ECLI:NL:RBMNE:2013:7402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_1618
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een persoonsgebonden budget voor een Hase Pino tandem op basis van de Wmo

In deze zaak heeft eiser, die lijdt aan het syndroom van Saethre-Chotzen en daardoor meervoudig gehandicapt is, een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) ter hoogte van € 1.135,35 voor de aanschaf van een Hase Pino tandem. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 7 november 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat zij van mening waren dat de Hase Pino tandem een algemeen gebruikelijke voorziening is en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. Eiser betwistte dit standpunt en voerde aan dat de tandem niet algemeen gebruikelijk is, omdat de prijs van de Hase Pino (€ 3.919,-) aanzienlijk hoger is dan die van reguliere ouder-kind tandems, die variëren van € 695,- tot € 1.600,-. Eiser stelde dat de tandem niet speciaal voor mensen met een beperking is bedoeld, maar dat de noodzakelijke aanpassingen aan de fiets wel in gespecialiseerde winkels moeten worden uitgevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Hase Pino tandem niet speciaal voor mensen met een beperking is bedoeld en dat deze in de reguliere handel verkrijgbaar is. De rechtbank oordeelde dat de prijs van de Hase Pino vergelijkbaar is met soortgelijke producten, zoals de Sunny Nindo en de Doove Duofiets. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat de Hase Pino tandem een algemeen gebruikelijke voorziening is. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat hij geen concrete gegevens had overgelegd die aantonen dat andere gemeenten in vergelijkbare gevallen wel een volledige vergoeding verstrekten.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44,- dient te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/1618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiserwettelijke vertegenwoordigd door [A] en [B]

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. W. van Beveren en H. Casparie).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een aangepaste tandem afgewezen. Verweerder verstrekt wel aanpassingen in de vorm van diverse fixaties aan een tandem, zodat eiser in staat is te reizen in Utrecht en omgeving.
Bij besluit van 5 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herzien in die zin dat eiser in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget ter hoogte van € 1.135,35 ten behoeve van de aanpassingen op de vervoersvoorziening.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2013. De behandeling ter zitting is aangehouden. Op 26 september 2013 is de behandeling ter zitting voortgezet. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn wettelijk vertegenwoordiger [B] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft het syndroom van Saethre-Chotzen en is als gevolg daarvan meervoudig gehandicapt. Eiser kan niet zelf fietsen, maar wel een fietsbeweging maken. Eisers ouders hebben daarom voor hem een tandem aangevraagd, zodat het voor hem mogelijk wordt te fietsen. In overleg met de behandelend fysiotherapeut en ergotherapeut is een pakket van eisen opgesteld waaraan de tandem moet voldoen. Hierbij is gebleken dat de ‘Hase Pino’ tandem de meest geschikte fiets is. Eiser zit daarbij voorop en dichtbij de begeleider. Ook kan hij zelf meetrappen.
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder een persoonsgebonden budget (pgb) ter hoogte van € 1.135,35 voor aanpassingen op de vervoersvoorziening van eiser toegekend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanschaf van de tandem zelf niet voor vergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking komt, maar de noodzakelijke aanpassingen aan de fiets, zodat eiser er gebruik van kan maken, wel. Verweerder stelt – kort gezegd – dat het tandemframe een algemeen gebruikelijke voorziening is, omdat 1) de fiets in de reguliere handel verkrijgbaar is en
2) de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking.
3.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat de tandem een algemeen gebruikelijke voorziening is voor wat betreft het frame. Eiser wijst daarbij op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) waarin drie criteria zijn geformuleerd. Één van deze criteria luidt dat de gevraagde voorziening niet een prijs heeft die buitengewoon hoog is. De Hase Pino kost € 3.919,-. In vergelijking met een standaard ouder-kind tandem, waarvan de prijzen variëren van € 695,- tot € 1.600,-, is dat buitengewoon hoog. Ook is de Hase Pino geen regulier vervoermiddel voor een kind van vijf jaar. Met het argument dat de fiets algemeen gebruikelijk is omdat het in de reguliere handel te krijgen is, miskent verweerder dat er aanpassingen moeten worden aangemeten die alleen in gespecialiseerde winkels kunnen worden uitgevoerd, aldus eiser.
4.
Artikel 4 van de Wmo bepaalt het volgende:
2.
Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Artikel 5 van de Wmo luidt als volgt:
“1. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. (…)”.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Utrecht uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening voorzieningen Wmo 2011 (de Verordening).
5.
Artikel 3, aanhef en onder a, van de Verordening bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend als de voorziening algemeen gebruikelijk is.
In artikel 1, aanhef en onder m, van de Verordening staat vermeld dat in de Verordening onder algemeen gebruikelijke voorziening wordt verstaan een voorziening die niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld is en ook door anderen gebruikt wordt, gewoon in de winkel te koop is en niet duurder is dan vergelijkbare producten.
6.
Op grond van de Beleidsregels voorzieningen wmo 2011 (Beleidsregels), is een voorziening algemeen gebruikelijk indien aan twee van de drie hierna volgende criteria is voldaan:
1.  de voorziening is niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking;
2.  de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;
3.  de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.
Uitzonderingen hierop zijn mogelijk indien de voorziening vanwege omstandigheden van de belanghebbende toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Ook wanneer de belanghebbende een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening toch voor vergoeding in aanmerking komen.
7.
De rechtbank stelt voorop dat de Verordening een algemeen verbindend voorschrift is, ter nadere uitwerking en uitvoering waarvan verweerder de Beleidsregels hanteert.
De rechtbank stelt vast dat de invulling die verweerder in de Beleidsregels geeft aan het begrip algemeen gebruikelijke voorziening, beperkter is dan de definitie uit
artikel 1, aanhef en onder m, van de Verordening. Volgens de Verordening dient immers aan drie voorwaarden te zijn voldaan, terwijl volgens de Beleidsregels al sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening als aan twee van de drie voorwaarden is voldaan.
Dit betekent dat de Beleidsregels hierover – op een voor eiser nadelig wijze – afwijken van het bepaalde in de Verordening. Daarom behoren de Beleidsregels op dit onderdeel buiten toepassing te blijven. Nu verweerder in het bestreden besluit ten onrechte toepassing heeft gegeven aan dit onderdeel van de Beleidsregels, is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.
8.
De rechtbank ziet aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Daarbij betrekt zij het door verweerder in beroep ingenomen standpunt.
9.
Met de term “algemeen gebruikelijk” wordt een vergelijking gemaakt met hetgeen voor de persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de strekking van bepalingen als artikel 3, aanhef en onder a, van de Verordening, te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij niet gehandicapt zou zijn geweest
(zie bijvoorbeeld CRvB 14 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN1265).
10.
De vraag is dus of het aannemelijk is dat eiser, als hij geen beperkingen kende, over een Hase Pino tandem zou hebben kunnen beschikken. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Niet in geschil is dat de Hase Pino tandem niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en evenmin dat hij in de reguliere handel verkrijgbaar is. Bovendien is de prijs van deze tandem vergelijkbaar met soortgelijke producten. Uit de stukken blijkt weliswaar dat goedkopere tandems beschikbaar zijn waarop ouders hun kind kunnen vervoeren, maar het gevraagde Hase Pino tandemframe is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke tandems als de Sunny Nindo en de Doove Duofiets. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich het standpunt mocht stellen dat het Hase Pino tandemframe een algemeen gebruikelijke voorziening is. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank daarbij op dat het inkomen van eiser (althans zijn ouders) daarbij niet van belang is.
11.
Daarnaast doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat klasgenoten die in andere gemeenten wonen wel een volledige vergoeding ontvangen van een aangepaste fiets.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Eiser heeft geen concrete gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat een aangepaste tandem door verweerder is verleend in gevallen die in feitelijk en juridisch opzicht vergelijkbaar zijn met eisers situatie. Dat in andere gemeenten mogelijk wel aangepaste tandems volledig worden verstrekt kan niet leiden tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat daaruit niet blijkt dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandeld. De beschermende werking van het gelijkheidsbeginsel gaat niet zo ver dat verweerder gehouden is gelijk op te treden als colleges van burgemeester en wethouders van andere gemeenten.
12.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
13.
De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
14.
Uit de gegrondverklaring volgt verder dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2013.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.