In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, en het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Almere. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang, welke door verweerder was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet op basis van artikel 1a van het Besluit maatschappelijke opvang gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat dit artikel enkel betrekking heeft op individuele voorzieningen en niet op collectieve voorzieningen zoals maatschappelijke opvang. Tevens werd vastgesteld dat de verzoeker geen aanspraak kon maken op maatschappelijke opvang op basis van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf.
Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt, en dat hij op grond van internationale regelgeving recht heeft op bescherming in de vorm van maatschappelijke opvang. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en dat hij de verzoeker deze opvang moet bieden. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit van verweerder en bepaalde dat de verzoeker recht heeft op maatschappelijke opvang. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de gemeente in het bieden van maatschappelijke opvang aan kwetsbare personen, ongeacht hun verblijfsstatus, en de noodzaak om rekening te houden met de individuele omstandigheden van de aanvrager.