ECLI:NL:RBMNE:2013:4813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
2022573
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van factuur na niet verschijnen op zitting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de eiseres, een besloten vennootschap, in een civiele procedure tegen de gedaagde partij, die in persoon procedeert, opgekomen voor een vordering tot betaling van een factuur. De eiseres had in 2012 een transportopdracht uitgevoerd voor de gedaagde, waarbij 3500 onderstammen moesten worden vervoerd. Na de uitvoering van deze opdracht heeft de eiseres een factuur van € 1.237,15, vermeerderd met BTW, aan de gedaagde gestuurd. De gedaagde heeft deze factuur echter niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen van de gemachtigde van de eiseres.

De eiseres vordert in deze procedure een totaalbedrag van € 1.793,55, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de eiseres niet voor haar werkzaamheden betaald hoeft te worden, omdat de onderstammen te laat zijn afgeleverd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is verschenen op de zitting ter comparitie, waardoor hij niet in staat was om zijn verweer nader toe te lichten.

De kantonrechter heeft de stellingen van de eiseres, ondersteund door overgelegde e-mails, als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechter concludeert dat de gedaagde zijn verweer onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de eiseres aan haar verplichtingen heeft voldaan. De vordering tot betaling van het factuurbedrag wordt toegewezen, evenals de wettelijke handelsrente. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 826,34 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2013 door mr. L.A.C. de Vaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2022573 UC EXPL 13-4990 LAC/4229
Vonnis van 30 oktober 2013
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.K. Matthijssen, werkzaam voor Rosmalen Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen[gedaagde],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2013
- het proces-verbaal van de zitting ter comparitie van 1 oktober 2013, waarin abusievelijk geen melding is gemaakt van de stukken die tijdens die zitting zijn overgelegd en die per brief van 23 september 2013 van de gemachtigde van [eiseres] aan zowel de kantonrechter als aan[gedaagde] zijn gezonden. De kantonrechter vult dit proces-verbaal daarom aan, in die zin, dat daarin moet worden gelezen dat de stukken van [eiseres] die per brief van 23 september 2013 aan de kantonrechter zijn gezonden aan dit proces-verbaal worden geacht te zijn gehecht, en daarmee onderdeel uitmaken van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in 2012 overeengekomen dat [eiseres] voor[gedaagde] 3500 onderstammen zou vervoeren. [eiseres] heeft deze transportopdracht uitgevoerd.
2.2.
Na de uitvoering van het opgedragen transport heeft [eiseres] aan[gedaagde] een bedrag van € 1.237,15, vermeerderd met € 235,06 aan BTW, gefactureerd bij factuur van 28 juni 2012. De factuur vermeldt de volgende omschrijving:
“Bij u in rekening te brengen volgens bijgaande bonnen en specificatie. Transport Nederland, week 24/25 juni 2012. Dieseltoeslag 12%.”
2.3.
[gedaagde] heeft de in 2.2. bedoelde factuur niet betaald. Ook de latere sommaties van (de gemachtigde van) [eiseres] hebben niet geleid tot een betaling door[gedaagde].

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van[gedaagde] om aan haar te voldoen een bedrag van €  1.793,55, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2013 over € 1.427,21 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van[gedaagde] in de kosten van de procedure. Deze vordering is als volgt samengesteld:
- € 1.427,21 aan hoofdsom;
- € 66,34 aan rente tot 27 februari 2013
- € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten over de vraag of[gedaagde] de werkzaamheden die [eiseres] voor hem heeft verricht, moet betalen.
4.2.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van[gedaagde] als volgt. Volgens[gedaagde] hoeft [eiseres] niet voor haar werkzaamheden voor[gedaagde] te worden betaald omdat zij de te vervoeren onderstammen te laat op het afleveradres heeft afgeleverd. In dit verband stelt hij dat hij al in mei 2012 de opdracht heeft verleend tot het vervoeren van 3500 onderstammen van de kweker in de Flevopolder naar zijn gehuurde land in Boyl, maar dat die onderstammen pas op 28 juni 2012 zijn afgeleverd. Omdat op die datum geen bomen meer konden worden geplant heeft hij aan [eiseres] verzocht die onderstammen weer op te halen. Omdat [eiseres] deze onderstammen niet kwam ophalen, zijn deze vernietigd.
4.3.
[eiseres] heeft het hiervoor weergegeven standpunt van[gedaagde] betwist. Ter zitting heeft zij, met verwijzing naar een aantal overgelegde e-mails, uiteengezet dat de transportopdracht van[gedaagde] bestond uit 3 verschillende vervoersopdrachten betreffende het vervoer van de onderstammen of boompjes. Deze opdrachten zijn door[gedaagde] per e-mail verleend op 14 juni 2012, 15 juni 2012 en 21 juni 2012. Daarbij zijn ook steeds de afleverdata afgesproken. Deze overeengekomen afleverdata waren respectievelijk 15 juni 2012, 18 juni 2012 en 25 juni 2012. Op die data is ook steeds conform de opdracht geleverd. Volgens [eiseres] heeft geen levering plaatsgevonden op 28 juni 2012. De door[gedaagde] genoemde datum van 28 juni 2012 is de onbetaald gebleven factuurdatum, aldus [eiseres]. Volgens haar verwart[gedaagde] die datum met de eerdere leveringsdata.[gedaagde]
4.4.
[gedaagde] is niet ter zitting is verschenen. Hij heeft daarom niet gereageerd op het tijdens die zitting door [eiseres] gestelde dat de vervoerswerkzaamheden drie opdrachten betroffen, dat deze opdrachten in juni zijn verleend, dat op de overeengekomen data de vervoerde onderstammen zijn geleverd, en dat alle leveringen waren voltooid op 15 juni 2012, 18 juni 2012 en 25 juni 2012. Het relaas van [eiseres] is onderbouwd door de door haar overgelegde e-mails. Uit die e-mails blijkt dat[gedaagde] in juni 2012 de in de factuur bedoelde transportopdrachten heeft verleend. Voorts blijkt uit die e-mails dat[gedaagde] en [eiseres] zijn overeengekomen dat op de door [eiseres] ter zitting gestelde data de onderstammen of boompjes moesten worden geleverd. Het betoog van [eiseres] vindt derhalve ruim steun in de overgelegde stukken. Het verweer van[gedaagde] is met deze stukken niet te rijmen en roept daarom vragen op.
4.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat de hiervoor bedoelde overgelegde e-mails voorafgaande aan de zitting ter comparitie naar[gedaagde] gezonden. Er is geen reden om te twijfelen aan de waarheid van die verklaring. Voorts is er geen reden om aan te nemen dat de overgelegde e-mails geen waarheidsgetrouw beeld geven van de inhoud van de tussen [eiseres] en[gedaagde] gemaakte afspraken. Gelet op deze e-mails lag het op de weg van[gedaagde] om ter zitting zijn verweer nader uit te werken.[gedaagde] heeft evenwel, zonder nader bericht aan de kantonrechter, nagelaten ter zitting te verschijnen. Hij heeft hierdoor geen gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om tijdens de zitting zijn verweer nader uit te werken. Mede gelet op de nadere onderbouwing met de e-mails door [eiseres], is de conclusie daarom dat[gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.6.
[eiseres] heeft dus het gelijk aan haar kant. Zij heeft aan haar verplichtingen om de opdrachten van[gedaagde] na te komen voldaan en[gedaagde] is daarom gehouden om de uit die opdrachten voortvloeiende betalingsverplichting na te komen. De vordering tot betaling van het factuurbedrag van € 1.427,21 wordt daarom toegewezen.
4.7.
[eiseres] vordert de wettelijke handelsrente. Tegen deze vordering is geen specifiek verweer gevoerd, zodat deze rente wordt toegewezen zoals gevorderd.
4.8.
[eiseres] maakt ook aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft ter onderbouwing van de gestelde buitengerechtelijke incassokosten een aantal (standaard) sommatiebrieven van haar gemachtigde Intrum Justitia overgelegd en een opsomming gegeven van een aantal standaard werkzaamheden dat in het kader van een incassozaak moet worden verricht. Daarmee is niet althans onvoldoende gesteld en onderbouwd dat daadwerkelijk verdergaande buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt voor verrichtingen als hiervoor omschreven. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten, reden waarom de kantonrechter dit onderdeel van de vordering zal afwijzen.
4.9.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding €  78,34
- vast recht 448,00
- salaris gemachtigde
300,00(2,0 punten × tarief € 150,00)
Totaal €  826,34

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt[gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.493,55 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 1.427,21 vanaf 27 februari 2013 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt[gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 826,34,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.C. de Vaan, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.