ECLI:NL:RBMNE:2013:5227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_3190
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijzondere bijstand en intrekking van recht op uitbetaling van resterend bedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, die dakloos is geweest, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichting van zijn woning. In een eerder besluit van 4 maart 2013 had de gemeente een bedrag van € 1.054,72 teruggevorderd en het recht op uitbetaling van een resterend bedrag van € 1.407,50 ingetrokken. Na bezwaar van de eiser werd het primaire besluit herroepen, maar de intrekking van het resterende bedrag bleef gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in totaal € 1.570,24 aan de inrichting van zijn woning heeft besteed, waardoor hij recht had op nabetaling van € 162,74. Echter, de intrekking van het resterende bedrag werd gehandhaafd omdat de gemeente van mening was dat de woning van de eiser voldoende was ingericht. De eiser betoogde dat hij nog steeds behoefte had aan de resterende bijzondere bijstand, omdat hij geleende goederen moest aanschaffen. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij nog recht had op de resterende bijstand, en dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat er geen verdere noodzaak tot bijstandverlening bestond.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om feiten te onderbouwen en aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente terecht tot intrekking van de bijzondere bijstand is overgegaan, omdat de eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog recht had op de resterende bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/3190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekende bijzondere bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 1.054,72. Daarnaast heeft verweerder het recht op uitbetaling van het resterende bedrag van € 1.407,50 ingetrokken.
Bij besluit van 16 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Hij heeft het primaire besluit herroepen, in die zin dat de terugvordering is komen te vervallen en aan eiser nog een bedrag van € 162,74 aan bijzondere bijstand zal worden nabetaald. Verweerder heeft de intrekking van het resterende bedrag van € 1.244,76 gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mevrouw S. Schretlen van de Stichting Goud (Gebruikersdelegatie Onafhankelijke Utrechtse Drugsgebruikers) en mevrouw C. Laar van Stichting Victas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser is dakloos geweest. In januari 2012 kon hij een woning betrekken. Bij besluit van
4 juni 2012 heeft verweerder aan eiser bijzondere bijstand toegekend voor kosten van woninginrichting. De bijzondere bijstand is toegekend als gift tot een bedrag van € 2.815,-. Aan de toekenning heeft verweerder als verplichting verbonden dat de bijstand zou worden besteed aan het doel waarvoor deze was ontvangen. Verder diende eiser binnen 30 dagen na ontvangst van de uitbetaling, die in delen zou plaatsvinden, de definitieve rekening van de gekochte artikelen in te leveren. Op 6 juni 2012 is een bedrag van € 1.407,50 aan eiser uitbetaald.
2.
In het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat eiser in totaal een bedrag van € 1.570,24 correct aan de inrichting van zijn woning heeft besteed, zodat hij nog recht heeft op nabetaling van een bedrag van € 162,74. Aan de intrekking van het recht op uitbetaling van het resterende toegekende bedrag van € 1.244,76 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de woning van eiser gezien het tijdsverloop en het gestelde op de hoorzitting voldoende is ingericht, zodat er geen verdere noodzaak bestaat tot bijstandverlening.
3. Eiser heeft betoogd dat er wel noodzaak is tot uitbetaling van het resterende toegekende bedrag aan bijzondere bijstand. Hij heeft aangevoerd dat hij van vrienden keukenkasten, kledingkasten, een gasfornuis en een bedbank heeft geleend, in de veronderstelling dat de tweede uitbetaling van de bijzondere bijstand hem in de gelegenheid zou stellen deze zaken alsnog zelf aan te schaffen. Volgens hem heeft hij afgesproken deze zaken terug te geven. Volgens de berekening van eiser zullen de aan te schaffen keukenkasten, kledingkasten, het gasfornuis, het bed en het matras in totaal in ieder geval € 1.200,- bedragen. Daarbij heeft hij onder verwijzing naar een brief van zijn huisarts, waarin is vermeld dat eiser in 1994 een operatie heeft ondergaan in verband met een hernia, gesteld dat hij in verband met zijn rugklachten een goed bed en matras nodig heeft.
4.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de procedure bij bijzondere bijstand voor woninginrichting inhoudt dat eerst de helft van het toegekende bedrag betaalbaar wordt gesteld en dat vervolgens aan de hand van de door de belanghebbende overgelegde nota’s wordt bepaald of er nog noodzaak bestaat om het tweede deel van het toegekende bedrag betaalbaar te stellen. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiser geleende goederen niet vallen onder woninginrichting maar onder duurzame gebruiksgoederen, zodat hij hiervoor apart bijzondere bijstand dient aan te vragen.
5.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, heeft de alleenstaande recht op bijzondere bijstand voor zover hij niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB, voor zover hier van belang, kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken indien de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In artikel 16, eerste lid, van de Richtlijnen Bijzondere Bijstand Utrecht 2012 (de Richtlijnen) is het beleid neergelegd dat bijzondere bijstand kan worden verleend voor duurzame gebruiksgoederen, te weten: een wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant (inclusief bodem) en matras.
Volgens artikel 17, aanhef en eerste lid, aanhef en onder c, van de Richtlijnen, kunnen daklozen die opnieuw een woning betrekken voor bijstandsverlening voor de noodzakelijke kosten van inrichting van een woning in aanmerking komen.
6. De rechtbank stelt voorop dat aan eiser bijzondere bijstand voor woninginrichting en niet voor duurzame gebruiksgoederen is toegekend.
Uit artikel 16, eerste lid, van de Richtlijnen blijkt dat een deel van de goederen die eiser stelt te hebben geleend en stelt nog zelf te moeten aanschaffen, te weten het gasfornuis, het bed en de matras, duurzame gebruiksgoederen zijn. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat dit geen woninginrichting is als bedoeld in artikel 17 van de Richtlijnen. Voor zover eiser voor de aanschaf van die goederen nog bijzondere bijstand nodig heeft, valt dit dus niet onder de bijzondere bijstand voor woninginrichting. Hij dient daarvoor een aparte aanvraag in te dienen. Het betoog van eiser dat verweerder hem hierover had moeten informeren, slaagt niet. Eiser had redelijkerwijs van dit – op de website van verweerder te raadplegen – beleid op de hoogte kunnen zijn.
Ten aanzien van de geleende keuken- en kledingkasten heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ook deze onder duurzame gebruiksgoederen vallen. Dit blijkt echter niet uit de – limitatief geformuleerde – Richtlijnen. Verweerder heeft desondanks mogen concluderen dat, gezien het tijdsverloop en het gestelde op de hoorzitting, ook ten aanzien daarvan voldoende in de woninginrichting is voorzien. Eiser heeft in bezwaar of tijdens de hoorzitting immers niet gezegd dat hij nog kasten diende aan te schaffen ter vervanging van geleende kasten. Hij heeft toen in het geheel niet gesteld dat nog niet voldoende in zijn woninginrichting was voorzien. Integendeel, hij heeft op de hoorzitting meegedeeld dat hij wat spullen had ‘gekregen’. Dit strookt niet met de huidige stelling van eiser, dat hij zaken heeft geleend. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BP0637) volgt dat het aan eiser is om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand, als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Eiser diende zijn stellingen te onderbouwen met objectieve en controleerbare gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat eiser de keuken- en kledingkasten heeft geleend, zodat onvoldoende aannemelijk is dat die nog moeten worden aangeschaft. Verweerder heeft dan ook mogen concluderen dat de woning van eiser voldoende is ingericht, zodat er geen verdere noodzaak bestaat tot bijstandverlening. Derhalve is het resterende bedrag aan bijzondere bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag toegekend en is verweerder terecht tot intrekking daarvan overgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.N. Noorman, rechter, in aanwezigheid van
Q.A.P. Sluijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.
(de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.