ECLI:NL:RBMNE:2013:4705

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
16-661649-13 en 16-600274-11 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging en zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling en bedreiging met gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2013, is de verdachte vrijgesproken van bedreiging en zware mishandeling, maar veroordeeld voor mishandeling en bedreiging. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 18 juni 2013, waarbij de verdachte een houten stoel naar het onderbeen van slachtoffer 1 gooide, wat leidde tot letsel en pijn. Slachtoffer 1 verklaarde dat hij door de stoel werd geraakt, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling van slachtoffer 1. Wat betreft de bedreiging van slachtoffer 2, die ook op dezelfde dag plaatsvond, heeft de verdachte met een mes gedreigd en daarbij woorden geuit die als bedreigend werden ervaren. De rechtbank achtte deze bedreiging bewezen op basis van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor geweldsdelicten. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de rechtbank dit niet opportuun achtte naast de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661649-13 en 16/600274-11 (tul) (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 26 september 2013.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [1987],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:[slachtoffer 1]heeft mishandeld door een stoel tegen het (onder)been aan te gooien;
Ten aanzien van feit 2:[slachtoffer 1]heeft bedreigd.
Ten aanzien van feit 3: heeft geprobeerd[slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
primair), dan wel[slachtoffer 2] heeft bedreigd (
subsidiair).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1:
Aangever[slachtoffer 1]heeft verklaard dat hij zag dat verdachte op 18 juni 2013 te [woonplaats] een houten tuinstoel met ijzeren frame oppakte en naar aangever toegooide. Aangever voelde en zag dat de tuinstoel hem op zijn linkeronderbeen raakte. Hij voelde direct heel veel pijn. Aangever is hierna naar zijn huis gelopen en heeft daar aan zijn vader,[slachtoffer 2] en zijn zwager, [A], verteld wat er was gebeurd. [2]
De vader van aangever,[slachtoffer 2], heeft verklaard dat zijn zoon[slachtoffer 1] thuis kwam en dat hij hem hoorde zeggen: “Ik ben door [verdachte] geslagen met een stoel”, of woorden van gelijke strekking. [3]
[A] heeft verklaard dat[slachtoffer 1] hard kwam aangerend en zei dat verdachte hem wou slaan. [4]
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant[verbalisant] gerelateerd dat hij op 22 juni 2013 op de zijkant van de linkerkuit van aangever een lichte verkleuring heeft geconstateerd. [5]
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Aangever[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 18 juni 2013 met zijn schoonzoon, [A], naar de woning van [X] in [woonplaats] is gegaan. [6] Daar zag hij verdachte staan. Hij hoorde een geluid van twee metalen voorwerpen die op elkaar werden geslagen. Hij zag vervolgens dat verdachte een mes in zijn handen had. Het geluid dat hij eerder had gehoord moet het geluid zijn geweest van het mes dat tegen de metalen schuttingpaal kwam. Hij hoorde dat [O] zei: “Wat doe je nu gek, straks maak je iemand dood”. Aangever hoorde dat verdachte zei: “nou en, ik steek jullie rustig dood en anders een 9mm”. Aangever was op dat moment zeer bang. Hij zag dat verdachte met het mes in zijn handen bleef staan. [7]
Op aanvullende vragen heeft aangever[slachtoffer 2] verklaard dat verdachte op een afstand van anderhalve tot twee meter stond en dat verdachte het mes in zijn linkerhand hield en hiermee een zwaaiende beweging maakte van links naar rechts. Het mes ketste af op een metalen deurkozijn van de poort. [8]
[A] heeft verklaard dat hij op 18 juni 2013 samen met[slachtoffer 2] naar de woning van [X] is gegaan. [9] Daar zag hij dat verdachte een mes in zijn linkerhand had. Hij zag dat verdachte vervolgens met deze arm een horizontale beweging maakte, van links naar rechts. [A] en[slachtoffer 2] stonden op een afstand van ongeveer twee meter. Hij zag dat verdachte hen met deze beweging wilde snijden en dat de beweging werd onderbroken door een ijzeren paal die daar stond. Hij hoorde verdachte schreeuwen: “ik pak jouw hele familie met een 9mm”, of woorden van gelijke strekking. [10]
[O] heeft over het incident op 18 juni 2013 verklaard dat zowel verdachte als aangever bedreigingen naar elkaar hebben geuit. [11]
Verdachte heeft op de vraag of hij links- of rechtshandig is verklaard dat hij het meeste met links doet. [12]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten 1 en 3 subsidiair heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie acht feit 2 en feit 3 primair niet wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feiten 1, 2 en 3 primair en verzoekt om verdachte ten aanzien van die feiten vrij te spreken. Ten aanzien van feit 1 is er voor het bewijs slechts de aangifte van[slachtoffer 1]. Ten aanzien van het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de verkleuring op het linkeronderbeen van aangever merkt de raadsvrouw op dat niet wordt aangegeven dat dit letsel zou passen bij het gooien van een stoel en dat niet vast is komen te staan dat een eventuele verkleuring iets te maken heeft met wat er zich heeft afgespeeld op 18 juni 2013. Voorts is de raadsvrouw van mening dat een lichte verkleuring niet als letsel kan worden opgevat.
Ten aanzien van feit 2 merkt de raadsvrouw op dat er voor het bewijs slechts de aangifte van[slachtoffer 1]is. De aangifte wordt niet gesteund door enig ander bewijsmiddel.
Ten aanzien van feit 3 is de raadsvrouw van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3 primair. In de omgeving is geen mes aangetroffen en alleen aangever en getuige [A] hebben verklaard over dit mes. De raadsvrouw merkt op dat het denkbaar is dat aangever en [A] verdachte een hak willen zetten, vanwege de conflictueuze geschiedenis tussen hen. Daarnaast hebben aangever en getuige [A] verklaard dat verdachte op een afstand van twee meter stond toen hij zou hebben gezwaaid met het mes. Op een dergelijke afstand kan het zwaaien met een mes nimmer tot enig letsel leiden.
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van feit 3 subsidiair, maar slechts ten aanzien van het eerste deel van de verbale bedreiging. Het tweede deel van de opgesomde bewoordingen volgt slechts uit de aangifte van[slachtoffer 2], maar wordt niet gesteund door andere verklaringen. Ten aanzien van de bedreiging met het mes merkt de raadsvrouw ook hier op dat alleen aangever en getuige [A] over een mes verklaren.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feiten 2 en 3 primair:
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich op 18 juni 2013 schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van[slachtoffer 1], omdat daarvoor naast de aangifte van [slachtoffer 1]geen bewijs voorhanden is. Ook acht de rechtbank feit 3 primair niet bewezen, omdat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte geprobeerd heeft om[slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Met de officier van justitie en de advocaat is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor de feiten 2 en 3 primair dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1:
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1. Aangever[slachtoffer 1]heeft verklaard dat verdachte een houten stoel met metalen frame tegen zijn onderbeen heeft gegooid en dat hij hierdoor direct heel veel pijn had. Verbalisant[verbalisant] heeft op 22 juni 2013 op de zijkant van de linkerkuit van aangever een verkleuring geconstateerd. Mede gelet op het feit dat zowel[slachtoffer 2] als [A] hebben verklaard dat aangever na dit incident naar huis kwam gerend en[slachtoffer 2] heeft verklaard dat aangever toen gelijk zei dat verdachte een stoel naar hem had gegooid, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door een stoel tegen zijn onderbeen te gooien.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 3 subsidiair. De verklaringen van aangever[slachtoffer 2] en getuige [A] stemmen met elkaar overeen met betrekking tot hetgeen er volgens hen gebeurd is. Zij verklaren beiden dat verdachte met een mes in hun richting heeft gezwaaid en daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd “nou en, ik steek jullie rustig dood en anders een 9mm”, althans woorden van gelijke strekking. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel aangever als de getuige verklaren dat verdachte het mes in zijn linkerhand had en verdachte heeft verklaard dat hij het meeste met links doet. Voorts bevestigt [O] dat zowel aangever als verdachte bedreigingen naar elkaar hebben geuit.
De bewoording “Ik maak je dood, kankerlijers” wordt slechts door[slachtoffer 1]genoemd. Aangever[slachtoffer 2] en getuige [A] verklaren hier niet over. De rechtbank zal verdachte daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 18 juni 2013 te [woonplaats], opzettelijk mishandelend[slachtoffer 1]een houten stoel
met metalen frame tegen het onderbeen van die [slachtoffer 1]heeft aangegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer 1]letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
Subsidiair
op 18 juni 2013 te [woonplaats],[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1]en daarbij voornoemde [slachtoffer 1]dreigend de woorden toegevoegd: "Nou en, ik steek jullie rustig dood, en anders een 9mm", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van feit 1: mishandeling;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 3 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat alleen feit 3 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft daarbij verwezen naar de LOVS-richtlijnen, die een geldboete van € 250,- voorschrijven voor een woordelijke bedreiging. De verdediging is van mening dat geen bijzondere voorwaarden zouden moeten worden opgelegd, nu het eerdere reclasseringscontact is beëindigd en niet voortijdig is teruggemeld.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van[slachtoffer 1]en bedreiging van[slachtoffer 2]. Het betreffen twee feiten die zijn gepleegd in de context van een langer lopend conflict tussen verdachte en de familie[slachtoffers]. De slachtoffers hebben aangegeven hieraan pijn en letsel en angstgevoelens over te hebben gehouden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ook rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij uit eerdere veroordelingen geen lessen heeft getrokken. Zijn justitiële documentatie van 26 juli 2013 laat zien dat hij op 13 juli 2011 onherroepelijk is veroordeeld ten aanzien van een geweldsdelict tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast is verdachte op 22 augustus 2008 onherroepelijk veroordeeld onder andere voor bedreiging tot een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk.
Uit het rapport ‘termijn voltooid toezicht afgerond’ van de reclassering van 23 juli 2013, opgesteld door J. op ‘t Hof, blijkt dat verdachte geen stabiele leefomgeving heeft. Positief is dat verdachte werkzaam is als vuilnisman en in contact is met de reclassering. De kans op een nieuw delict is echter niet verminderd.
Ter terechtzitting heeft verdachte zich bereid verklaard mee om te werken aan reclasseringstoezicht.
Een gevangenisstraf van na te melden duur acht de rechtbank in de onderhavige omstandigheden een passende sanctie. De rechtbank houdt daarbij rekening met de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten, voornoemde recidive en de conclusies van de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 2 september 2013 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/600274-11. Deze vordering na voorwaardelijke veroordeling betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 juli 2011 van de rechtbank Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 8 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie geëist dat, in plaats van de tenuitvoerlegging, de verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 16/600274-11 zal worden bevolen, met één jaar en met verlenging van de bijzondere voorwaarden zoals destijds opgelegd.
De raadsvrouw verzoek om afwijzing van de vordering. Zij voert daartoe aan dat het vonnis van 13 juli 2011 een geheel ander soort feitencomplex betreft en dat de proeftijd vrijwel verstreken was. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling zou daarom disproportioneel zijn. Bovendien is onduidelijk wat de reclassering nog voor verdachte kan betekenen.
Gebleken is dat verdachte zich vlak voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter aanleiding de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, of de verlenging van de proeftijd naar het oordeel van de rechtbank niet opportuun is naast de op te leggen straf in de hoofdzaak.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14d, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreek verdachte vrij van feit 2 en feit 3 primair.
Bewezenverklaring:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: mishandeling;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
120 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 111 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Stelt daarbij als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden:
4. dat de veroordeelde zich (uiterlijk) 5 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de reclassering, GGZ Victas, ABC-straat 5, 3512 PX te Utrecht;
5. dat de veroordeelde zich onder toezicht en leiding van reclassering GGZ Victas stelt. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de reclassering blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering tenuitvoerleggingWijst af de vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 16/600274-11.
Voorlopige hechtenisHeft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.F. Haeck en E.M. de Stigter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Elk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2013 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend[slachtoffer 1]een (houten) stoel
(met metalen frame) tegen het (onder)been van die [slachtoffer 1]heeft aangegooid,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1]letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2013 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland,[slachtoffer 1]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte
opzettelijk dreigend met een houten balk, die hij, verdachte, op schouderhoogte vasthield, achter die [slachtoffer 1]aangerend en / of (daarbij)
voornoemde [slachtoffer 1]dreigend de woorden toegevoegd : "Laat je vader maar
komen, ik maak jouw hele familie kapot" en/of "Kom zelf maar, ik maak je
dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
hij op of omstreeks 18 juni 2013 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan[slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet met een mes, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp, zwaaiende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van en/of ter hoogte van de borst, in
elk geval het lichaam, van die[slachtoffer 2] zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 juni 2013 te [woonplaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland,[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk dreigend met een mes, in elk geval een daarop gelijkend voorwerp,
zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van en/of ter hoogte van de borst,
in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer 1]en / of (daarbij) voornoemde Van
Zoeren dreigend de woorden toegevoegd : "Nou en, ik steek jullie rustig dood,
en anders een 9mm" en/of "Ik maak je dood, kankerlijers", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0987 2013136761 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van aangifte van[slachtoffer 1], d.d. 19 juni 2013, p. 41.
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van aangifte van[slachtoffer 2], d.d. 19 juni 2013, p. 36.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [A], d.d. 19 juni 2013, p. 45.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een aanvullend proces-verbaal van bevindingen nr. PL0987 2013135451, d.d. 22 juni 2013.
6.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van aangifte van[slachtoffer 2], d.d. 19 juni 2013, p. 36.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van aangifte van[slachtoffer 2], d.d. 19 juni 2013, p. 37.
8.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 juni 2013, p. 39.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [A], d.d. 19 juni 2013, p. 45.
10.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van verhoor van getuige [A], d.d. 19 juni 2013, p. 46.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 juni 2013, p. 44.
12.Een schriftelijk bescheid, te weten een proces verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 20 juni 2013, p. 32.