ECLI:NL:RBMNE:2013:3859

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
23 september 2013
Zaaknummer
C-16-335794 - HA ZA 13-54
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling door woningbouwvereniging aan financieel onderzoeksinstituut

In deze zaak vorderde de Bouwvereniging Huis en Erf, gevestigd te Schijndel, van het Instituut voor Financieel Onderzoek B.V. (IFO) een bedrag van € 72.142,57, dat zij had betaald voor werkzaamheden die door IFO waren verricht. De grondslag voor deze vordering was onverschuldigde betaling en onrechtmatige daad, waarbij Huis en Erf stelde dat de bestuurder [A] van de vereniging onbevoegd was om de opdrachten aan IFO te verlenen vanwege een tegenstrijdig belang. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat er inderdaad sprake was van een tegenstrijdig belang, aangezien [A] betrokken was bij een arbeidsconflict met de Raad van Toezicht van de vereniging, en dat hij de RvT niet had ingelicht over dit belang. Hierdoor was de RvT niet in staat om een ander aan te wijzen om de vereniging te vertegenwoordigen, wat leidde tot de conclusie dat de opdrachten aan IFO niet rechtsgeldig waren verleend.

De rechtbank oordeelde dat IFO, ondanks dat zij op de hoogte was van de onbehoorlijke taakuitoefening door [A], haar werkzaamheden had voortgezet en daarmee onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank kende Huis en Erf een schadevergoeding toe van € 22.025,42, die IFO moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juni 2011. Daarnaast werd IFO veroordeeld in de proceskosten van Huis en Erf, die op € 3.721,64 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 2 oktober 2013 door mr. L.A.C. de Vaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/335794 / HA ZA 13-54
Vonnis van 2 oktober 2013
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
BOUWVERENIGING HUIS EN ERF,
gevestigd te Schijndel,
eiseres,
advocaat mr. A.G. van Marwijk Kooy te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INSTITUUT VOOR FINANCIEEL ONDERZOEK B.V.,
gevestigd te Amersfoort, kantoorhoudende te Hoogland,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.P. Jongepier te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Huis en Erf en IFO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2013
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Huis en Erf is een woningbouwvereniging die zich volgens haar statuten ten doel stelt uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn. De algemene ledenvergadering, de Raad van Toezicht (hierna: RvT) en het Bestuur zijn haar drie organen. De statutair directeur is haar enig bestuurder. Deze functie werd vanaf 1 januari 2006 tot begin 2011 vervuld door de heer[A] (hierna:[A]).
2.2.
De gewijzigde statuten van Huis en Erf (hierna: de Statuten) regelen over de bevoegdheden van de statutair directeur onder meer het volgende:
Artikel 19
Algemene bepaling
(…) Aan de statutair directeur komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan de andere organen zijn opgedragen.
(…)
Artikel 24
Vertegenwoordiging
De statutair directeur vertegenwoordigt de vereniging, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.
In alle gevallen waarin de vereniging een tegenstrijdig belang heeft met de statutair directeur moet de Raad van Toezicht, al dan niet uit zijn midden, één of meer personen aanwijzen om de vereniging te vertegenwoordigen, die in deze geen tegenstrijdig belang hebben en in staat zijn de belangen van de vereniging naar behoren te vertegenwoordigen.”
2.3.
IFO is een organisatie van specialisten op het gebied van bijzondere onderzoeken en adviesopdrachten, met name op het financieel terrein en corporate governance. De heer[B] RA (hierna:[B]) is één van haar deskundigen.
2.4.
In de periode dat [A] bestuurder was van Huis en Erf ontstond er tussen hem en de RvT een arbeidsconflict over de wijze waarop hij zijn taak als bestuurder uitoefende. Hiervan is in 2010 melding gedaan bij het Meldpunt Integriteit Woningcorporaties (MIW). Vanwege dit conflict is [A] geschorst, welke schorsing vervolgens door de rechter ongedaan is gemaakt.
2.5.
In overleg met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het Ministerie) heeft de RvT namens Huis en Erf in juni 2010 het onderzoeksbureau Integis opgedragen om door middel van een forensisch onderzoek de bestuurlijke taakuitoefening door [A] te onderzoeken.
2.6.
Dit onderzoek was voor[A] aanleiding om omstreeks juni/juli 2010 namens Huis en Erf aan IFO opdracht te verlenen om hem bij te staan door de onderzoeksstappen van Integis toe te lichten en hem te informeren over de regels en de gebruikelijke gang van zaken (eerste opdracht). In de loop van oktober 2010 heeft hij vervolgens aan IFO verzocht hem te adviseren over zijn handelen als bestuurder en het handelen van de RvT, op onderdelen die te relateren waren aan het arbeidsconflict. Dit advies resulteerde in een deskundigenrapport van IFO van 4 november 2010 (tweede opdracht).
2.7.
De hiervoor vermelde opdrachten van [A] aan IFO zijn door [B] schriftelijk bevestigd op 7 juli 2010 (eerste opdracht) en 16 oktober 2010 (tweede opdracht). Beide opdrachtbevestigingen vermelden bovenaan: “VERTROUWELIJK”. Voorts zijn de opdrachtbevestigingen gericht aan Huis & Erf ter attentie van [A].
De eerste opdrachtbevestiging vermeldt onder meer:
“(..)
Aanpak
U bent zowel opdrachtgever als belanghebbende bij de uitkomsten van onze opdracht. In die zin is er sprake van een partijdige opdrachtgever. Wij zullen er voor waken dat die partijdigheid onze objectiviteit niet beïnvloedt. Wij zullen onze rapportage dermate en feitelijk en gedetailleerd doen dat derden zich - ook - een oordeel kunnen vormen. (…)
(….)
Honorarium
Het honorarium van de heer [B] bedraagt € 285 en [C] € 225 per uur. Bijgaand zenden wij u een a conto van € 10.000. (…)”
De tweede opdrachtbevestiging vermeldt onder meer:
“Aanleiding en doel van de opdracht
Er is tussen u en de Raad van Toezicht van Huis en Erf (hierna: RvT) medio december 2009 een conflict ontstaan. (…): er is u verzocht ontslag te nemen, hetgeen u geweigerd hebt. Vervolgens bent u geschorst, hetgeen door de kort geding rechter ongedaan is gemaakt.Thans is er een forensisch onderzoek in opdracht van de RvT gaande.(…) U heeft behoefte aan een beoordeling van het handelen van de RvT en van u, op aspecten die betrekking hebben op voornoemd conflict, door een onafhankelijk deskundige. U heeft kritiek op het onderzoeksproces van het voornoemde forensisch onderzoek. (…)
(…)
Rapportering
Ons rapport, dat beschouwd kan worden als een deskundigenrapport, is bestemd om de bij het conflict betrokken personen en instanties te informeren ten einde met betrekking tot dat conflict standpunten te kunnen bepalen (…)”
2.8.
Integis presenteerde op 18 oktober 2010 haar onderzoeksrapport naar aanleiding van haar forensisch onderzoek. De conclusie was onder meer dat[A] zakelijke en privébelangen niet altijd gescheiden hield. Na deze presentatie deelde [A] aan de RvT mee dat hij zich niet in dit rapport kon vinden. Hij verzocht om toestemming voor het ten laste van Huis en Erf inschakelen van een ander onderzoeksbureau. Op 29 oktober 2010 heeft de RvT dit verzoek afgewezen.
2.9.
Op 3 november 2010 neemt de RvT kennis van een aantal door Huis en Erf betaalde facturen aan IFO. Deze facturen zijn gericht aan Huis en Erf, ter attentie van [A]. Voorts vermelden de facturen bovenaan de tekst: “VERTROUWELIJK”. Na ontvangst van deze facturen is op de facturen een stempel met de tekst: “Bouwvereniging “Huis en Erf” Akkoord d.d. de Direktie” geplaatst. Voorts is op de afdruk van de stempel een paraaf geplaatst. Van die facturen is op 3 november 2010 een totaalbedrag van
€ 38.000,00 betaald. De RvT laat die dag aan zowel[A] als IFO weten dat de goedkeuring van deze facturen door [A] en de betaling door Huis en Erf onacceptabel is en dat hij het niet eens is met het door[A] namens Huis en Erf inschakelen van IFO. Voorts sommeert de RvT hen deze gang van zaken direct te beëindigen.
2.10.
IFO heeft vervolgens haar werkzaamheden voortgezet en is aan Huis en Erf ter attentie van[A] voor die werkzaamheden blijven factureren.
2.11.
Op 4 november 2010 heeft IFO haar in haar tweede opdrachtbevestiging genoemde deskundigenrapport gepresenteerd aan [A].
2.12.
IFO heeft voor haar werkzaamheden met verschillende facturen vanaf 9 juli 2010 tot en met 7 januari 2011 in totaal een bedrag van € 72.142,57 gefactureerd. Alle facturen zijn voorzien van de in 2.9. beschreven stempel en paraaf. Huis en Erf heeft alle facturen voldaan.
2.13.
De arbeidsrelatie tussen Huis en Erf en [A] is begin 2011 door de kantonrechter beëindigd.
2.14.
Bij brief van 15 juni 2011 heeft Huis en Erf IFO gesommeerd tot restitutie van het bedrag van € 72.142,57 vóór 29 juni 2011. In deze sommatiebrief heeft zij verwezen naar haar eerdere mededeling in 2010 dat tussen haar en IFO geen opdracht tot stand is gekomen, dat de opdracht aan IFO door[A] is verleend, zonder medeweten van de RvT, terwijl hij een tegenstrijdig belang had.
2.15.
IFO heeft vervolgens geweigerd het door Huis en Erf in haar brief gevorderde bedrag te betalen.

3.Het geschil

3.1.
Huis en Erf vordert  samengevat - veroordeling van IFO tot betaling van € 72.142,57, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 juni 2011 en kosten.
3.2.
IFO voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Huis en Erf, met veroordeling van Huis en Erf in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten over de vraag of IFO het door Huis en Erf aan haar betaalde bedrag voor werkzaamheden die zij heeft verricht, moet (terug)betalen aan Huis en Erf.
4.2.
Volgens Huis en Erf was [A] ten tijde van haar opdrachtverleningen aan IFO niet bevoegd om haar te vertegenwoordigen, omdat sprake was van een tegenstrijdig belang tussen haar en [A]. De verleende opdrachten dienden de persoonlijke belangen van[A] inzake het arbeidsconflict tussen hem en Huis en Erf. IFO trad daarbij op als forensisch raadsman en adviseur van[A]. Daarbij komt dat Huis en Erf ten aanzien van de tweede opdracht op 3 november 2010 aan IFO expliciet heeft duidelijk gemaakt dat Huis en Erf geen opdracht aan IFO heeft verleend. In het geval dat sprake is van een tegenstrijdig belang is krachtens artikel 2:47 van het BW en artikel 24 van de Statuten niet de bestuurder, maar de RvT bevoegd de vereniging te vertegenwoordigen, aldus Huis en Erf.
4.3.
IFO betwist dat vanwege een tegenstrijdig belang [A] niet bevoegd was de vereniging te vertegenwoordigen. Zij stelt daartoe dat geen sprake is van een tegenstrijdig belang en dat zij daadwerkelijk de belangen van de vereniging op een onafhankelijk wijze als deskundige heeft behartigd. Het belang van de leden was daarbij leidend. Op inititief van de RvT was de opdracht voor een forensisch onderzoek aan Integis verleend, zodat het logisch was dat [A] kritisch naar de reikwijdte van dat onderzoek zou kijken. De RvT was partij in het conflict, zodat niet uitgesloten was dat de leden van Huis en Erf niet volledig en objectief zouden worden voorgelicht. IFO heeft op een ledenvergadering haar bevindingen aan de leden van Huis en Erf gepresenteerd. Voor zover wel sprake zou zijn van een tegenstrijdig belang, werpt zij op dat [A] als bestuurder van de vereniging op grond van het derde lid van artikel 2:45 van het BW steeds onbeperkt en onvoorwaardelijk vertegenwoordigingsbevoegd is gebleven. De tegenstrijdig belangregeling in artikel 24 van de Statuten heeft volgens IFO geen wettelijke grondslag en heeft slechts interne werking.
4.4.
De rechtbank zal eerst beoordelen of sprake is van een tegenstrijdig belang, zoals bedoeld in artikel 2:47 van het BW en artikel 24 van de Statuten. Daarna zal de rechtbank bespreken of[A] bevoegd was de vereniging te vertegenwoordigen ten tijde van de verlening van de twee opdrachten aan IFO. Indien daartoe aanleiding is, zal de rechtbank vervolgens ingaan op de subsidiaire grondslag van de vordering van Huis en Erf, te weten onrechtmatige daad.
Is sprake van een tegenstrijdig belang?
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat reeds sprake is van een tegenstrijdig belang als het bestuur of een bestuurder te maken heeft met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend laat of heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. De vraag of een tegenstrijdig belang bestaat, kan slechts worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.
4.6.
Niet in geschil is dat sprake was van een arbeidsconflict tussen Huis en Erf en [A]. In dit conflict speelde de relatie tussen[A] en de RvT een rol. De ontstane problemen waren voor Huis en Erf aanleiding om in samenspraak met het Ministerie het onderzoeksbureau Integis op te dragen de integriteit en het functioneren van [A] te onderzoeken. [A] verleende namens Huis en Erf aan IFO de opdracht om hem bij te staan met betrekking tot het onderzoek van Integis (eerste opdracht) en om een onderzoek in te stellen naar zijn functioneren als bestuurder en de rol van de RvT in het arbeidsconflict (tweede opdracht). IFO merkt in haar eerste opdrachtbevestiging op dat [A] belanghebbende is bij de uitkomsten van de opdracht. Uit de opdrachtbevestiging van 16 oktober 2010 blijkt dat de opdracht aan IFO ook verband hield met het feit dat[A] twijfelde aan de professionaliteit en de gedragingen van de RvT. Voorts blijkt uit de opdrachtbevestiging dat [A] kritiek had op het onderzoek(sproces) van Integis. Het naar aanleiding van het onderzoek door IFO op te stellen rapport was bestemd om de bij het conflict tussen[A] en de RvT betrokken personen en instanties te informeren zodat de betrokkenen met betrekking tot dat arbeidsconflict hun standpunten konden bepalen. IFO heeft vervolgens [A] bijgestaan, heeft een onderzoek uitgevoerd, een rapport opgesteld en aan de leden van Huis en Erf haar onderzoeksrapport gepresenteerd. Het totaal aan kosten dat IFO daarvoor in rekening heeft gebracht bedroeg € 72.142,57.
4.7.
Uit voormelde feiten en omstandigheden blijkt dat[A] een persoonlijk belang had bij de verleende opdrachten aan IFO en de resultaten van de werkzaamheden door IFO. De opdrachten aan IFO hielden immers direct verband met het conflict tussen hem en de RvT, het daardoor ontstane arbeidsconflict en het in opdracht van Huis en Erf uitgevoerde forensisch onderzoek door Integis naar zijn functioneren. De opdrachten aan IFO hielden mede persoonlijk bijstand in met betrekking tot dit onderzoek. Door middel van het door IFO uit te voeren onderzoek wilde hij de rol van de RvT in het conflict uitlichten. Het rapport van IFO was mede bedoeld om nieuwe inzichten en bevindingen te verstrekken over het tussen hem en de RvT gerezen conflict, waarbij, gelet op de schorsing en het ontslagverzoek, ook zijn baan in het geding was. Hij had bovendien een financieel belang bij de door hem namens de vereniging verleende opdrachten aan IFO. Indien immers de opdracht namens Huis en Erf was verleend, zouden de uit die opdracht voortvloeiende kosten uit het vermogen van Huis en Erf en niet uit zijn privévermogen worden voldaan.
4.8.
Gelet op het voormelde kan in redelijkheid worden betwijfeld of [A] zich bij zijn handelen, te weten het verlenen van zijn opdrachten aan IFO, uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vereniging. Er was derhalve een tegenstrijdig belang, zoals bedoeld in artikel 2:47 van het BW. Bij gebreke van een andersluidende toelichting door partijen, leidt de rechtbank uit de tekst van artikel 24 van de Statuten af dat ook in dit artikel eenzelfde betekenis aan het begrip tegenstrijdig belang wordt toegekend als bedoeld in artikel 2:47 BW. Omdat[A] met de opdrachtverstrekkingen mede zijn eigen persoonlijke belangen diende, komt de rechtbank niet tot een ander oordeel indien vast zou komen te staan dat IFO’s onderzoek op onafhankelijke wijze is verricht of dat zij ook de belangen van de vereniging diende. Ook is niet relevant dat IFO op verzoek van [A] haar onderzoeksresultaten aan de leden van de vereniging heeft gepresenteerd of dat de RvT het initiatief nam voor het onderzoek door Integis.
Tegenstrijdig belang en vertegenwoordigingsbevoegdheid
4.9.
Het bestuur van een vereniging wordt niet beperkt in zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid jegens derden door het enkele feit dat sprake is van een tegenstrijdig belang. Uit artikel 2:47 van het BW volgt dat het bestuur of een bestuurder, ook bij een tegenstrijdig belang, vertegenwoordingsbevoegd blijft, totdat de algemene vergadering een of meer personen heeft aangewezen om de vereniging te vertegenwoordigen. Nadat de vereniging een ander of anderen heeft aangewezen, is het bestuur niet meer bevoegd de vereniging verder te vertegenwoordigen jegens derden bij rechtshandelingen waarbij het bedoelde tegenstrijdige belang speelt. De algemene vergadering is echter niet verplicht een ander aan te wijzen. Dit betekent dat zolang zij geen gebruik maakt van haar aanwijsbevoegdheid, het bestuur of bestuurder ook in zaken waarbij hij een tegenstrijdig belang heeft, bevoegd blijft de vereniging te vertegenwoordigen. Een bestuurder is in het kader van zijn behoorlijke taakuitoefening gehouden om de algemene vergadering op de hoogte te stellen van een tegenstrijdig belang, zodat de algemene vergadering daadwerkelijk in staat is om gebruik te maken van haar aanwijsbevoegdheid. Indien een bestuurder de algemene vergadering niet van een tegenstrijdig belang op de hoogte stelt, schiet hij jegens de vereniging tekort in zijn plicht om de aan hem opgedragen bestuurstaak behoorlijk uit te oefenen.
4.10.
In het onderhavige geval is in artikel 24 van de Statuten een regeling opgenomen voor het geval sprake is van een tegenstrijdig belang. Deze regeling houdt in dat indien sprake is van een tegenstrijdig belang tussen de vereniging en de bestuurder, de RvT al dan niet uit zijn midden een ander of anderen moet aanwijzen om de vereniging te vertegenwoordigen. Uit de regeling blijkt dat de RvT bij een tegenstrijdig belang een aanwijsplicht heeft; de RvT
moeteen ander aanwijzen. De rechtbank overweegt dat deze bepaling in de Statuten niet in strijd is met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 2:47 van het BW. Naar het oordeel van de rechtbank beperkt artikel 2:47 van het BW de vereniging niet in haar bevoegdheid om via de statuten te voorzien in de eventualiteit dat een tegenstrijdig belang zich voordoet en voor dat geval te bepalen dat de RvT een ander dan de bestuurder moet aanwijzen om de vereniging te vertegenwoordigen. Ook het feit dat het in de Statuten aan de RvT wordt overgelaten om al dan niet uit haar midden die ander of anderen aan te wijzen is niet in strijd met het verenigingsrecht. De rechtbank oordeelt evenwel dat zolang de RvT geen ander of anderen aanwijst, het bestuur jegens derden bevoegd blijft de vereniging te vertegenwoordigen. In artikel 24 van de statuten is immers niet bepaald dat zodra een tegenstrijdig belang speelt tussen de bestuurder en de vereniging, de bestuurder niet meer vertegenwoordigingsbevoegd is en dat in dat geval de RvT vertegenwoordigingsbevoegd is.
4.11.
Zoals blijkt uit het voormelde volgt de rechtbank IFO niet voor zover zij stelt dat [A] als bestuurder altijd vertegenwoordigingsbevoegd blijft, ook in het geval sprake is van een tegenstrijdig belang. Indien de algemene vergadering of de RvT wegens een tegenstrijdig belang een ander of anderen heeft aangewezen, is de bestuurder niet meer vertegenwoordigingsbevoegd bij rechtshandelingen waarbij dat tegenstrijdig belang speelt.
Vertegenwoordigingsbevoegd bij de twee opdrachtverleningen?
4.12.
Huis en Erf stelt in haar dagvaarding dat de RvT voor 3 november 2010 niet op de hoogte was van de opdrachtverleningen door [A] aan IFO, zodat zij niet bekend was met het hiervoor besproken tegenstrijdig belang. De RvT had daarom op het moment dat deze beide opdrachten werden verleend nog geen ander of anderen dan [A] aangewezen om de vereniging te vertegenwoordigen. De rechtbank overweegt dat omdat de RvT geen gebruik heeft gemaakt van de op hem in artikel 24 van de Statuten rustende aanwijsplicht,[A] bevoegd is gebleven om de vereniging in de door hem verleende opdrachten aan IFO te vertegenwoordigen. De omstandigheid dat zij pas op 3 november 2010 op de hoogte is gebracht van het tegenstrijdig belang maakt dit oordeel niet anders. Hieruit volgt dat de opdrachten aan IFO namens Huis en Erf zijn verleend. De facturen voor de werkzaamheden zijn derhalve niet onverschuldigd door Huis en Erf voldaan.
Onrechtmatige daad?
4.13.
Huis en Erf legt subsidiair aan haar vorderingen ten grondslag dat IFO jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door bewust te profiteren van de wanprestatie van [A]. Deze wanprestatie bestaat volgens Huis en Erf uit het feit dat [A] vanwege artikel 24 van de Statuten niet bevoegd was om de opdrachten aan IFO te verlenen. Daarnaast heeft[A] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk uitgeoefend doordat hij, ondanks de plicht van de RvT in artikel 24 van de Statuten om een ander aan te wijzen, zelf namens de vereniging aan IFO de opdrachten heeft verleend.
4.14.
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat[A] ten aanzien van beide opdrachten vertegenwoordigingsbevoegd was, zodat de onrechtmatigheid van het handelen van IFO niet op de door Huis en Erf gestelde onbevoegdheid kan worden gebaseerd. Voor zover Huis en Erf aan haar stelling ten grondslag legt dat IFO bewust heeft geprofiteerd van de onbehoorlijke taakuitoefening jegens de vereniging door[A], overweegt de rechtbank het volgende.
4.15.
Ook [A] was als bestuurder jegens de vereniging gehouden om de Statuten op een correcte manier na te komen en zich zodanig te gedragen dat ook anderen zoals de RvT de Statuten konden naleven. Omdat de Statuten bepalen dat de RvT bij een tegenstrijdig belang een ander dan de bestuurder moet aanwijzen om de vereniging te vertegenwoordigen, had[A] de RvT moeten inlichten over het tegenstrijdige belang, zodat de RvT in staat was om zijn aanwijsplicht na te komen. Vaststaat evenwel dat [A] de RvT niet over het tegenstrijdig belang heeft ingelicht, zodat sprake is van onbehoorlijke taakuitoefening jegens de vereniging door [A]. Uit de gestelde onweersproken feiten volgt dat de RvT pas op 3 november 2010 kennis heeft genomen van de opdrachtverleningen aan IFO, waarna de RvT dezelfde dag aan IFO kenbaar heeft gemaakt dat hij het niet eens was met de verleende opdracht aan IFO en dat Huis en Erf vanwege het tegenstrijdig belang de kosten van de werkzaamheden voor IFO niet wenste te dragen.
4.16.
De rechtbank stelt daarom vast dat IFO vanaf 3 november 2010 op de hoogte was van het feit dat [A] de RvT niet eerder had ingelicht over het tegenstrijdig belang. Gelet op de deskundigheid van IFO op het gebied van de integriteit van bestuurders, wist IFO vanaf dat moment dat [A] met betrekking tot de opdrachtverleningen zijn taak jegens de vereniging onbehoorlijk had vervuld. Onvoldoende is weersproken dat IFO de Statuten, waaronder artikel 24 van de Statuten, voorafgaande aan de opdrachtverleningen heeft ingezien, zodat IFO bekend was met het feit dat de RvT vanwege het tegenstrijdig belang een ander had moeten aanwijzen. Uit de kennisname door IFO met artikel 24 van de Statuten volgt dat IFO wist dat een behoorlijke taakvervulling door[A] met zich meebracht dat hij de RvT over het tegenstrijdig belang had moeten inlichten.
4.17.
De rechtbank concludeert daarom dat IFO vanaf 3 november 2010 wist dat sprake was van onbehoorlijke taakvervulling door[A] en dat vanwege die onbehoorlijke taakvervulling de RvT haar aanwijsplicht niet had kunnen toepassen. Omdat die aanwijsplicht niet was uitgevoerd was [A] vertegenwoordigingsbevoegd gebleven op het moment dat hij namens Huis en Erf aan IFO de opdrachten verleende. Voorts wist IFO vanaf 3 november 2010 dat de RvT niet akkoord was met die opdrachtverleningen. IFO wist op dat moment dat als [A] wel zijn taak behoorlijk had uitgeoefend, de RvT gebruik zou hebben gemaakt van zijn aanwijsbevoegdheid. IFO zou dan niet zijn gecontracteerd. Hierdoor was IFO bekend met het feit dat Huis en Erf ten gevolge van de onbehoorlijke uitoefening schade leed bestaande uit de door haar gefactureerde kosten. Door desondanks de werkzaamheden op kosten van Huis en Erf voort te zetten, en te profiteren van de ten gevolge van de onbehoorlijke taakuitoefening verleende opdrachten door aan Huis en Erf te blijven declareren waardoor voor Huis en Erf de schade werd vergroot, handelde IFO in ernstige mate onzorgvuldig en daardoor onrechtmatig jegens Huis en Erf. Het totaalbedrag aan betaalde factuurbedragen voor de werkzaamheden die vanaf 3 november 2010 zijn verricht is schade die Huis en Erf ten gevolge van dit onrechtmatig handelen heeft geleden. Deze schade moet door IFO aan Huis en Erf worden vergoed.
De schade
4.18.
Volgens Huis en Erf stuurde IFO voorschotnota’s die als productie 5 bij de dagvaarding zijn overgelegd. Uit dit overzicht blijkt dat € 22.025,42 in rekening is gebracht voor werkzaamheden vanaf 3 november 2010. De stelling van IFO dat [B] ook voorschotten factureerde voor werkzaamheden die op de datum van de voorschotfacturen al waren verricht, is onvoldoende uitgewerkt of onderbouwd om daaruit te kunnen afleiden dat een deel van het bedrag van € 22.025,42 is gefactureerd voor werkzaamheden die zijn verricht voor 3 november 2010. De rechtbank stelt daarom vast dat de schade die Huis en Erf heeft geleden vanaf 3 november 2010 een bedrag van € 22.025,42 bedraagt. De rechtbank zal dit bedrag als schadevergoeding toewijzen.
Wettelijke rente
4.19.
Huis en Erf vordert daarnaast de wettelijke rente vanaf 29 juni 2011 over de toe te wijzen schadevergoeding. Ook die vordering zal de rechtbank toewijzen.
Proceskosten
4.20.
IFO zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Huis en Erf worden begroot op:
- dagvaarding €  97,64
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  3.721,64

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt IFO om aan Huis en Erf te betalen een bedrag van € 22.025,42 (tweeëntwintig duizendvijfentwintig euro en tweeënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 29 juni 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt IFO in de proceskosten, aan de zijde van Huis en Erf tot op heden begroot op € 3.721,64,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.C. de Vaan en in het openbaar uitgesproken op
2 oktober 2013.