ECLI:NL:RBMNE:2013:3681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
338140 - HL ZA 13-47
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onteigening en procedurele gebreken bij kennisgeving ontwerp-KB

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in een onteigeningskwestie tussen de Gemeente Leusden en de eigenaren van twee appartementsrechten, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De Gemeente had de Kroon verzocht om de appartementsrechten aan te wijzen ter onteigening in het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan Biezenkamp. De rechtbank heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of de hypotheekhouder, [naam sr], op de juiste wijze was geïnformeerd over het ontwerp koninklijk besluit (KB) tot onteigening. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet had voldaan aan de verplichting om [naam sr] persoonlijk kennis te geven van het ontwerp-KB, aangezien de kennisgeving enkel naar het kadastrale adres was gestuurd, terwijl [naam sr] daar al zeven jaar niet meer woonde. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat [naam sr] in zijn belangen is geschaad, omdat hij geen zienswijzen kon indienen. De rechtbank heeft daarom de vordering tot vervroegde onteigening van de Gemeente afgewezen en geoordeeld dat er geen voorschot op de schadeloosstelling hoeft te worden bepaald. Tevens is de Gemeente veroordeeld in de proceskosten van zowel [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als [naam sr].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civielrecht
Zittingsplaats Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/338140 / HL ZA 13-47
Vonnis van 14 augustus 2013
in de zaak van
de publieke rechtspersoon
DE GEMEENTE LEUSDEN,
zetelende te Leusden,
eiseres, hierna De Gemeente te noemen,
advocaat mr. A. de Snoo,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

en
2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden, hierna (tezamen) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te noemen,
advocaat mr. E.H.M. Schaakxs,
in welke zaak is tussengekomen:
[naam sr],
wonende te [woonplaats],
interveniërende partij, hierna [naam sr] te noemen,
advocaat mr. E.H.M. Schaakxs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 februari 2013;
  • een aan [naam sr] uitgebracht exploot van betekening van 8 februari 2013 van de
zijde van De Gemeente;
  • een akte overlegging producties van 20 februari 2013 van de zijde van De Gemeente;
  • een conclusie van antwoord van 6 maart 2013 van de zijde van [gedaagde sub 1] en
[gedaagde sub 2];
  • een verzoek om tussenkomst van 6 maart 2013 van de zijde van [naam sr];
  • een conclusie van antwoord in het incident van 20 maart 2013 van de zijde van De
Gemeente;
- een incidentele conclusie van antwoord bij tussenkomst van 20 maart 2013 van de zijde
van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2];
- een voorwaardelijke conclusie in de hoofdzaak van 20 maart 2013 van de zijde van
[naam sr];
- het vonnis van 3 april 2013 waarbij in het incident [naam sr] is toegelaten als
tussenkomende partij in de hoofdzaak en in de hoofdzaak het houden van pleidooi is
bepaald;
- een brief van de advocaat van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 28 juni 2013 met een
tweetal bijlagen;
- de door de advocaten van partijen bij gelegenheid van het op 1 juli 2013 gehouden
pleidooi overgelegde pleitnotities.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de eigenaren van twee appartementsrechten die, kort gezegd, recht geven op het uitsluitend gebruik van de woning aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de appartementsrechten).
2.2
Op de appartementsrechten is krachtens een daartoe op 11 mei 2001 opgemaakte notariële akte ten behoeve van [naam sr] een recht van hypotheek gevestigd.
2.3
Bij besluit van 29 september 2011 heeft de raad van De Gemeente aan de Kroon verzocht in verband met de voorgenomen uitvoering van het bestemmingsplan Biezenkamp de appartementsrechten aan te wijzen ter onteigening.
2.4
Op de door De Gemeente in verband met het voormelde verzoek aan de Kroon verstrekte lijst van (mogelijk) belanghebbenden wordt onder meer [naam sr] als hypotheekhouder vermeld. Bij zijn naam op die lijst worden twee adressen vermeld, te weten het in het hypotheekregister bij het kadaster vermelde adres [adres], [woonplaats] (hierna: het kadastrale adres) alsmede het in de gemeentelijke basis administratie vermelde adres [adres], [woonplaats], gemeente Barneveld (hierna: het gba-adres). Op dit gba-adres woont [naam sr] ook feitelijk. Het kadastrale adres betreft de voormalige woning van [naam sr].
2.4
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een brief, gedateerd 26 maart 2012, gestuurd naar het voormelde kadastrale adres. Daarin wordt kennis gegeven van het voormelde, onder 2.3 genoemde verzoek, van de terinzageligging van het ontwerp koninklijk besluit tot aanwijzing ter onteigening van de appartementsrechten (hierna: het ontwerp onteigeningsbesluit) in de periode van 12 april 2012 tot en met 23 mei 2012 en van de mogelijkheid voor belanghebbenden om gedurende deze periode schriftelijke zienswijzen naar voren te brengen bij de Kroon. Deze brief is niet (tevens) gestuurd naar het gba-adres van [naam sr].
2.5
Gedurende de voormelde periode dat het ontwerp onteigeningsbesluit ter inzage heeft gelegen, zijn geen zienswijzen door [naam sr] bij de Kroon ingediend.
2.6
Bij besluit van 6 november 2012 (hierna: het onteigeningsbesluit) heeft de Kroon de appartementsrechten ter onteigening aangewezen.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente heeft gevorderd dat bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vervroeging de onteigening zal worden uitgesproken van de appartementsrechten en dat het aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te betalen voorschot zal worden bepaald op een bedrag van € 252.000,00.
3.2
Aan haar vorderingen heeft De Gemeente ten grondslag gelegd, samengevat, dat ter uitvoering van het bestemmingsplan Biezenkamp zij over de appartementsrechten moet kunnen beschikken. Zij is er tot dusverre niet in geslaagd deze in minnelijk overleg met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verwerven. Nu De Kroon die rechten inmiddels ter onteigening heeft aangewezen, dient volgens De Gemeente derhalve de onteigening daarvan te worden uitgesproken; dit onder de bepaling dat aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een voorschot wordt toegekend ten belope van 90% van het door de Gemeente gedane aanbod tot schadeloosstelling.
3.3
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen van De Gemeente. Op hun verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
3.4
[naam sr] heeft geconcludeerd tot, samengevat, afwijzing van de vordering van De Gemeente tot vervroegde onteigening en voorts tot bepaling van het voorschot van de schadeloosstelling op een bedrag van € 375.086,32. Op zijn standpunt zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan. Dit geldt eveneens voor de daartegen door De Gemeente ingebrachte stellingen.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank zal eerst ingaan op de stellingen van [naam sr].
Hij heeft onder meer aangevoerd, kort samengevat, dat hij, hoewel hij belanghebbende is, geen persoonlijke kennisgeving heeft ontvangen van het ontwerp onteigeningsbesluit en van de ter inzage legging hiervan. De brief van 26 maart 2012 is namelijk slechts verstuurd naar zijn kadastrale adres, waar hij al zeven jaar niet meer woont. Pas nadat het onteigeningsbesluit was genomen, is hij op de hoogte geraakt van de voorgenomen onteigening. Toen kon hij echter geen zienswijzen meer naar voren brengen, terwijl hij als hypotheekhouder bij de Kroon een beroep op zelfrealisatie zou hebben willen doen. Nu [naam sr] door het ontbreken van een persoonlijke kennisgeving geen zienswijzen naar voren heeft kunnen brengen, kan immers niet met zekerheid worden vastgesteld dat hij door het verzuim in zijn belangen is geschaad. Volgens [naam sr] dient de vordering tot vervroegde onteigening op grond van een fout in de procedure dan ook te worden afgewezen.
4.2
De Gemeente heeft bestreden dat er een procedure fout is gemaakt. Volgens haar is een hypotheekhouder geen belanghebbende in de zin van artikel 3 van de Onteigeningswet, zodat er geen wettelijke plicht tot bekendmaking aan [naam sr] was. Voorts is er volgens haar op juiste wijze persoonlijk kennis gegeven aan [naam sr] van het ontwerp onteigeningsbesluit. De brief van 26 maart 2012 is immers verzonden naar zijn kadastrale adres. Tenslotte heeft De Gemeente betwist dat [naam sr] als hypotheekhouder in zijn belangen geschaad is. Zijn belang is immers beperkt tot het zekerstellen van zijn vordering. Hem komt geen schadevergoedingsvordering toe, zodat hij bij de Kroon geen belang naar voren had kunnen brengen, aldus De Gemeente.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan De Gemeente heeft bepleit, aan een hypotheekhouder persoonlijk kennis gegeven moet worden van een ontwerp koninklijk besluit tot aanwijzing ter onteigening, van de terinzagelegging daarvan en van de mogelijkheid voor belanghebbenden zienswijzen daartegen in te brengen. Volgens artikel 3:13 Awb dient immers een bestuursorgaan het ontwerp van een besluit dat tot één of meer belanghebbenden zal zijn gericht voorafgaand aan de terinzagelegging aan die belanghebbende(n) toe te zenden, terwijl voorts volgens vaste jurisprudentie van de Kroon onder die belanghebbende in de administratieve fase van de onteigeningsprocedure (onder meer) wordt verstaan degene die zakelijke of persoonlijke rechten op de in het onteigeningsplan begrepen gronden kan doen gelden dan wel uit andere hoofde door zo’n plan als zodanig in zijn belang wordt getroffen. [naam sr] diende als hypotheekhouder dan ook een kennisgeving zoals bedoeld in artikel 3:13 Awb te worden toegezonden.
4.4
De vraag die vervolgens rijst, is of de Kroon aan [naam sr] de kennisgeving van het ontwerp onteigeningsbesluit heeft toegezonden. Die vraag dient naar het oordeel van de rechtbank negatief te worden beantwoord.
Weliswaar is de brief van 26 maart 2012 gezonden naar het kadastrale adres van [naam sr], maar daarmee kon niet worden volstaan. Op de aan de Kroon toegestuurde lijst van (mogelijk) belanghebbenden stond immers tevens het gba-adres van [naam sr] vermeld. Bij de Minister van Infrastructuur en Milieu had er dan ook twijfel over kunnen en moeten bestaan of bij toezending van de brief van 26 maart 2012 naar het kadastrale adres van [naam sr] die brief ook door hem ontvangen zou worden. Nu de Minister van Infrastructuur en Milieu voorts bekend was met het gba-adres van [naam sr] had het dan ook op haar weg gelegen de brief van 26 maart 2012 niet slechts naar zijn kadastrale adres, maar tevens naar zijn gba-adres te zenden. Nu dit is nagelaten, wordt geoordeeld dat niet is voldaan aan de uit artikel 3:13 Awb voortvloeiende verplichting om [naam sr] een kennisgeving van het ontwerp onteigeningsbesluit toe te zenden.
4.5
Nu [naam sr] voorts onbetwist heeft gesteld dat hij ook niet anderszins tijdig heeft vernomen van het ontwerp onteigeningsbesluit en van de mogelijkheid zienswijzen in te dienen, en hij verder, naar hij heeft gesteld, bij de Kroon zienswijzen had zullen indienen waarbij hij een beroep op zelfrealisatie zou hebben gedaan, ware hij met die mogelijkheid bekend geweest, moet geconcludeerd worden dat [naam sr] door een gebrek in de procedure van totstandkoming van het onteigeningsbesluit in zijn belang is geschaad. Dat, zoals De Gemeente heeft betoogd, het zelfrealisatie verweer slechts om procedurele redenen (zonder een daadwerkelijke wil tot zelfrealisatie) wordt gevoerd en dat dit verweer, kort gezegd, geen stand houdt, doet daar niets aan af.
4.6
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot de slotconclusie dat de vordering tot vervroegde onteigening dient te worden afgewezen. Hetgeen overigens nog door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en [naam sr] naar voren is gebracht behoeft geen nadere bespreking.
4.7
Nu de vordering tot vervroegde onteigening wordt afgewezen, zal er geen voorschot op de schadeloosstelling hoeven te worden bepaald. De betreffende vordering van De Gemeente komt derhalve evenmin voor toewijzing in aanmerking. Op het tussen partijen daarover gevoerde debat behoeft dan ook niet te worden ingegaan.
4.8
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] begroot op € 274,00 voor vastrecht en € 4.000,00 voor het geliquideerde salaris van de advocaat (2 punten, € 2.000,00 per punt, tariefgroep VI) oftewel op een bedrag van in totaal € 4.274,00. Hierbij is het liquidatietarief in onteigeningszaken gehanteerd. In dit verband wordt opgemerkt dat de verrichte werkzaamheden in verband met het pleidooi slechts worden gewaardeerd op 1 punt in plaats van de gangbare 2 punten; dit vanwege het feit dat het pleidooi mede is gevoerd ten behoeve van [naam sr] en het dan ook redelijk voorkomt die 2 punten te verdelen over [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] enerzijds en [naam sr] anderzijds.
De proceskosten worden aan de zijde van [naam sr] begroot op € 274,00 voor vastrecht en € 4.000,00 voor het geliquideerde salaris van de advocaat (2 punten, € 2.000,00 per punt, tariefgroep VI) oftewel op een bedrag van in totaal € 4.274,00. Hierbij is het liquidatietarief in onteigeningszaken gehanteerd. In dit verband wordt opgemerkt dat volgens dit tarief de conclusie voor interventie en de eis in interventie van een tussenkomende hypotheekhouder tezamen op één punt worden gewaardeerd. Verder worden, zoals hiervoor al is aangegeven, de verrichte werkzaamheden in verband met het pleidooi (dat mede is gevoerd ten behoeve van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]) gewaardeerd op 1 punt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van De Gemeente af;
5.2
veroordeelt De Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 4.274,00;
5.3
veroordeelt De Gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [naam sr] tot op heden begroot op € 4.274,00.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J.C.M. Manders, A.P. de Jong-de Goede en A.W. van Engen, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2013.