In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de eiseres, een besloten vennootschap, in een civiele procedure tegen de gedaagde partij, die in persoon procedeert, opgekomen voor een vordering tot betaling van een factuur. De eiseres had in 2012 een transportopdracht uitgevoerd voor de gedaagde, waarbij 3500 onderstammen moesten worden vervoerd. Na de uitvoering van deze opdracht heeft de eiseres een factuur van € 1.237,15, vermeerderd met BTW, aan de gedaagde gestuurd. De gedaagde heeft deze factuur echter niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen van de gemachtigde van de eiseres.
De eiseres vordert in deze procedure een totaalbedrag van € 1.793,55, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de eiseres niet voor haar werkzaamheden betaald hoeft te worden, omdat de onderstammen te laat zijn afgeleverd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is verschenen op de zitting ter comparitie, waardoor hij niet in staat was om zijn verweer nader toe te lichten.
De kantonrechter heeft de stellingen van de eiseres, ondersteund door overgelegde e-mails, als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechter concludeert dat de gedaagde zijn verweer onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de eiseres aan haar verplichtingen heeft voldaan. De vordering tot betaling van het factuurbedrag wordt toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 826,34 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2013 door mr. L.A.C. de Vaan.