4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In deze zaak kan op basis van de verklaringen van verdachtein samenhang met een proces-verbaal aanrijdingworden vastgesteld dat verdachte op 11 oktober 2012 te Utrecht als bestuurder van een vrachtwagen met mobiele kraan zijn vrachtwagen deels op de rijbaan en deels op het fietspad van de rechterzijde van de Oudenoord ter hoogte van perceel 4 heeft geparkeerd, in de richting van de Monicabrug.
Verdachte heeft (vervolgens) de (dwarsligger van de) stempelpoot aan de rechtervoorzijde uitgeschoven waardoor deze het gehele fietspad blokkeerde. Verdachte heeft hierbij en/of vervolgens niet de minimale maatregelen ter beveiliging van de werkplek (CROW-richtlijnen) in acht genomen.[slachtoffer], die op een bromfiets (snorfiets) over voornoemd fietspad van de Oudenoord reed, komende uit de richting van Nijenoord en gaande in de richting van de Monicabrug is vervolgens (frontaal) tegen de (dwarsligger van) voornoemde stempelpoot aangereden.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit
Voor overtreding van artikel 6 WVW is allereerst vereist dat verdachte als verkeersdeelnemer in de zin van artikel 6 WVW kan worden beschouwd. Het feit dat hij de vrachtwagen deels op de rijbaan en deels op het fietspad heeft geparkeerd levert directe betrokkenheid van verdachte bij de verkeersmobiliteit op. Het plaatsen van zijn vrachtauto op dit punt had gevolgen voor het gedrag van de andere verkeersdeelnemers. Om deze reden beschouwt de rechtbank verdachte als bestuurder in de zin van de wet. Zowel de officier van justitie als de verdediging zijn van dit standpunt uitgegaan.
Voorts moet er sprake zijn van een causaal verband tussen de verweten gedragingen en het verkeersongeval. De rechtbank acht het causaal verband hier aanwezig. Ook dit uitgangspunt is bij de officier van justitie en de verdediging geen punt van discussie geweest.
De vraag is hoe het handelen van verdachte moet worden beoordeeld. Kan het handelen van verdachte worden aangemerkt als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend, waardoor zwaar lichamelijk letsel bij benadeelde is ontstaan met de dood als gevolg hebbend?
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam gedrag. Zij overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat verdachte de stempelpoot van zijn vrachtwagen op het trottoir heeft geplaatst en de dwarsligger op ongeveer een meter hoogte dwars over het fietspad heeft geplaatst. Het fietspad bevindt zich in het centrum van Utrecht en was behoorlijk druk. Het slachtoffer is rijdend op een snorfiets, zonder te remmen of uit te wijken, met haar hoofd recht op de dwarsligger afgereden. Met volle vaart is het hoofd tegen de dwarsligger aangebotst.
Hoewel vaststaat dat verdachte die dwarsligger heeft geplaatst en dat hij geen verkeerskegels heeft geplaatst en de vrachtwagen anders gepositioneerd had moeten worden, betekent dit nog niet dat verdachte reeds daarom dermate verwijtbaar heeft gehandeld, dat kan worden gezegd dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag.
Of dit enkele nalaten is te kwalificeren als aanmerkelijke schuld, hangt namelijk af van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank neemt allereerst in aanmerking dat op basis van de camerabeelden is gezien (pagina 23 van het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse) dat de stempelpoot omstreeks 12:06 uur (cameratijd) uitgeschoven stond en dat de aanrijding omstreeks 12:17 uur (cameratijd) plaats vond. Voor de aanrijding stond dus de vrachtauto met de uitgeschoven stempelpoot ongeveer 11 minuten over het fietspad. Ten tijde van werkzaamheden rondom de vrachtauto fietsten er 21 fietsers om de stempelpoot. Ten tijde dat er geen zichtbare werkzaamheden rondom de vrachtauto werden verricht, reden 15 fietsers en 1 snorfietser om de stempelpoot heen. Geen enkele fietser stopte vlak voor de stempelpoot of week op het laatste moment uit.
Het overige verkeer op het fietspad is blijkens deze camerabeelden dus om de stempelpoot heengereden.
Verder blijkt dat verdachte wel enkele maatregelen heeft getroffen om een veilige werkplek te creëren.
Verdachte heeft verklaard dat hij de achterkant van zijn vrachtauto schuin naar achteren op het fietspad heeft gezet (als zogenaamde buffer), zodat gezien kon worden dat men daar aan het werk was. Aan de hand van de vastgelegde gegevens bleek dat de achterzijde van de vrachtauto ongeveer 0.5 meter van het fietspad blokkeerde.
Verbalisanten zagen op de camerabeelden dat de alarmverlichting van de vrachtauto knipperde. Door het zonlicht konden verbalisanten op basis van de camerabeelden niet zien of ten tijde van het ongeval de zwaailichten op de cabine van de vrachtauto in werking waren maar volgens verdachte was de afzetting ook zichtbaar door zwaailichten. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen.
Voorts was de uitschuifbare dwarsbalk van de stempelpoot voorzien van gele markeringen. Geel is de waarschuwingskleur voor gevaar. De combinatie van geel met contrasterend zwart wordt gebruikt om gevaarlijke plaatsen te markeren zoals obstakels. (p. 17 van het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse).
Tenslotte wordt in het proces-verbaal Verkeersongevalanalyse (pagina 25) geconcludeerd dat indien verdachte wel (voldoende) maatregelen had genomen, niet kan worden uitgesloten of de bestuurster van de snorfiets
niet(cursief rechtbank) tegen de achterzijde van de vrachtauto was gereden. In hoeverre dus de aanrijding voorkomen had kunnen worden, kan niet worden bepaald.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat bij verdachte sprake is van aanmerkelijke schuld aan het ongeval draagt zoals bedoeld in artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde feit.
Overwegingen
De rechtbank dient ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit de vraag te beantwoorden of verdachte, door te handelen als hiervoor vastgesteld, gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte heeft nagelaten om alle maatregelen te treffen die vereist zijn om het verkeer te waarschuwen dat hij de dwarsligger van de stempelpoot had uitgeschoven.
Vast staat dat dit gedrag tot gevolg heeft gehad dat[slachtoffer], rijdend op het fietspad en zonder vaart te minderen, tegen de dwarsbalk is aangereden. Zij heeft deze kennelijk niet vooraf opgemerkt. Als gevolg van de frontale botsing heeft zij zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is ten gevolge daarvan overleden.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte door zijn hiervoor omschreven handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt en dat hij om die reden het hem subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.