ECLI:NL:RBMNE:2013:3684

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
UTR 12-4476
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Stapels-Wolfrat
  • G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse
  • N.R. Docter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking uitkering en terugvordering bedrijfskapitaal wegens niet voldoen aan zelfstandigheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had de uitkering en bedrijfskapitaal ontvangen om haar bedrijf, 'Samira’s Secret', te exploiteren. De verweerder heeft echter de uitkering ingetrokken en de te veel betaalde uitkering teruggevorderd, omdat hij van mening was dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor zelfstandigheid zoals gedefinieerd in het Bbz. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet de volledige zeggenschap over het bedrijf had en de financiële risico's niet droeg, aangezien haar broer als bestuurder was aangesteld en de bankrekening op zijn naam stond. Eiseres had niet gemeld dat haar broer de feitelijke bestuurder was, wat leidde tot de conclusie dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering van de uitkering en het bedrijfskapitaal. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/4476

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 augustus 2013in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Beveren).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2012 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) ingetrokken per 1 januari 2012 en de te veel betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 teruggevorderd tot een bedrag van € 7.156,48.
Bij besluit van 23 juli 2012 (primair besluit 2) heeft verweerder het aan eiseres verleende bedrijfskapitaal inclusief rente teruggevorderd tot een bedrag van € 12.021,04.
Bij besluit van 25 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft de uitkering op grond van de WWB en het Bbz en het bedrijfskapitaal ontvangen om haar bedrijf [bedrijf]’ (het bedrijf) te kunnen exploiteren. De bedrijfsactiviteiten betreffen de verkoop van en behandeling met exclusieve haarverzorgingsproducten.
3.
Verweerder heeft aan de primaire besluiten en het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen zelfstandige is in de zin van het Bbz.
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij voldoet aan het begrip ‘zelfstandige’ zoals dat is gedefinieerd in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres een aantal stukken overgelegd. Eiseres heeft gesteld dat zij als enige het werk voor het bedrijf verricht en geen instructies van een leidinggevende ontvangt. In de periode van 1 januari 2012 tot en met juni 2012 stond de bankrekening van het bedrijf weliswaar op naam van haar broer, maar eiseres had een machtiging en een pincode en zij alleen deed de betaalopdrachten. Eiseres heeft er verder op gewezen dat zij het ondernemingsplan heeft opgesteld, dat zij aan de gemeente een pandrecht heeft verleend en dat zij haar broer bij overeenkomst heeft gevrijwaard van alle aansprakelijkheid betreffende de bedrijfsvoering. Volgens eiseres is het bedrijf in eerste instantie op naam van haar broer gezet om haar (domein)naam en concept veilig te stellen.
5.
Verweerder heeft hierover gesteld dat hem is gebleken dat de broer van eiseres sinds
30 juni 2011 alleen en zelfstandig bevoegd bestuurder van het bedrijf was. Hij droeg tevens de financiële risico’s. Eiseres was bij de Belastingdienst niet bekend als onderneemster, zodat verweerder er van uitgaat dat eiseres voor de inkomsten uit het bedrijf niet is aangeslagen voor inkomstenbelasting en premieheffing. Verweerder heeft gesteld dat als de juridische situatie afwijkt van de feitelijke situatie, het op de weg van eiseres had gelegen om dit duidelijk schriftelijk naar voren te brengen. De gevolgen van het feit dat zij dit niet heeft gedaan, komen voor haar risico.
6.
Verweerder heeft de intrekking van het recht op een uitkering niet beperkt tot een bepaalde periode. De beoordeling door de bestuursrechter bestrijkt in een dergelijk geval in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan de uitkering is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. In dit geval heeft verweerder aan eiseres echter slechts een uitkering voor de duur van zes maanden toegekend. Dat betekent dat de rechtbank in dit geval de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 moet beoordelen.
7.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, onderdeel 3, van het Bbz wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder zelfstandige verstaan de belanghebbende van 18 tot 65 jaar, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
8.
De rechtbank stelt vast dat uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 1 juni 2012 blijkt dat het bedrijf op 30 juni 2011 is gestart en dat de broer van eiseres, [A], alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder is. Eiseres is zelf pas op
11 september 2012 alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder geworden. Verder blijkt uit het dossier dat de bedrijfsrekening van [bedrijf]’ bij ING loopt, dat de broer van eiseres bij ING bekend is als vertegenwoordiger van het bedrijf en dat er geen gemachtigden zijn op de betaalrekening. Uit het e-mailbericht van de Belastingdienst van 28 juni 2012 blijkt verder dat de broer van eiseres aldaar bekend is als enig aandeelhouder van het bedrijf en dat eiseres bij de Belastingdienst niet bekend is als onderneemster.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van het bovenstaande op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet de volledige zeggenschap in het bedrijf heeft en niet de financiële risico’s daarvan draagt. Uit de door eiseres in beroep overgelegde documenten blijkt niet het tegendeel. De enkele omstandigheid dat zij activiteiten voor het bedrijf heeft verricht, betekent immers niet dat zij hierover de volledige zeggenschap heeft en de financiële risico’s draagt. Verder staat op de door eiseres overgelegde verzekeringspolis van het bedrijf haar naam niet vermeld en ziet de overgelegde aangifte omzetbelasting op een periode (grotendeels) na de in geding zijnde periode. Ook de door eiseres overgelegde ‘Overeenkomst vrijwaring van enige aansprakelijkheid jegens derden’ leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel Deze overeenkomst legt immers alleen de afspraken tussen eiseres en haar broer vast en werkt niet naar derden. Eiseres kan niet op grond van deze overeenkomst alsnog als zelfstandige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz worden beschouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
9.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de omstandigheid dat het bedrijf de vorm van een Engelse Limited heeft er niet toe leidt dat zij hiervoor geen uitkering op grond van het Bbz kan krijgen.
10.
De rechtbank begrijpt het bestreden besluit zo dat verweerder niet betwist dat eiseres met een Engelse Limited voor een uitkering op grond van de WWB en het Bbz in aanmerking zou kunnen komen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Verweerder heeft dit ook ter zitting bevestigd. Deze beroepsgrond van eiseres mist dan ook betekenis. Daarnaast komt de rechtbank niet aan beoordeling van deze beroepsgrond toe, nu hetgeen zij onder 8 heeft overwogen er al toe leidt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres gedurende de in geding zijnde periode geen zelfstandige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz was.
11.
Eiseres heeft verder betwist dat zij onjuiste informatie over haar bedrijf heeft verschaft. Zij heeft gesteld dat [B] ([B]) van de gemeente en [C] ([C]) van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) van meet af aan op de hoogte zijn geweest van de juridische rechtsvorm van haar bedrijf en van de constructie met haar broer. Volgens eiseres mocht zij erop vertrouwen dat zij handelde conform de relevante regelgeving, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit haar onevenredig nadelig treffen in haar belangen en een inbreuk wordt gemaakt op het rechtszekerheidsbeginsel.
12.
Verweerder heeft hierover gesteld dat het IMK wist dat eiseres haar bedrijf had opgericht als een Engelse Limited, maar er van is uitgegaan dat zij een eenmanszaak zou starten. Dit heeft het IMK ook opgenomen in het adviesrapport en eiseres heeft naar aanleiding daarvan niet verzocht om de rechtsvorm in dit advies te veranderen. Verweerder heeft verder erop gewezen dat eiseres in het ondernemingsplan, de overeenkomst van geldlening en de overeenkomst van pandrecht heeft vermeld dat het bedrijf een eenmanszaak was. Volgens verweerder wist [C] voorts niet van de constructie tussen eiseres en haar broer. [B] wist noch van het feit dat de rechtsvorm van het bedrijf een Engelse Limited was, noch van de omstandigheid dat eiseres hiervan niet de bestuurder was. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar het e-mailbericht van [B] van 9 oktober 2012. Verweerder heeft gesteld dat eiseres dus niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan.
13.
In het eerder genoemde e-mailbericht van 9 oktober 2012 heeft [B] meegedeeld dat hij niet wist dat eiseres niet de bestuurder van het bedrijf zou zijn. Verder is er in het door [C] opgestelde advies van het IMK van uitgegaan dat eiseres de bestuurder van het bedrijf zou zijn. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat [B] en [C] wel op de hoogte zijn geweest van de constructie tussen haar en haar broer. Voor zover eiseres een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel slaagt dit dan ook niet. Nu eiseres niet aan verweerder heeft gemeld dat niet zij, maar haar broer de bestuurder van het bedrijf was, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
14.
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat sprake is van dringende redenen die zich verzetten tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering en de terugvordering van het bedrijfskapitaal. Ter zitting heeft zij toegelicht dat handhaving van het bestreden besluit zal leiden tot intrekking van haar kinderopvangtoeslag. Zij komt niet in aanmerking voor algemene bijstand en is hard aan het werk.
15.
Verweerder heeft zich hierover ter zitting op het standpunt gesteld dat eiseres wordt beschermd door de beslagvrije voet. Verweerder heeft wat eiseres heeft aangevoerd niet aangemerkt als dringende redenen om af te zien van terugvordering van de te veel betaalde uitkering en het bedrijfskapitaal.
16.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1952) kunnen dringende redenen slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat in dit geval niet aan dit criterium is voldaan. Eiseres heeft met wat zij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit voor haar onaanvaardbare financiële consequenties zal hebben. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eiseres niet volledig verstoken zal zijn van inkomsten, nu zij, zoals zij ter zitting heeft verklaard, werkzaam is in het bedrijf. De beroepsgrond slaagt niet.
18.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 mogen intrekken op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Verder heeft verweerder de te veel betaalde uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbz mogen terugvorderen tot een bedrag van
€ 7.156,48 en heeft hij het verleende bedrijfskapitaal op grond van artikel 47 van het Bbz mogen terugvorderen tot een bedrag van € 12.021,04.
19.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Stapels-Wolfrat, voorzitter, en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. N.R. Docter, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. Veldhoen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.