ECLI:NL:RBMNE:2013:6260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
UTR 13-1476
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking geluidsdocument voor onbepaalde tijd in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van een geluidsdocument dat voor onbepaalde tijd was verleend aan eiser, een houder van een amateurluchtvaartuig. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het geluidsdocument gerechtvaardigd was, omdat aan de afgifte van het document geen geluidsmeetrapport ten grondslag was gelegd, wat sinds 1 mei 2007 wettelijk vereist was. Eiser had in 2005 een geluidsdocument voor onbepaalde tijd ontvangen, maar de rechtbank stelde vast dat deze afgifte berustte op een ambtelijke misslag. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een foutieve beslissing te herstellen, mits dit niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser voerde aan dat de intrekking in strijd was met deze beginselen, maar de rechtbank oordeelde dat de gewekte verwachtingen van eiser niet voldoende waren om de intrekking te weerhouden. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het geluidsdocument rechtmatig was en dat eiser geen schade had geleden door de besluitvorming van verweerder. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/1476

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. dr. R.M. Schnitker),
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigden: mr. I.P.G.M. Rijken, mr. C.J. Kuiper en D.H.T. Bergmans).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de geluidsverklaring met documentnummer [nummer], ten behoeve van het luchtvaartuig [registratienummer], dat was afgegeven voor onbepaalde tijd, ingetrokken en een geluidsverklaring met een geldigheidstermijn van één jaar aan eiser verstrekt.
Bij besluit van 26 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar
1.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard als de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2.
Vast staat dat verweerder bij besluit van 26 maart 2013 (het bestreden besluit) alsnog een beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen. De beslissing op bezwaar komt niet geheel tegemoet aan het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn geluidscertificaat, dat voor onbepaalde tijd was afgegeven. Het beroep wordt daarom op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
3.
Alvorens in te gaan op de inhoudelijke beroepsgronden gericht tegen het bestreden besluit, zal de rechtbank eerst beoordelen of eiser nog een afzonderlijk belang heeft bij gegrondverklaring van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4.
Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd ook de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft hier echter niet om gevraagd. Ook verder is niet gesteld of gebleken dat eiser nog belang heeft bij het alsnog beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen is dan ook niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit al bereid verklaard om voor het te laat beslissen de proceskosten en het griffierecht te vergoeden, zodat daarop niet in deze uitspraak hoeft te worden ingegaan.
5.
Eiser heeft bij brief van 28 juni 2013 stukken in het geding gebracht over het verbeuren van dwangsommen door verweerder wegens het niet tijdig hebben beslist op een verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij deze stukken in het geding heeft gebracht om te laten zien dat verweerder vaker niet voortvarend te werk gaat. Omdat dit buiten de omvang van dit geding valt, ziet de rechtbank, in lijn met wat eiser daarover ter zitting heeft gezegd, als achtergrondinformatie en niet als zelfstandige beroepsgronden.
Beroep gericht tegen het bestreden besluit
6.
Voor de inhoudelijke beoordeling van het beroep gericht tegen het bestreden besluit gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser is houder van het amateurluchtvaartuig [registratienummer]. Eiser heeft op 9 mei 2005 een aanvraag ingediend voor een geluidsdocument voor onbepaalde tijd voor dat amateurbouwluchtvaartuig. Voor dat luchtvaartuig is op 27 mei 2005 een geluidsdocument voor onbepaalde tijd afgegeven. Omdat geluidsmetingen aan eisers toestel toentertijd nog niet mogelijk bleken, zijn berekeningen aan de afgifte van het geluidscertificaat ten grondslag gelegd. Eiser heeft hiervoor gegevens aan verweerder overgelegd over de volgende onderwerpen: geluidsmetingen van de motorfabrikant, geluidsmetingen van de propellerfabrikant, montage van een geavanceerd uitlaat dempingsysteem en berekeningen van het propeller-tip-mach-getal. Het geluidscertificaat is door verweerder bij het primaire besluit ingetrokken.
7.
Eiser voert aan dat in 2005 terecht een geluidsdocument voor onbepaalde tijd is afgegeven en dat verweerder de wetgeving over de afgifte van het geluidsdocument onjuist toepast. De beslissing om destijds een geluidsdocument voor onbepaalde tijd af te geven, is in rechte komen vast te staan. Intrekking van het geluidscertificaat is volgens eiser dan ook in strijd met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser voert verder aan dat het ten tijde van de afgifte van het geluidscertificaat in 2005, daargelaten of het mogelijk was, niet vereist was om zijn toestel aan een geluidsmeting te onderwerpen en dat dit ook nu geen vereiste voor hem is. De uitleg die verweerder geeft aan de wettelijke bepalingen die vóór 1 mei 2007 van toepassing waren, is onjuist en in strijd met de wet. Ook doet eiser een beroep op zogenoemde ‘grandfather rights’. De intrekking van het geluidsdocument is volgens eiser ook onvoldoende gemotiveerd, omdat verweerder niet heeft onderbouwd waarom er in 2005 ten onrechte een geluidscertificaat voor onbepaalde tijd is afgegeven. Eiser lijdt bovendien schade als gevolg van de intrekking, omdat aan de uitvoering van geluidsmetingen hoge kosten zijn verbonden, die hij niet hoeft te maken als hij het geluidscertificaat voor onbepaalde tijd behoudt. Verder voert eiser aan dat de Stichting Aircraft Noise Measurement Institute (ANMI) niet via de door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) voorgeschreven meetmethode keurt, wat mogelijkerwijs betekent dat het toestel niet door de keuring komt.
8.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de intrekking van het voor onbepaalde tijd afgegeven geluidscertificaat en afgifte van een certificaat voor de duur van een jaar niet in strijd is met de wet. Van een motiveringsgebrek is evenmin sprake. Verweerder stelt dat hij in april 2005 aan iedere eigenaar van een amateurbouwluchtvaartuig een informatieblad heeft gezonden waarin de wijziging van de wet- en regelgeving in verband met het inwerkingtreden van de Regeling geluidscertificaten wordt toegelicht. Verweerder heeft aan alle houders van dergelijke amateurbouwluchtvaartuigen een geluidscertificaat voor de duur van één jaar verstrekt, zodat zij binnen dit jaar konden aantonen dat zij aan de voorwaarden voldeden. De mogelijkheid om aan een geluidsdocument berekeningen en technische voorschriften ten grondslag te leggen is met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet luchtvaart komen te vervallen. De afgifte van een certificaat voor onbepaalde tijd aan eiser is volgens verweerder een ambtelijke misslag en eiser wist of had moeten weten dat dit niet juist was en dat hij zijn toestel aan metingen moest onderwerpen. De nieuwe regels waren immers in de Staatscourant gepubliceerd, aldus verweerder.
9.
Op basis van het Verdrag van Chicago (Convention on International Civil Aviation) (ICAO-verdrag) zijn door de ICAO nadere regels gesteld op het gebied van de vliegveiligheid. De geluidseisen voor een luchtvaartuig zijn in internationaal verband vastgesteld in deel I van bijlage 16 bij het ICAO-verdrag.
10.
Bij wet van 19 december 2002 (
Stb.2003, 24) is de Wet luchtvaart gewijzigd in verband met de introductie van het geluidscertificaat en de geluidsverklaring voor burgerluchtvaartuigen. Door de introductie van een geluidscertificaat voor burgerluchtvaartuigen wordt uitvoering gegeven aan het ICAO-verdrag en aan de Verordening (EG) 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, welke verordening inmiddels is vervangen door Verordening (EG) 216/2008.
11.
Op grond van artikel 3.19a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet luchtvaart is het verboden een vlucht uit te voeren met een burgerluchtvaartuig dat niet voldoet aan de voor dat luchtvaartuig geldende geluidseisen of dat niet is voorzien van een geldig voor dat luchtvaartuig afgegeven geluidscertificaat of van een passende verklaring in een ander document dat door de staat van registratie is goedgekeurd voor zover dit voor dat luchtvaartuig vereist is. Op grond van artikel 3.19a, derde lid, van de Wet luchtvaart wordt bij algemene maatregel van bestuur aangegeven in welke gevallen voor de houder van een burgerluchtvaartuig, waarvoor geen type-certificaat is afgegeven, door de Minister van Verkeer en Waterstaat een geluidscertificaat kan worden afgegeven.
12.
In de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen is bepaald aan welke eisen een amateurbouwluchtvaartuig moet voldoen om te kunnen worden voorzien van een speciaal bewijs van luchtwaardigheid (BvL) en welke geluidsbeperkingen aan dat speciaal BvL worden gekoppeld. Op grond van artikel 4, eerste lid en onder i van de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen moet voor het verkrijgen van een speciaal BvL voor een door de aanvrager gebouwd amateurbouwluchtvaartuig, waarvan het ontwerp reeds als acceptabel is beoordeeld, een geluidsmeetrapport worden ingediend, waaruit blijkt dat het luchtvaartuig voldoet aan de geluidseisen van deel I van bijlage 16 bij het ICAO-verdrag.
13.
Op grond van artikel VII van de Wijzigingsregeling diverse regelingen VW (invoering van geluidscertificaat en geluidsverklaring) (Wijzigingsregeling) moeten houders van een amateurbouwluchtvaartuig, waarvoor een speciaal BvL is afgegeven op grond van onder meer een berekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel i van de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen, zoals dat luidde op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, met ingang van 1 mei 2007 voor het verkrijgen van een speciaal BvL in plaats van die berekening een geluidsmeetrapport als bedoeld in genoemd onderdeel overleggen.
Intrekking van het voor onbepaalde tijd afgegeven geluidsdocument
14.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder, toen hij er in 2012 achter kwam dat hij een fout had gemaakt door aan eiser een geluidsdocument voor onbepaalde tijd te verstrekken, deze fout mocht herstellen. Verweerder mocht, gelet op artikel VII van de Wijzigingsregeling, in 2005 – in aanloop naar de situatie in 2007 – voor de afgifte van een geluidsdocument volstaan met een berekening. Met ingang van 1 mei 2007 was echter een geluidsmeetrapport als bedoeld in artikel 4, eerste lid en onder i, van de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen vereist. Dat een geluidscertificaat vereist is en dat daaraan met ingang van 1 mei 2007 een geluidsmeetrapport ten grondslag moet worden gelegd, ligt vast in de Wet luchtvaart, dus in een wet in formele zin. Op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen staat het de rechtbank niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, dan wel de innerlijke waarde of billijkheid van die wet te toetsen. De rechtbank kan een wet in formele zin alleen dan buiten toepassing verklaren als en voor zover deze onmiskenbaar in strijd is met het Unierecht of met een ieder verbindende verdragsbepalingen. De rechtbank vindt in de beroepsgronden geen aanleiding te oordelen dat dat het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de lagere regelgeving op dit punt onverbindend te achten wegens strijd met de hogere regelgeving. Dit betekent dat eisers geluidsdocument sinds 1 mei 2007 niet meer een geluidsdocument is dat voldoet aan de nationale en internationale wet- en regelgeving, omdat aan het geluidsdocument van eiser geen geluidsmeetrapport ten grondslag is gelegd. Gelet op het feit dat een geluidsmeetrapport een wettelijk vereiste is voor afgifte van een speciaal BvL, was verweerder dus in beginsel gerechtigd het geluidsdocument van eiser dat voor onbepaalde tijd was afgegeven in 2012 in te trekken. Van een onjuiste toepassing van de toepasselijke wet- en regelgeving door verweerder is geen sprake.
Motivering
15.
Het betoog van eiser dat sprake is van een motiveringsgebrek volgt de rechtbank niet. Volgens eiser heeft verweerder de intrekking van het geluidsdocument onvoldoende gemotiveerd, omdat verweerder niet heeft onderbouwd waarom er in 2005 ten onrechte een geluidscertificaat voor onbepaalde tijd is afgegeven. Verweerder heeft namelijk bij het bestreden besluit te kennen gegeven dat eisers geluidsdocument voor onbepaalde tijd in 2005 per abuis is afgegeven en dat deze afgifte op een ambtelijke misslag berust. Omdat aan een misslag nu juist geen weloverwogen keuze ten grondslag ligt, is een verdergaande motivering op dit punt niet aan de orde. Voor zover eiser met zijn betoog heeft bedoeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij tot intrekking van het voor onbepaalde tijd afgegeven geluidsdocument is overgegaan, volgt de rechtbank eiser hierin evenmin. Verweerder vermeldt bij het primaire besluit dat de afgifte van een geluidsdocument voor onbepaalde tijd in 2005 ten onrechte is geweest en verwijst daarbij naar de toepasselijke regelgeving. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat iedere houder van een amateurbouwluchtvaartuig op grond van de geldende wet- en regelgeving met ingang van 1 mei 2007 een geluidsmeetrapport moet overleggen waaruit blijkt dat het luchtvaartuig voldoet aan de geluidseisen van deel I van bijlage 16 bij het ICAO-verdrag. Verweerder vermeldt daarbij verder dat een dergelijk geluidsmeetrapport ten behoeve van het toestel van eiser niet is overgelegd en dat geen daarvoor benodigde geluidsmeting is uitgevoerd en dat eiser daarom niet voldoet aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij tot intrekking van het geluidsdocument is overgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel
16.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel maakt dat eiser in dit geval in het bezit moet blijven van het geluidsdocument dat aan hem voor onbepaalde tijd is verstrekt. Verweerder doet in dit verband een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 oktober 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU4988), waaruit volgens hem volgt dat wanneer er al sprake zou zijn van gewekt vertrouwen, het vertrouwensbeginsel er niet toe leidt dat een eenmaal gemaakte fout niet meer kan worden hersteld. Een vergelijking met deze zaak gaat naar het oordeel van de rechtbank echter niet op. De ABRvS overwoog in deze zaak dat gewekt vertrouwen niet kan leiden tot het
verlenenvan een beschikking in strijd met de wet. In de huidige zaak gaat het echter niet om het in strijd met de wet verlenen van een beschikking, maar om de intrekking van een beschikking die volgens verweerder in strijd met de wet is. De rechtbank volgt verweerder wel in zijn standpunt dat de oorspronkelijk aan eiser verleende beschikking (het geluidscertificaat voor onbepaalde tijd) nu in strijd met de wet is, zoals ook volgt uit overweging 14.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS kan aan een bestuursorgaan in het algemeen niet de bevoegdheid worden ontzegd een eenmaal genomen beslissing in te trekken, wanneer achteraf blijkt dat deze op een (administratieve) fout berust. Deze bevoegdheid vindt wel een begrenzing in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder met name het beginsel van de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 7 december 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AU7608). Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt verder dat bij de beoordeling of sprake is van schending van de rechtszekerheid de aard en duurzaamheid van de gewekte verwachtingen van belang zijn en verder het antwoord op de vragen of het betrokkene duidelijk had kunnen zijn dat de vergunningverlening op een omissie berustte en of de gewekte verwachtingen gedragsbepalend zijn geweest en betrokkene in een nadeliger positie hebben gebracht. De rechtbank verwijst hier naar de uitspraak van de ABRvS van 12 december 2001 (ECLI:NL:RVS:2001:AD7859).
Niet ter discussie staat dat aan eiser in 2005 door verweerder een informatieblad is toegezonden met daarin een toelichting op de wijziging van de wet- en regelgeving in verband met het inwerkingtreden van de Regeling geluidscertificaten. De toelichting op de Wijzigingsregeling vermeldt dat ‘met betrekking tot de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen zij opgemerkt, dat tot nu toe met betrekking tot deze luchtvaartuigen uitvoering kan worden gegeven aan deze voorschriften door afzonderlijke geluidseisen.’ Deze toelichting vermeldt verder dat deze mogelijkheid vervalt met de inwerkingtreding van de wet houdende wijziging van de Wet luchtvaart en dat een overgangsregeling er in voorziet dat houders die van die aparte mogelijkheid gebruik hebben gemaakt, nog tot 1 mei 2007 de gelegenheid hebben een geluidsmeetrapport als bedoeld in de nieuwe wetgeving in te dienen. Uit artikel VII van de Wijzigingsregeling en de toelichting op de Wijzigingsregeling volgt dus dat voor eiser, als houder van een amateurbouwluchtvaartuig, met ingang van 1 mei 2007 een geluidsmeetrapport vereist is om een speciaal BvL te kunnen krijgen. Het betoog van eiser dat uit artikel VII volgt dat het geen vereiste is om zijn toestel aan een geluidsmeting te onderwerpen, slaagt dus niet. Omdat verweerder aan eiser een informatieblad heeft toegezonden en de nieuwe regels, zoals verweerder ook heeft gesteld, in de Staatscourant waren gepubliceerd en daarmee als bekend moeten worden verondersteld, wist eiser, althans had hij moeten weten dat de afgifte van een geluidscertificaat voor onbepaalde tijd, waaraan louter een berekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel i van de Regeling amateurbouwluchtvaartuigen ten grondslag is gelegd, op een fout berustte. Daarmee is dus geen sprake van door verweerder bij eiser gewekte verwachtingen die gedragsbepalend zijn geweest en die eiser in een nadeliger positie hebben gebracht. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, ligt het overigens ook in de rede om juist voor amateurbouwluchtvaartuigen een geluidscertificaat voor bepaalde tijd af te geven, omdat dit nu juist het type luchtvaartuigen is waar vaak aan gesleuteld wordt. Dat eiser bijna acht jaar in het bezit is geweest van het geluidsdocument voor onbepaalde tijd, schept in dit geval geen recht dat hij in strijd met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in het bezit kan blijven van dit geluidsdocument. Wat eiser hierover heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding om op basis van het vertrouwensbeginsel anders te oordelen dan zij hierboven onder 14 op grond van de wettelijke systematiek heeft gedaan. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat hij op grond van zogenoemde ‘grandfather rights’ in het bezit van het geluidscertificaat voor onbepaalde tijd mag blijven. Van ‘grandfather rights’ is alleen sprake indien er een wettelijke bepaling is die degenen die al bij een gereglementeerde activiteit betrokken zijn, uitzondert of vrijstelt van nieuwe regelgeving over de desbetreffende activiteit. Van zo’n wettelijke bepaling is hier geen sprake. Het bestreden besluit is, gelet op al het voorgaande, noch in strijd met het vertrouwensbeginsel, noch in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft het geluidsdocument van eiser dus terecht ingetrokken en daarbij een geluidsdocument voor bepaalde tijd, te weten een jaar, mogen afgegeven om eiser de tijd te gunnen om aan de geluidseisen – waaronder het overleggen van een geluidsmeetrapport – te voldoen. De beroepsgrond faalt.
Schade
17.
Over het betoog van eiser dat hij schade heeft geleden als gevolg van de intrekking van zijn voor onbepaalde tijd afgegeven geluidsdocument, oordeelt de rechtbank als volgt. Volgens eiser is zijn schade erin gelegen dat hij om aan een nieuw geluidsdocument te komen zijn toestel nu aan geluidsmetingen zal moeten onderwerpen, waaraan hoge kosten verbonden zijn. Volgens eiser had hij deze kosten niet hoeven maken als hij het geluidsdocument voor onbepaalde tijd zou behouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen schade geleden als gevolg van de besluitvorming van verweerder, maar is hij door de ambtelijke misslag van verweerder juist feitelijk gedurende langere tijd in een gunstigere positie komen te verkeren. Eiser heeft vanaf 2007 – zijnde het moment waarop eiser op grond van de internationale en nationale wet- en regelgeving een geluidsmeetrapport had moeten hebben – tot het moment van de intrekking van het document in 2012 zijn toestel namelijk niet aan geluidsmetingen onderworpen en heeft dus ook de daarmee gepaard gaande kosten niet gemaakt, terwijl deze metingen op grond van de internationale en nationale wet- en regelgeving wel waren vereist om van een BvL te kunnen worden voorzien. Sinds de nieuwe regelgeving zijn immers geluidsmetingen vereist voor de afgifte van een geluidsdocument en dergelijke metingen zijn niet aan eisers geluidsdocument dat hij nog in bezit had ten grondslag gelegd. Omdat eiser, dus ten onrechte, wel in het bezit was van een BvL heeft hij zijn toestel niet aan de grond hoeven houden ondanks dat hij niet in het bezit was van het vereiste geluidsmeetrapport.
Dat het toestel van eiser volgens hem in de toekomst aan de grond zal moeten blijven, omdat de in Nederland door het ANMI uitgevoerde geluidsmeting niet geschikt zijn voor zijn type toestel en omdat de ANMI niet op de door de ICAO voorgeschreven meetmethode keurt, levert – indien dit zo zou zijn – geen schade op die een rechtstreeks gevolg is van het bestreden besluit. De rechtbank begrijpt dat eiser er veel aan gelegen is om aan te tonen dat de voorgeschreven meetmethode voor zijn toestel niet geschikt is. De meetmethode van het ANMI valt echter buiten het beoordelingskader van deze procedure. De rechtbank komt aan een inhoudelijke bespreking van alle door eiser aangevoerde en ter zitting besproken technische meetaspecten in deze procedure niet toe. De beroepsgrond faalt.
18.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. M. ter Brugge, leden, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2013.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.