ECLI:NL:RBMNE:2013:7325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
07.660225-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen moord op sportschoolhouder uit Almere

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van moord op een sportschoolhouder in Almere, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de moord. De zaak kwam voort uit een schietincident op 13 september 2011, waarbij het slachtoffer, een sportschoolhouder, werd doodgeschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vervolging. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord en zijn er forensische onderzoeken uitgevoerd. De verklaringen van medeverdachten en getuigen waren cruciaal voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van een belangrijke getuige, [medeverdachte 3], niet voor het bewijs konden worden gebruikt, omdat de verdediging niet in staat was geweest deze getuige te ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet voldoende betrokkenheid bij het delict kon worden aangetoond. De benadeelde partijen, de vrouw en de broer van het slachtoffer, hebben vorderingen ingediend, maar deze werden niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 07.660225-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 december 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Afghanistan),
wonende [adres] ([postcode]) te[woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzittingen van 27, 28 en 29 november en 2 en 3 december 2013 te Lelystad. De raadsman van verdachte
mr. K. Karakaya, advocaat te Amsterdam, is telkens verschenen en heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen op de dagen dat verdachte niet is verschenen. De verdachte is verschenen op 2 en 3 december 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 13 september 2011 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en/of het hoofd is getroffen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5], op of omstreeks 13 september 2011 te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] verdachte en/of (een) ander(en) met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogels (van korte afstand en/of gericht) afgevuurd op en/of in de richting van die [slachtoffer], waardoor die [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en/of het hoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 13 september 2011 te Apeldoorn en/of Almere, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
door opzettelijk (onder meer)
- voornoemd slachtoffer [slachtoffer] te zoeken en/of de verblijfplaats van voornoemd slachtoffer [slachtoffer] (trachten) te achterhalen en/of
- de plaats delict af te leggen en/of
- voornoemd slachtoffer [slachtoffer] te observeren en/of
- zijn, verdachte's voertuig ter beschikking te stellen teneinde van en/of naar de plaats delict te rijden en/of
- na te laten die [slachtoffer] te waarschuwen voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of (een) ander(en) en/of na te laten bijstand/hulp in te roepen van politie en/of (een) ander(en) en/of
- niet in te grijpen en/of te laten ingrijpen door (een) ander(en) ter voorkoming dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of (een) ander(en) tot de uitvoering van het plegen van bovengenoemd misdrijf zou(den) overgaan en/of (aldus) (op geen enkele wijze) (niet) te voorkomen dat die [slachtoffer] het leven zou laten.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Vaststaande feiten [1]
Aantreffen van het dodelijk overschot van het slachtoffer.
Op 13 september 2011 vernemen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat er bij de flats op [straatnaam] te Almere iemand onwel is geworden dan wel mogelijk is overleden. [2]
[straatnaam] betreft een lange doodlopende weg met aan de linkerzijde van de weg parkeervakken en aan de rechterzijde van de weg een drietal appartementencomplexen. [3]
Als verbalisanten omstreeks 6.30 uur ter plaatse zijn, treffen verbalisanten een man op de grond aan die verwondingen aan het hoofd heeft die lijken op schotwonden. De man wordt aangetroffen op de stoep naast de parkeervakken bij het laatste appartementencomplex aan [straatnaam] te Almere. [4]
In de toegangshal van dit appartementencomplex treffen verbalisanten, op aanwijzing van de getuige [getuige 1], een horloge en een sleutel van een Mercedes aan. [5] Tevens nemen zij bloedspetters, hulzen, kogels en mogelijke kogelinslagen waar in de hal van de flat. [6]
Vervolgens komt een vrouw, naar later blijkt [benadeelde 1], aanlopen die zegt dat de op de stoep aangetroffen man haar echtgenoot is [7] , genaamd [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) [8] .
Na het aantreffen van het stoffelijk overschot is door de Regiopolitie Flevoland het ‘Team Grootschalig Onderzoek 32’ geformeerd, dat vervolgens het onderzoek heeft verricht naar de dood van het slachtoffer. Er is een groot aantal onderzoekshandelingen verricht, waaronder de sectie op het lichaam van het slachtoffer, forensische onderzoeken, de inzet van een stelselmatige informatie inwinner werkend onder de naam ‘[naam]’ (hierna: ‘[naam]’) en het horen van diverse getuigen.
Oorzaak van het overlijden van het slachtoffer.
Uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat het slachtoffer is overleden als gevolg van meermalen bij het leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) op het lichaam. [9]
Bij sectie zijn zeven schotverwondingen gevonden passend bij zes doorschoten en één inschotletsel. Van deze zeven schotverwondingen waren er drie doorschoten door het hoofd. [10] Blijkens de tekening [11] , foto’s [12] en de bijbehorende toelichting bevonden zich drie inschotverwondingen op een rij rechts van de slaap. [13] Verder is een onderhuids verlopend doorschot in de nek aangetroffen, twee doorschoten door en één inschot in de romp en een kogel in de borst. [14] Voorts is geconcludeerd dat de schoten door de romp ernstig en levensbedreigend waren, maar het slachtoffer daardoor niet direct handelingsonbekwaam hoeft te zijn geweest; hij zou nog naar buiten hebben kunnen lopen. [15]
Tijdstip van overlijden van het slachtoffer.
Uit camerabeelden blijkt dat het slachtoffer op 13 september 2011 om 00.18.46 uur de sportschool aan de Markerkant 10-56 te Almere verlaat. [16] De bus van het bedrijf van het slachtoffer rijdt vervolgens om 00.26 uur vanuit de richting van de sportschool in de richting van [straatnaam]. Omstreeks 00.27 uur rijdt de bus richting de rotonde gelegen voor [straatnaam]. [17] De getuige [getuige 2] hoort diezelfde dag omstreeks 00.30 uur drie geluiden achter elkaar. Hierna was het even stil en vervolgens hoorde voornoemde getuige de rest van de geluiden. Het aantal geluiden was tussen de zes en acht. [18]
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat het slachtoffer omstreeks 00.30 uur is beschoten en vrijwel direct daarna is overleden.
Forensisch sporenonderzoek.
Op 13 september 2011 treft politiespeurhond Diva op ongeveer vijf meter van de plaats delict een lege patroonhouder aan. [19] De patroonhouder blijkt te behoren bij een pistool van het merk Makarov. [20] De patroonhouder is onderdeel van een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [21]
De binnenzijde van voornoemde patroonhouder is bemonsterd. Van deze bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen, waarvan tenminste één man. Het DNA-profiel van [medeverdachte 1] matcht met dat DNA-mengprofiel. De hypothese dat dit mengprofiel wordt verklaard door het mengsel van DNA van [medeverdachte 1] en een willekeurig persoon is meer dan 1 miljard maal waarschijnlijker dan dat het een mengsel van DNA betreft van twee willekeurig gekozen personen. [22]
Op de plaats delict zijn onder meer 10 hulzen aangetroffen bij en in de buurt van het lichaam van het slachtoffer [23] en in de centrale hal van het appartementencomplex [24] . Het NFI heeft onderzoek verricht naar deze 10 hulzen en concludeert dat gezien de op de hulzen aanwezige bodemstempels en hun afmetingen de hulzen van het kaliber 9mm Browning Kort zijn. De conclusie ten aanzien van het onderzoek op de in de hulzen aangetroffen sporen is dat de waargenomen overeenkomsten tussen de sporen in de hulzen passen bij de hypothese dat deze met hetzelfde vuurwapen zijn verschoten. [25]
Op 11 oktober 2012 is een vuurwapen met daarop bevestigd een demper in het water van [straatnaam] aangetroffen. [26] Het pistool was doorgeladen. In de kamer zat een patroon en in de patroonhouder zaten twee patronen. [27] Het betrof een pistool met het opschrift ‘CARL WALTHER SPEC AUSF’. [28] Het pistool is waarschijnlijk een Makarov. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 sub 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. [29]
De eerder aangetroffen patroonhouder past in het vuurwapen. Met het vuurwapen met daarin de patroonhouder kunnen patronen van het kaliber 9mm Browning Kort worden verschoten. [30]
Uit nader onderzoek blijkt voorts dat het waarschijnlijk is dat drie op de plaats delict aangetroffen hulzen waarschijnlijk zijn verschoten met het in het water aangetroffen vuurwapen. Er is een kleine kans om deze mate van overeenkomst waar te nemen als de hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen dan het aangetroffen vuurwapen. [31]
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het in het water aangetroffen vuurwapen het wapen is geweest waarmee het slachtoffer is beschoten en dat de op en rond de plaats delict aangetroffen hulzen met dat wapen zijn verschoten.
Nadere verloop van het onderzoek.
Naar aanleiding van het onderzoek zijn de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4],
[medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 5] aangehouden. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hebben uitgebreide verklaringen afgelegd. [medeverdachte 1] heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht, maar heeft bij de rechter-commissaris op 16 maart 2013 een uitgebreide verklaring afgelegd. [medeverdachte 1] heeft, kort gezegd, verklaard dat hij het slachtoffer heeft neergeschoten op 13 september 2011 en vervolgens het wapen in het water achter het appartementencomplex aan [straatnaam] te Almere heeft gegooid. [32]
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat (in voldoende mate) vaststaat dat [medeverdachte 1] met het in het water gevonden vuurwapen het slachtoffer heeft beschoten, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het primair ten laste gelegde (medeplegen van moord/doodslag) vrij te spreken. De officier van justitie acht de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord echter wel wettig en overtuigend bewezen en acht daartoe het volgende van belang.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] in samenhang met het onderzoek van de forensische opsporing, de rapportages van het NFI en de resultaten van het tactisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer opzettelijk door het hoofd is geschoten door [medeverdachte 1], ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], de bevindingen van ‘[naam]’, de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] en de telefoongegevens van [medeverdachte 2] kan worden geconcludeerd dat [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] ter plaatse het slachtoffer heeft opgewacht, waarna het slachtoffer is doodgeschoten. De voor moord vereiste voorbedachte raad vloeit voort uit het meermalen posten vanuit het appartement van [medeverdachte 4] aan [straatnaam], het wisselen van diensten in de sportschool in Apeldoorn om te kunnen posten, de aanschaf van het wapen met een demper, de voorafgaande schietoefeningen met het wapen, het meenemen van een geladen wapen met demper en een extra patroonhouder op 12 september 2011, het wachten op het slachtoffer gedurende een aantal uren in avond van 12 op 13 september 2011, het in de hal van het appartementencomplex beschieten van het slachtoffer en het achtervolgen van het slachtoffer naar buiten en het vervolgens van korte afstand driemaal door het hoofd van het slachtoffer schieten.
De officier van justitie is van oordeel dat in het geval van verdachte sprake is geweest van medeplichtigheid aan de moord op het slachtoffer.
Blijkens de verklaringen van [medeverdachte 3], in combinatie met zijn telecomgegevens, heeft verdachte immers, al dan niet met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2], gepost om de verblijfplaats van het slachtoffer te achterhalen. Daarbij is ook de auto van [verdachte] wel eens gebruikt. Daarnaast heeft verdachte aan ‘[naam]’ verteld dat hij wel eens klussen deed, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Verdachte wist bovendien van de problematiek tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer en de reden van posten moet hem daarom ook duidelijk zijn geweest, namelijk het ‘pakken’ van het slachtoffer. Derhalve acht de officier van justitie bij verdachte tenminste voorwaardelijk opzet aanwezig op (op zijn minst) het toebrengen van lichamelijk letsel aan dan wel de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer daarvoor niet gewaarschuwd en evenmin de politie ingelicht. De officier van justitie acht daarbij tevens van belang dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, terwijl een verklaring voor diverse onderzoeksbevindingen voor de hand had gelegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs. De verdachte heeft het hem tenlastegelegde ontkend. Uit niets blijkt dat verdachte op de plaats delict aanwezig was tijdens het ten laste gelegde of op andere momenten voorafgaand aan het ten laste gelegde. Evenmin blijkt dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] het slachtoffer van het leven wilde beroven.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij nooit met de verdachte in het appartement aan [straatnaam] te Almere is geweest. [medeverdachte 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niets weet omtrent enige betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde.
Uit het ping-gesprek d.d. 18 juni 2012 tussen 21.34 uur en 21.55 uur kan geen betrokkenheid bij het ten laste gelegde worden afgeleid. De verklaring van verdachte, te weten dat zijn ex-vriendin hem dreigde te laten boeten/opdraaien voor de anabolen die bij zijn ex-vriendin zijn aangetroffen, is aannemelijk in het licht van het gehele ping-gesprek en het verhoor bij de politie van Van Cappelleveen (de ex-vriendin van verdachte).
De verklaring van [medeverdachte 3], evenals hetgeen [medeverdachte 3] aan ‘[naam]’ heeft verteld, omtrent de mogelijke rol van verdachte dient uitgesloten te worden van het bewijs, gelet op het Vidgen-arrest en gelet op de onbetrouwbaarheid van en de tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in haar verklaring.
De verklaringen die verdachte heeft gegeven voor het aanstralen van zijn telefoon op
17 en 24 juli 2011 in Almere, te weten het bezoek van verdachte aan het Free Festival en het bezoek aan club “Eindelijk weer”, zijn aannemelijk.
Het oordeel van de rechtbank
De verklaring(en) van [medeverdachte 3] en de bevindingen van ‘[naam]’.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en - in het kielzog daarvan - hetgeen [medeverdachte 3] aan ‘[naam]’ heeft verteld omtrent de mogelijke rol van verdachte, niet voor het bewijs gebezigd mogen worden, onder meer omdat de verdenking tegen verdachte enkel en alleen stoelt op hetgeen [medeverdachte 3] heeft verklaard en de verdediging haar niet op deze punten heeft kunnen bevragen. Gelet op de uitspraak van het Europees Hof voor de bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) d.d.
10 juli 2012, appl. no. 29353/06, inzake Vidgen tegen Nederland, dienen de verklaringen van [medeverdachte 3] dan ook van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van het EHRM inzake Vidgen tegen Nederland volgt dat een verklaring slechts tot het bewijs gebezigd mag worden indien:
a. a) het ontbreken van de mogelijkheid op enig moment de getuige te kunnen ondervragen een
gerechtvaardigde reden heeft en het absoluut noodzakelijk is geweest om de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden
en mits
b) de mate waarin de getuigenverklaring beslissend is geweest voor de veroordeling in verhouding tot
c) de compensatie voor het nadeel waarin de verdediging door het niet kunnen ondervragen van de getuigen is geplaatst,
de balans niet zodanig door doet slaan in het nadeel van de verdediging dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijk proces.
Met betrekking tot de vraag of het ontbreken van de mogelijkheid op enig moment de getuige [medeverdachte 3] te kunnen ondervragen een gerechtvaardigde reden heeft en het absoluut noodzakelijk is geweest om de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden stelt de rechtbank vast dat op 24 januari 2013 bij de rechter-commissaris een getuigenverhoor van [medeverdachte 3] heeft plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor heeft [medeverdachte 3] aangegeven niet bereid te zijn een verklaring af te leggen en daarom te zwijgen. Ook ter terechtzitting van 27 november 2013 is [medeverdachte 3] als getuige gehoord en bij die gelegenheid heeft zij wederom te kennen gegeven op geen enkele vraag antwoord te zullen geven omdat zij zich wenste te beroepen op het haar als verdachte toekomende verschoningsrecht. De rechter-commissaris respectievelijk de rechtbank kon niet anders dan dit beroep honoreren, omdat er anders sprake zou zijn geweest van een schending van de fundamentele rechten van de getuige. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat het absoluut noodzakelijk is geweest de verdediging de ondervragingsgelegenheid te onthouden.
Vervolgens constateert de rechtbank dat de verklaringen van [medeverdachte 3], voor zover die zien op hetgeen zij over de mogelijke rol van verdachte heeft verklaard, uitsluitend en in beslissende mate (“sole and decisive”) het belastende bewijs in de zaak van verdachte vormen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat alleen [medeverdachte 3] verklaart over een mogelijke rol van verdachte en dat uit de overige stukken in het dossier, zowel op zichzelf als ook in onderlinge samenhang beschouwd met hetgeen [medeverdachte 3] heeft verklaard, -zoals hierna ook nog nader uiteen wordt gezet- niet volgt dat verdachte wetenschap zou hebben gehad van de aan hem ten laste gelegde feiten, dat hij daarbij betrokken was en hij het vereiste (dubbele) opzet heeft gehad.
Het feit dat de bevindingen van ‘[naam]’ (op stelliger toon) reppen over een mogelijke rol van verdachte doet aan de vorengaande conclusie niet af, nu uit zijn verklaring volgt dat hij zijn informatie omtrent de vermeende rol van verdachte heeft vernomen van [medeverdachte 3].
Omdat de verdediging op geen enkele wijze is gecompenseerd voor het nadeel waarin de verdediging door het niet kunnen ondervragen van de getuige omtrent de beweerde rol van verdachte is geplaatst en de verdediging dus geen andere middelen heeft gehad om de eerlijkheid en de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring van [medeverdachte 3] te toetsen, zal de rechtbank de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 3], alsmede de door haar aan ‘[naam]’ verstrekte informatie derhalve niet voor het bewijs gebruiken.
Telefoongegevens.
Uit de historische printgegevens is gebleken dat de telefoon van verdachte op 17 en 24 juli 2011 telefoonmasten in Almere heeft aangestraald. De verdachte heeft verklaard dat hij op 17 juli 2011 op het Free Festival te Almere was en voor het laatst in Almere was in de zomer van 2011 op een feestje in de uitgaansgelegenheid “Eindelijk Weer”. Deze verklaringen van verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk worden geacht en worden bovendien niet weersproken door de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht de historische printgegevens van de telefoon van verdachte derhalve niet redengevend als enig bewijsmiddel voor de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde.
Overige objectieve bewijsmiddelen waaruit mogelijk afgeleid kan worden dat verdachte heeft getracht de verblijfplaats van het slachtoffer te achterhalen, dan wel de plaats delict heeft afgelegd, dan wel dat hij zijn auto ter beschikking heeft gesteld, zijn niet in het dossier aanwezig.
Het ping-gesprek.
Verdachte heeft gepingd: “dat ik mn straf uitzit of doe… Ben ik van af”. Gelet op het gehele ping-gesprek en de verklaring van verdachte kan de rechtbank niet zonder meer concluderen dat dit ping-gesprek kan worden gerelateerd aan het ten laste gelegde. De verdachte geeft immers een verklaring voor dit ping-gesprek die niet door de overige bewijsmiddelen kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat dit ping-gesprek derhalve niet redengevend is voor het bewijs dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het hem tenlastegelegde.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van zowel het medeplegen van als de medeplichtigheid aan de moord c.q. doodslag op het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

5.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting hebben respectievelijk [benadeelde 1] (de vrouw van het slachtoffer) en [benadeelde 2] (de broer van het slachtoffer) – beiden daartoe vertegenwoordigd door mrs. D. Moszkowicz en E. Julius– zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van respectievelijk € 2.269.995,50 ([benadeelde 1]) en
€ 11.200,00 ([benadeelde 2]).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,00 (begrafeniskosten en kosten voor rechtsbijstand) en de benadeelde in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 400,00 (reiskosten in verband met de begrafenis) en de benadeelde in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
In geval van toewijzing van een deel van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie gevorderd tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling van de verdachten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Reeds op grond van het feit dat de verdachte van het hem ten laste zal worden vrijgesproken dienen de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
[benadeelde 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en
mr. L.G. Wijma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra en mr. R.G. Dees, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier behorende bij het onderzoek TGO 32, bestaande uit 11 mappen doorgenummerd 1 tot en met 4460, het FO dossier, bestaande uit 4 mappen doorgenummerd 1 tot en met 1053, een aantal doorgenummerde losse dossierpagina’s en dvd’s met beeld- en geluidsopnames.
2.Pagina 984, alinea 3.
3.Pagina 921, derde alinea van onder, pagina 989, alinea 5 en pagina 4 (FO dossier).
4.Pagina 984, laatste twee alinea’s.
5.Pagina 987, laatste alinea.
6.Pagina 985.
7.Pagina 988, alinea 4.
8.Pagina 997.
9.Pagina 305 (FO dossier).
10.Pagina 304, regels 12 en 13 (FO dossier).
11.Pagina 298 (FO dossier).
12.Pagina’s 288 en 289 (FO dossier).
13.Pagina 295, laatste alinea (FO dossier).
14.Pagina 304, regels 13 tot en met 15 (FO dossier).
15.Pagina 304, regels 18 tot en met 20 (FO dossier).
16.Pagina’s 1281 en 1284
17.Pagina 1364.
18.Pagina 1024.
19.Pagina 106 (FO dossier) en pagina 926, alinea 7 (FO dossier).
20.Pagina 926, voorlaatste alinea (FO dossier).
21.Pagina 927, alinea 2 (FO dossier).
22.Pagina 868 (FO dossier).
23.Pagina 83 e.v. (FO dossier).
24.Pagina 175 e.v. (FO dossier).
25.Pagina 444 e.v. (FO dossier).
26.Pagina 4730.
27.Pagina 4737, eerste alinea.
28.Pagina 4803C, laatste alinea.
29.Pagina 4803D.
30.Pagina 4803H.
31.Pagina’s 4777 en 4779.
32.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1], op 16 maart 2013 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, blad 5.