagers te bevelen;
- de behandeling van het klaagschrift aan te houden totdat klagers hebben kunnen kennisnemen van het rechtshulpverzoek, alsmede onderzoek hebben kunnen verrichten in het inbeslaggenomen materiaal, teneinde te bevorderen dat slechts materiaal voor overdracht aan de Zweden in aanmerking komt dat relevant is voor de feitsomschrijving in het rechtshulpverzoek.
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat sprake is van stukken van overtuiging, dat er geen belemmeringen zijn om verlof te verlenen en dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. De door de officier van justitie gebruikte argumenten zullen hieronder aan de orde komen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen het verlenen van het gevorderde verlof, met uitzondering van een aantal door haar geselecteerde stukken en concludeert tot gegrondverklaring van het klaagschrift. De door de verdediging gebruikte argumenten zullen hieronder aan de orde komen.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu het verzoek is gedaan door een daartoe bevoegde autoriteit en is gegrond op een verdrag - hier het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken - aan dat verzoek ingevolge art. 552k, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering zoveel mogelijk het verlangde gevolg dient te worden gegeven.
De rechtbank stelt voorts vast dat zich geen dwingende weigeringsgrond als bedoeld in art. 552l van het Wetboek van Strafvordering voordoet, die zich verzet tegen inwilliging van het verzoek. Evenmin is sprake van een politiek delict waarvoor machtiging is vereist als bedoeld in art. 552m van het Wetboek van Strafvordering. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 14 maart 2013 machtiging verleend als bedoeld in art. 552m, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten slotte doen zich geen verdragsrechtelijke weigeringsgronden voor.
Uit art. 552o, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat aan een buitenlands verzoek tot inbeslagneming slechts kan worden voldaan als het feit in verband waarmee de rechtshulp is gevraagd, ware het in Nederland begaan, tot inbeslagneming had kunnen leiden en aanleiding had kunnen geven tot uitlevering aan de verzoekende staat. Uit het rechtshulpverzoek blijkt dat van toepassing is paragraaf 10 van de Wet belastingfraude obstructie van belastingcontrole, welke handelingen in Nederland strafbaar zijn gesteld in art. 69, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Beide artikelen beogen hetzelfde rechtsbelang te beschermen. Daarmee is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarstelling.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een min of meer nauwkeurige vaststelling van de mate waarin de op verzoek van buitenlandse justitiële autoriteiten inbeslaggenomen stukken daadwerkelijk dienstig kunnen zijn voor de waarheidsvinding in het in de verzoekende staat gevoerde onderzoek, in een procedure als de onderhavige niet op haar plaats is. Een meer dan oppervlakkig onderzoek naar de inhoudelijke bewijswaarde van de op grond van het rechtshulpverzoek inbeslaggenomen stukken, met het oog op de feiten die in de verzoekende staat strafrechtelijk worden onderzocht, zou zich niet verdragen met het doel van het verdrag en de wettelijke voorschriften, welk doel erin is gelegen in zo ruim mogelijke mate gevolg te geven aan verzoeken om internationale rechtshulp.
De rechtbank merkt op dat zij slecht de beschikking heeft gekregen over een zeer klein gedeelte van de in beslag genomen stukken. Dit maakt het verrichten van zelfs oppervlakkig onderzoek onmogelijk. Voor dat onderzoek is in het onderhavige geval aanleiding, nu de verdediging overtuigend, en niet weersproken door de officier van justitie, heeft gesteld dat zich onder de inbeslaggenomen stukken 4.971 e-mails aan of van geheimhouders bevinden en zij voorts aannemelijk heeft gemaakt dat er een reële mogelijkheid bestaat dat zich onder de in beslag genomen stukken bedrijfsgeheimen van [N.V.] bevinden, die geen enkele relatie hebben tot het strafbare feit waarop het rechtshulpverzoek is gericht.
De rechtbank beziet een en ander in het licht van de zeer grote hoeveelheid in beslag genomen stukken, waaronder 181.307 e-mails, en de stellingname van de officier van justitie dat van de kant van het OM geen selectie daarop mag worden verwacht. Dat reeds tijdens de doorzoeking een voldoende nauwkeurige selectie heeft plaatsgevonden acht de rechtbank mede gelet op de aangetroffen geheimhoudersstukken niet aannemelijk geworden. Ook is niet gebleken dat degenen die van de kant van [N.V.] of [klager] - al dan niet op afstand - bij die doorzoeking aanwezig waren toestemming hebben gegeven tot het in beslag nemen van - onder meer - die geheimhoudersstukken, noch dat zij daartoe bevoegd en gezien hun functie in staat waren.
Bij deze stand van zaken kan slechts verlof worden verleend voor de door klagers als voor afgifte geschikt aangemerkte stukken en dient de officier van justitie in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Nu de rechtbank hiermee uitvoering geeft aan de uitdrukkelijke wens van de verdediging dat deze stukken zo spoedig mogelijk aan de Zweedse autoriteiten ter beschikking worden gesteld, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het niet-ontvankelijkheidsverweer in verband met de vertaling van het rechtshulpverzoek, noch aan de in de pleitnota genoemde subsidiaire verzoeken. Dat zelfde geldt voor de door de verdediging bepleite thematische beperking en beperking in periode, in verband met de bewoordingen en de strekking van het rechtshulpverzoek.
Het klaagschrift zal ongegrond worden verklaard voor wat betreft de geheimhoudersstukken. Nu de verdediging deze stukken niet specifiek heeft aangeduid en deze niet bekend zijn aan de rechtbank is de rechtbank niet in staat een - uitvoerbaar - bevel tot teruggave van concrete stukken te geven.
Nu klagers inmiddels hebben kunnen kennisnemen van het rechtshulpverzoek en onderzoek hebben kunnen verrichten in het beslagen materiaal zal ook het tweede onderdeel van het klaagschrift ongegrond worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om de beslissing van de rechtbank van 15 augustus 2013 tot afwijzing van de geheimhouding als bedoeld in art. 23, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in deze beschikking op te nemen, zoals de officier van justitie heeft verzocht.

3.De beslissing

a. op de vordering ex art. 552p van het Wetboek van Strafvordering:
- verleent verlof tot afgifte van de hierna genoemde stukken van overtuiging aan de verzoekende Zweedse autoriteiten:
1. de door klagers geselecteerde digitale bestanden, zoals in de aanloop naar de zitting van 4 december 2013 in geprinte vorm overgelegd aan de rechtbank;
2. de in de bijlage bij de pleitnota van klagers als voor afgifte geschikt aangemerkte fysieke stukken;
  • stelt hierbij het voorbehoud dat bij afgifte van voormelde stukken aan de Zweedse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt;
  • verklaart de officier van justitie in zijn vordering niet ontvankelijk voor het overige;
op het klaagschrift als bedoeld in art. 522q van het Wetboek van Strafvordering:
- verklaart het klaagschrift ten aanzien van beide onderdelen ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout voorzitter, mr. A. van Holten en mr. D.AC. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van de meervoudige raadkamer van 20 december 2013.
Mr. Ruitenbeek was buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.