ECLI:NL:RBMNE:2013:5320

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
828013 en 846414
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de doorverkoop van een gestolen auto en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de doorverkoop van een gestolen auto centraal. De eiser, ABIM Schoonhouden Midden Nederland B.V., had een auto gekocht van een gedaagde partij, die deze eerder had aangeschaft van een derde. Na de verkoop aan ABIM bleek de auto gestolen te zijn, wat leidde tot juridische geschillen over de aansprakelijkheid en de terugbetaling van de koopprijs. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de auto niet vrij van lasten over te dragen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in de hoofdzaak, ondanks zijn goede trouw, aansprakelijk was voor de schade die ABIM had geleden door de niet-nakoming van de overeenkomst. De rechtbank wees de vordering van ABIM tot terugbetaling van de koopprijs en schadevergoeding toe, en legde de proceskosten bij de gedaagde. In de vrijwaringszaak werd de gedaagde in vrijwaring ook veroordeeld tot betaling aan de gedaagde in de hoofdzaak, met inachtneming van de gemaakte kosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verkopers bij de overdracht van eigendom en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
Vonnis van 30 oktober 2013
in de hoofdzaak met nummer: 828013 AC EXPL 12-5176
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABIM Schoonhouden Midden Nederland B.V.,
gevestigd te Huizen,
verder ook te noemen Abim,
eisende partij in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. C. Hofmans,
tegen:
[gedaagde], h.o.d.n. [naam ],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
en
in de vrijwaringszaak met nummer: 846414 AC EXPL 12-8319
inzake
[gedaagde], h.o.d.n. [naam ],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
eisende partij in vrijwaring,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.,
tegen
[gedaagde in vrijwaring], h.o.d.n. [naam ],
wonende te[woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde in vrijwaring],
gedaagde partij in vrijwaring,
gemachtigde: mr. M.H. Hogeman.

1.De procedure

In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 januari 2013
  • het (verkorte) proces-verbaal van comparitie van 7 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In de hoofdzaak en in de vrijwaringzaak

2.1.
[gedaagde] heeft een bedrijf dat zich bezighoudt met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Op 30 mei 2011 heeft [gedaagde] een grijze personenauto van het merk BMW, model X5, met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de auto), gekocht van [gedaagde in vrijwaring], handelend onder de naam [naam ], voor een bedrag van € 12.250,00.
2.2.
Op 12 oktober 2011 heeft [gedaagde] de auto verkocht aan een derde en op 6 april 2012 heeft [gedaagde] de auto weer teruggekocht.
2.3.
Op 20 april 2012 heeft [gedaagde] de auto verkocht aan Abim. De verkoopprijs bedroeg € 15.350,00. Abim heeft de verkoopprijs per bank aan [gedaagde] voldaan. Abim is door [gedaagde] in het bezit gesteld van de auto en op gelijke datum is het kenteken op naam van Abim gesteld.
2.4.
Op 11 juni 2012 heeft Abim een verzoek ontvangen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) om de auto te laten onderzoeken in verband met mogelijke onregelmatigheden met betrekking tot de identiteit van de auto.
2.5.
Op 27 juni 2012 heeft het onderzoek door de RDW plaatsgevonden. Aan Abim is toen medegedeeld dat de auto was gestolen en dat de eigenaar van de auto op 25 januari 2011 aangifte had gedaan van diefstal. De eigenaar van de auto was niet tegen diefstal verzekerd.
2.6.
De auto is door de RDW strafrechtelijk in beslag genomen.
2.7.
Bij brief van 6 juli 2012 heeft de RDW het kentekenbewijs van de auto ongeldig verklaard.
2.8.
Bij brief van 9 juli 2012 heeft Abim de koopovereenkomst van 20 april 2012 (buitengerechtelijk) ontbonden en [gedaagde] gesommeerd tot terugbetaling van de aankoopprijs van € 15.350,00, vermeerderd met € 1.380,52 aan schade.
2.9.
Op 11 juli 2012 heeft Abim conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van [gedaagde] bij de ING Bank.
2.10.
Op 17 juli 2012 is [A], statutair directeur van Abim, als verdachte gehoord terzake diefstal/heling. Oztorun is nadien niet langer als verdachte aangemerkt.

3.De vordering en het verweer

In de hoofdzaak

3.1.
Abim vordert veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
€ 16.730,52, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 15 juli 2012 tot de voldoening;
€ 799,13 terzake van beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2013 tot de voldoening;
€ 952,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juli 2013 tot de voldoening;
e proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
Abim legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst, door de auto niet zonder last of beperking aan haar over te dragen. Naar de mening van Abim rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding, als gevolg waarvan er voor partijen een verbintenis is ontstaan tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties. Abim maakt aanspraak op teruggave van de koopprijs en vergoeding van de schade.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van Abim en concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] stelt dat hij, voor zover hem bekend, de auto wel degelijk zonder last of beperking aan Abim heeft overgedragen ten tijde van de levering op 20 april 2012. Hij heeft immer in goede trouw gehandeld. Hij verwijst hiertoe naar de door hem gesloten koopovereenkomst met [gedaagde in vrijwaring], op grond waarvan de auto op 30 mei 2011 aan hem is geleverd. [gedaagde] stelt voorts dat hij bij het overschrijven van de auto, eerst op zijn eigen naam, vervolgens op naam van een derde en laatstelijk op naam van Abim, geen enkel probleem heeft ondervonden bij de RDW. De RDW heeft altijd haar medewerking verleend aan deze overschrijvingen en geen melding gedaan dat de auto gestolen zou zijn. [gedaagde] betwist uitdrukkelijk dat hij voorafgaand aan de verkoop aan Abim op enig moment bekend zou zijn geweest met een op de auto rustende aangifte van de diefstal van de auto door de oorspronkelijke eigenaar. [gedaagde] beroept zich voorts op overmacht en op de toepasselijkheid van artikel 8 en 9 van zijn toepasselijke algemene voorwaarden, waarin is opgenomen dat hij niet aansprakelijk is voor eventuele (verborgen) eigenschappen zoals thans is betoogd door Abim.
In de vrijwaringszaak
3.4.
[gedaagde] vordert de veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan “ABIM” van al hetgeen waartoe hij, [gedaagde], in de hoofdzaak wordt veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling, en met veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] in de kosten van deze procedure in vrijwaring. De kantonrechter beschouwt de naam “ABIM” als een verschrijving en leest daarvoor “[gedaagde]”.
3.5.
Aan deze vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat, voor zover de gestelde gegevens omtrent de diefstal van de auto inderdaad zouden komen vast te staan, [gedaagde in vrijwaring] op 30 mei 2011 de auto niet zonder last of beperking aan haar heeft overgedragen, waardoor [gedaagde in vrijwaring] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit hun koopovereenkomst. In dat geval is hij tevens gerechtigd tot ontbinding van de koopovereenkomst over te gaan en houdt hij [gedaagde in vrijwaring] aansprakelijk voor alle schade die hij dientengevolge lijdt. Uit hoofde van artikel 7:25 BW kan hij regres nemen op [gedaagde in vrijwaring].
3.6.
[gedaagde in vrijwaring] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagde in vrijwaring] beroept zich er allereerst op dat [gedaagde] te laat heeft geklaagd. Immers, eerst een half jaar nadat [gedaagde] op de hoogte was van het aan de auto (beweerdelijk) klevend gebrek heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de geleverde auto niet aan de overeenkomst zou beantwoorden. [gedaagde in vrijwaring] betwist voorts dat hij zou zijn tekortgeschoten en dat de auto met een last of beperking overgedragen zou zijn. Bij gebrek aan wetenschap betwist hij ook dat de auto gestolen zou zijn en dat daarvan op 25 januari 2011 aangifte gedaan zou zijn. Bij gebreke van beslagstukken betwist hij voorts dat de auto in strafvorderlijk beslag is genomen. Bij de verkoop van de auto door hem op 30 mei 2011 heeft hij geen enkel probleem ondervonden bij het overschrijven en vrijwaren van de auto, wat onmogelijk is indien de auto daadwerkelijk als gestolen gemeld zou staan. Voorts voert hij aan dat artikel 7:25 BW hier niet toepasselijk is. Tot slot betwist hij de omvang van de vordering, waarbij hij zich tevens beroept op de redelijkheid en billijkheid.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
Uit de stelling van Abim dat de auto niet zonder last of beperking aan haar is overgedragen, begrijpt de kantonrechter dat Abim een beroep doet op artikel 7:15 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die bepaling luidt als volgt:
“De verkoper is verplicht de verkochte zaak in eigendom over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard.”
Die bepaling brengt tot uitdrukking dat de eigendom moet worden overgedragen zonder rechtsgebreken, zoals zakelijke rechten van derden of beperkingen voortvloeiend uit auteursrechten, octrooien en merken, of beperkingen die voortvloeien uit een overeenkomst, zoals huur en kwalitatieve verbintenissen. In dit geval is echter niet de overdracht van de eigendom van een auto waaraan een rechtsgebrek kleeft, in geschil, maar de overdracht van de eigendom van de auto zelf. Artikel 7:15 lid 1 BW vormt derhalve geen deugdelijke grondslag voor de vordering. De kantonrechter volgt daarom ook niet het vonnis van de rechtbank Arnhem van 24 november 2010 (ECLI:NL:RBARN:2010:BO6163), waarnaar Abim heeft verwezen.
4.2.
Evenmin vormt artikel 7:17 BW, waarop Abim ter zitting nog een beroep heeft gedaan, een deugdelijke grondslag voor de vordering. Ingevolge dat artikel moet een afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden en is dat niet het geval indien deze zaak, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Tussen partijen is echter niet in geschil dat de auto in materieel opzicht aan de koopovereenkomst beantwoordt.
4.3.
Artikel 7:15 BW is echter een verdieping van artikel 7:9 BW. In lid 1 van dat artikel is onder meer bepaald dat de verkoper verplicht is de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen en af te leveren. De kantonrechter acht in de vordering mede een beroep op dit artikel besloten. [gedaagde] is van mening dat hij aan de verplichting om de eigendom van de auto te leveren heeft voldaan en beroept zich daartoe op artikel 3:86 lid 1 BW. Die bepaling luidt als volgt:
“Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht (…) van een roerende zaak, niet-registergoed (…) geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.”
4.4.
De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat hieraan is voldaan. De auto is voordat deze aan Abim werd geleverd, twee maal aan [gedaagde] overgedragen tegen betaling van een koopsom. Voorts staat vast dat de auto ten tijde van deze leveringen niet als gestolen stond gesignaleerd. Dit was evenmin het geval ten tijde van de levering van de auto door [gedaagde] aan Abim. Er was zowel voor [gedaagde] als Abim geen enkele reden om te veronderstellen dat de auto afkomstig was van diefstal. Zowel [gedaagde] als Abim moet daarom als te goeder trouw worden aangemerkt. Nu zij beiden een koopsom voor de auto hebben betaald, is de auto dus rechtsgeldig aan beiden overgedragen.
4.5.
In dit geval is de auto kennelijk teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar. Deze situatie moet ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW4983) worden gelijkgesteld aan de situatie dat deze eigenaar de auto op grond van het derde lid van artikel 3:86 BW heeft gerevindiceerd. Dit heeft tot gevolg dat, niettegenstaande dat aan de vereisten van het eerste lid van dat artikel is voldaan, Abim toch geen recht op de auto heeft verkregen. Dat betekent dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hem en Abim gesloten koopovereenkomst door de auto niet in eigendom over te dragen aan Abim.
4.6.
[gedaagde] heeft voor dat geval een beroep op overmacht gedaan, aanvoerende dat [gedaagde in vrijwaring] hem dan een auto met een last of beperking heeft verkocht. De kantonrechter is van oordeel dat die omstandigheid in de verhouding tussen [gedaagde] en Abim voor rekening komt van [gedaagde]. Het beroep van [gedaagde] op overmacht wordt dus verworpen.
4.7.
Abim heeft de overeenkomst bij brief van 9 juli 2012 terecht ingevolge artikel 6:625 BW ontbonden. Omdat [gedaagde] de overeenkomst blijvend niet kon nakomen, was hij toen al in verzuim. Zoals Abim heeft gesteld, is overeenkomstig artikel 6:271 BW het rechtsgevolg van die ontbinding dat er voor partijen een verbintenis is ontstaan tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is de door hem ontvangen koopprijs van € 15.350,00 aan Abim terug te betalen en Abim gehouden is de auto aan [gedaagde] terug te geven. Het gevorderde bedrag van € 15.350,00 is derhalve toewijsbaar. Nu Abim niet in staat is de auto aan [gedaagde] terug te geven, komt haar in zoverre een beroep op overmacht toe als bedoeld in artikel 6:75 BW.
4.8.
Abim heeft voorts een schadevergoeding gevorderd van € 1.380,52, die bestaat uit de kosten die zij heeft gemaakt ter verbetering van de auto. Zij heeft aan dit onderdeel van de vordering ten grondslag gelegd dat zij de kosten door de niet-nakoming althans het onrechtmatig handelen van [gedaagde] nodeloos heeft gemaakt. [gedaagde] heeft betwist dat hem enig verwijt treft danwel dat hieruit zou volgen dat hij schadeplichtig jegens Abim zou zijn.
4.9.
Op grond van artikel 6:74 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt, te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. De kantonrechter is van oordeel dat de tekortkoming aan [gedaagde] moet worden toegerekend. De kosten die Abim heeft gemaakt ter verbetering van de auto, zou zij niet hebben gemaakt als zij de eigendom van de auto niet had verkregen en die kosten zijn in die zin dus nodeloos gemaakt. Nu Abim de eigendom van de auto niet heeft verkregen, dient [gedaagde] deze kosten als schade aan haar te vergoeden. Het bedrag van € 1.380,52 is derhalve toewijsbaar.
4.10.
[gedaagde] heeft tot slot een beroep gedaan op de artikelen 8 en 9 van zijn algemene voorwaarden. Abim heeft de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden betwist, stellende dat deze niet aan haar ter hand zijn gesteld. Mochten deze voorwaarden wel van toepassing zijn, dan zijn deze bedingen naar haar mening onredelijk bezwarend.
4.11.
De kantonrechter constateert dat op de betreffende aankoopnota een verklaring is opgenomen dat is gekocht respectievelijk verkocht “met inachtneming van de aan ommezijde dezes vermelde voorwaarden” en dat Abim niet heeft weersproken dat de betreffende algemene voorwaarden op de achterzijde van de nota zijn afgedrukt. De algemene voorwaarden zijn dus op de tussen partijen gesloten koopovereenkomst toepasselijk.
4.12.
Artikel 8 van de algemene voorwaarden betreft een (non)garantiebepaling en artikel 9 van de algemene voorwaarden het niet instaan voor klachten betreffende het gekochte. Naar het oordeel van de kantonrechter zien deze bepalingen op feitelijke gebreken van het gekochte en niet op rechtsgebreken. Omdat hier sprake is van een rechtsgebrek, zijn deze bepalingen niet van toepassing. Dit betekent reeds dat het beroep op de artikelen 8 en 9 van de algemene voorwaarden moet worden verworpen, zodat de vraag of deze bepalingen onredelijk bezwarend zijn, in het midden kan blijven.
4.13.
Resumerend zal een hoofdsom van (€ 15.350,00 + € 1.380,52 =) € 16.730,52 worden toegewezen. Voorts zal daarover, als niet weersproken, de wettelijke handelsrente worden toegewezen vanaf 15 juli 2012.
4.14.
Abim heeft een bedrag van € 952,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden gesteld en onderbouwd op grond waarvan deze verschuldigd zijn en voorts dat genoemde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij hanteert de kantonrechter conform het rapport Voorwerk II, nu het verzuim is ingetreden voor 1 juli 2012, het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Abim heeft onvoldoende onderbouwd dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden aangemerkt als buitengerechtelijke kosten in de hiervoor bedoelde zin. De kosten waarvan Abim vergoeding vordert, worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De kantonrechter zal dit onderdeel van de vordering afwijzen.
4.15.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Abim worden, met inbegrip van de beslagkosten, begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- overige explootkosten € 224,13
- griffierecht € 437,00
- salaris gemachtigde €
900,00(3 punten x tarief € 300,00)
totaal € 1.637,30.
Als niet weersproken is [gedaagde] daarover de gevorderde wettelijke rente verschuldigd, een en ander als hierna vermeld.
In de vrijwaringszaak
4.16.
Gelet op de feiten en omstandigheden die in de hoofdzaak zijn vermeld, houdt de kantonrechter het ervoor dat de auto was gestolen, strafvorderlijk in beslag is genomen en aan de oorspronkelijke eigenaar is teruggegeven. Voor zover de vordering van [gedaagde] voorwaardelijk is bedoeld, dan is die voorwaarde dus vervuld. Voor zover ook het verweer van [gedaagde in vrijwaring] daartegen is gericht, wordt dat verweer als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.17.
De klachtplicht, waarop [gedaagde in vrijwaring] een beroep heeft gedaan, is voor een koper neergelegd in artikel 7:23 BW. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat de koper er geen beroep meer op kan doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, daarvan kennis heeft gegeven. Zoals hieruit blijkt, heeft artikel 7:23 BW betrekking op feitelijke gebreken van het geleverde en niet op rechtsgebreken. Dit artikel mist derhalve toepassing, zodat het beroep van [gedaagde in vrijwaring] daarop moet worden verworpen.
4.18.
Ook het verweer van [gedaagde in vrijwaring] dat geen sprake is van een tekortkoming faalt. Wat daarover hiervoor is overwogen betreffende de relatie tussen Abim en [gedaagde] geldt ook betreffende de relatie tussen [gedaagde] en [gedaagde in vrijwaring]. Dat betekent dat [gedaagde in vrijwaring] jegens [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten koopovereenkomst door de auto niet in eigendom over te dragen aan [gedaagde]. Daarmee heeft [gedaagde] terecht een beroep gedaan op ontbinding van de tussen hen gesloten overeenkomst.
4.19.
Aan zijn verhaal op [gedaagde in vrijwaring] heeft [gedaagde] in de dagvaarding artikel 7:25 BW ten grondslag gelegd. Dat artikel ziet op verhaal van schadevergoeding bij consumentenkoop vanwege non-conformiteit. In deze zaak is echter geen sprake van een consumentenkoop noch van non-conformiteit. Artikel 7:25 BW vormt dan ook geen deugdelijke grondslag voor de vordering.
4.20.
In de stellingen van [gedaagde] ligt echter ook een beroep op artikel 6:271 en artikel 6:74 BW besloten. Het beroep op artikel 6:271 BW brengt mee dat [gedaagde in vrijwaring] gehouden is de door hem van [gedaagde] ontvangen koopprijs van € 12.250,00 aan [gedaagde] terug te betalen. [gedaagde] heeft echter de door hem van Abim ontvangen koopsom van € 15.350,00 van [gedaagde in vrijwaring] gevorderd. Nu [gedaagde] de vordering van dit meerdere niet heeft onderbouwd, zal dit worden afgewezen. Alleen het bedrag van € 12.250,00 is dus toewijsbaar.
4.21.
De kosten ter verbetering van de auto ad € 1.380,52, die [gedaagde] aan Abim dient te vergoeden, zijn in deze zaak te beschouwen als schade van [gedaagde] als gevolg van het niet verkrijgen van de eigendom van de auto. Het beroep dat [gedaagde in vrijwaring] ter zake op de redelijkheid en billijkheid heeft gedaan, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Het bedrag van € 1.380,52 zal derhalve eveneens worden toegewezen.
4.22.
Het bedrag van € 1.637,30 aan proceskosten in de hoofdzaak is in deze vrijwaringszaak eveneens als schade van [gedaagde] als gevolg van het niet verkrijgen van de eigendom van de auto aan te merken. Als verder niet weersproken, is ook dit bedrag derhalve toewijsbaar, met de wettelijke rente daarover als hierna vermeld.
4.23.
In totaal zal (€ 12.250,00 + € 1.380,52 + € 1.637,30 =) € 15.267,82 worden toegewezen, vermeerderd met de niet weersproken wettelijke handelsrente over € 13.630,52 vanaf 15 juli 2012 en de wettelijke rente over € 1.637,30, een en ander als hierna vermeld.
4.24.
[gedaagde in vrijwaring] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,85
- griffierecht € 437,00
- salaris gemachtigde €
600,00(2 punten x tarief € 300,00)
totaal € 1.138,85.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Abim tegen bewijs van kwijting te betalen € 16.730,52 met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 15 juli 2012 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Abim, tot de uitspraak van dit vonnis, met inbegrip van de beslagkosten, begroot op € 1.637,30, waarin begrepen € 900,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.637,30 vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening, indien het bedrag van € 1.637,30 daarvoor niet is voldaan;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In de vrijwaringszaak
5.5.
veroordeelt [gedaagde in vrijwaring] om aan [gedaagde] tegen bewijs van kwijting te betalen € 15.703,52 met de wettelijke handelsrente over € 13.630,52 vanaf 15 juli 2012 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.637,30 vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening, indien dat bedrag daarvoor niet is voldaan;
5.6.
veroordeelt [gedaagde in vrijwaring] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.138,85, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.