Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 maart 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 25 juni 2013
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
moeteen ander aanwijzen. De rechtbank overweegt dat deze bepaling in de Statuten niet in strijd is met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 2:47 van het BW. Naar het oordeel van de rechtbank beperkt artikel 2:47 van het BW de vereniging niet in haar bevoegdheid om via de statuten te voorzien in de eventualiteit dat een tegenstrijdig belang zich voordoet en voor dat geval te bepalen dat de RvT een ander dan de bestuurder moet aanwijzen om de vereniging te vertegenwoordigen. Ook het feit dat het in de Statuten aan de RvT wordt overgelaten om al dan niet uit haar midden die ander of anderen aan te wijzen is niet in strijd met het verenigingsrecht. De rechtbank oordeelt evenwel dat zolang de RvT geen ander of anderen aanwijst, het bestuur jegens derden bevoegd blijft de vereniging te vertegenwoordigen. In artikel 24 van de statuten is immers niet bepaald dat zodra een tegenstrijdig belang speelt tussen de bestuurder en de vereniging, de bestuurder niet meer vertegenwoordigingsbevoegd is en dat in dat geval de RvT vertegenwoordigingsbevoegd is.
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)