ECLI:NL:RBMNE:2013:3594

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
07.662666-10 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oplichting en veroordeling voor verduistering van geldbedragen, windmolen en zonnecollector

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van oplichting en verduistering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de oplichting, omdat het zich voordoen als een betrouwbare ondernemer niet kan worden aangemerkt als een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar niet zijn afspraken nakwam, maar dat dit niet gelijkstaat aan oplichting. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd gesteld dat wanprestatie in de civiele sfeer niet hetzelfde is als strafrechtelijke oplichting.

De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. De verdachte had een geldbedrag van ongeveer € 9.000,-, een windmolen en een zonnecollector van de benadeelde partij ontvangen, maar deze niet terugbetaald. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich als heer en meester over deze goederen had gedragen, zonder dat hij door de verkrijging eigenaar was geworden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 49 dagen en een schadevergoeding van € 15.000,- aan de benadeelde partij op, ter compensatie van de geleden schade.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet in verband stonden met de bewezenverklaring. De uitspraak benadrukt het verschil tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid, waarbij wanprestatie niet automatisch leidt tot strafrechtelijke vervolging voor oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.662666-10 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 augustus 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende te[woonplaats], [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 juni 2012 en 15 augustus 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte telkens is verschenen en telkens is bijgestaan door mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen en van de standpunten die door de raadsman van verdachte naar voren zijn gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging / nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 juni 2006 tot en met 25 oktober 2010 in de gemeente Almere en/of (elders) in Nederland (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[A], eigenaar van [bedrijf 2] gevestigd in Iran en/of
[B] en/of
[C] en/of
[D] en/of
[E]en/of
een of meer andere personen
heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van (respectievelijk) $ 144.620 en/of 1.250 Euro en/of 3.115,-- Euro en/of 4.774,-- Euro en/of 4.125,--, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich tegenover voornoemde perso(o)n(en) voorgedaan als betrouwbare ondernemer als eigenaar van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 3] en/of
- tegen voornoemde [A]aangeven dat hij een fabriek zou hebben en/of een kantoor en/of
- op verzoek van voormelde pers(o)n(en) een offerte heeft uitgebracht voor het leveren van (ondermeer) zonnepanelen en/of in die offerte een voorwaarde opgenomen dat voornoemde pers(o)n(en) voorschot/aanbetaling moesten overmaken en/of
- (vervolgens) de zonnepanelen en/of de overige goederen niet heeft geleverd en/of
- tegen een of meer van bovengenoemde perso(o)n(en) gezegd dat hij zijn afspraken zou nakomen en/of (vervolgens) niet meer gereageerd op telefoon en/of mail en/of (aangeterkende) brief/brieven van bovengenoemde perso(o)n(en) waardoor voornoemde perso(o)n(en) (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks 8 juni 2007 tot en met 25 oktober 2010 te gemeente Almere en/of (elders) in Nederland opzettelijk (telkens) een of meer geldbedrag(en) te weten $ 144.620,-- en/of 1,250 en/of 3.115,-- en/of 4.774,-- en/of 4.125, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of[E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren)
verdachte (telkens) anders dan door misdrijf, te weten als aanbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 07 juli 2007 tot en met 10 augustus 2007 in de gemeente Almere en/of elders in Nederland opzettelijk een windmolen en/of een zonnecollector en/of een geldbedrag van ongeveer € 9.000,- euro, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Aangever] en/of[bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten voor demonstratiedoeleinden, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn / haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe het volgende.
Het zich voordoen als “betrouwbare ondernemer” kan niet gelden als een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 1991, NJ 1991, 750. Ondernemer was verdachte wel. Hij was eigenaar van [bedrijf 3] en/of [bedrijf 3] en had contacten met zowel klanten als producenten van door hem aangeboden goederen. Ook had hij die goederen wel op voorraad. Verdachtes betrouwbaarheid roept wellicht vragen op, maar dat wil niet zeggen dat het aannemen van een valse hoedanigheid in deze zaak bewezen kan worden verklaard.
Voor zover de steller van de tenlastelegging bedoeld heeft de listige kunstgrepen en het samenweefsel van verdichtsels nader te omschrijven met de stelling dat verdachte bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid offertes maakte en tegen een of meer van de in de tenlastelegging genoemde personen beloofde dat hij zijn afspraken zou nakomen en/of vervolgens niet meer gereageerd heeft op telefoon en/of mail en/of aangetekende brief, kan dat evenmin leiden tot een veroordeling wegens oplichting, omdat noch die belofte noch de offerte het karakter van list of bedrog in zich draagt. Datzelfde moet gezegd worden van verdachtes bewering tegenover [A]dat hij een fabriek zou hebben en/of een kantoor.
Van het primair ten laste gelegde - de oplichting - zal de rechtbank verdachte dus vrijspreken.
Het subsidiair ten laste gelegde kan evenmin bewezen worden verklaard. De in de tenlastelegging genoemde gedupeerden hebben geld aan verdachte betaald waarvoor zij niets hebben gekregen. Dat is zeer te betreuren, maar de rechtbank kan niet bewezen verklaren dat verdachte zich die gelden heeft toegeëigend. Die geldbedragen zijn immers bij de storting (of betaling in contanten) overgedragen in eigendom aan de wederpartij - verdachte - , zodat zij niet meer voor toe-eigening vatbaar waren. Anders gezegd: weigeren terug te betalen, is niet hetzelfde als zich toe-eigenen.
De rechtbank zal verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
In navolging van het Gerechtshof Arnhem in zijn arrest van 6 augustus 2009 overweegt de rechtbank ten overvloede het volgende.
In deze zaak komt het verschil tussen het strafrecht en het civiele recht naar voren. Daar waar in de volksmond en in de media al snel over oplichting wordt gesproken op een moment waarop iemand, na ontvangst van een voorschot, zijn afspraken niet nakomt - in dit geval het leveren en plaatsen van zonnecollectoren - ligt dat in strafrechtelijke zin een stuk genuanceerder en ingewikkelder. Gevallen die men geregeld als oplichting betitelt zijn strikt genomen veeleer te beschouwen als gevallen van civielrechtelijke wanprestatie. Dat lijkt in deze zaak ook het geval te zijn.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van
€ 9.000,-, een windmolen en een zonnecollector heeft verduisterd. De rechtbank baseert haar oordeel op de aangifte van [Aangever] en op de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 augustus 2013 die onder meer inhoudt, dat hij dat geldbedrag, die windmolen en zonnecollector van [Aangever] heeft ontvangen en niet terug betaald heeft en dat hij de windmolen en zonnecollector weggegooid heeft. Verdachte heeft dat geld en die voorwerpen van aangever ontvangen en zich als heer en meester daarover gedragen, terwijl niet is gebleken dat hij door die verkrijging eigenaar was geworden. Of verdachte de windmolen en zonnecollector voor demonstratiedoeleinden of voor verdere ontwikkeling onder zich had is voor een bewezenverklaring van verduistering niet relevant.
Met betrekking tot het ontvangen geldbedrag staat vast dat dat bedrag bedoeld was om over te maken aan de notaris in verband met de oprichting van een B.V. door verdachte en [Aangever]. Hoewel verdachte daarover anders heeft verklaard, is niet gebleken dat dit geldbedrag daarvoor is aangewend.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij in de periode van 7 juli 2007 tot en met 10 augustus 2007 in de gemeente Almere en/of elders in Nederland opzettelijk een geldbedrag van ongeveer € 9.000,- euro, een windmolen en een zonnecollector geheel of ten dele toebehorende aan [Aangever] en/of [bedrijf 1], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op: Verduistering.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 12 mei 2013, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank ziet, gelet daarop, geen aanleiding om verdachte een hogere vrijheidsstraf op te leggen dan het al ondergane voorarrest.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [C], [Aangever], [D] en [B] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De benadeelde partijen [C], [D] en [B] dienen in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De overige door deze benadeelde partij gevorderde geldbedragen houden geen verband met de tenlastelegging, zodat [Aangever] wat dat betreft niet ontvangen kan worden in zijn vordering.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [Aangever] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 15.000,-, zijnde het bedrag dat aan verdachte is overgemaakt voor het opstarten van een bedrijf en de waarde van de windmolen en zonnecollector zoals door [Aangever] bij de politie heeft opgegeven, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De overige door de benadeelde partij [Aangever] gevorderde geldbedragen houden geen verband met de tenlastelegging, zodat hij wat dat betreft niet ontvangen kan worden in zijn vordering.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 49 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht ;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Aangever], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 7 juli 2007, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 15.000,- ten behoeve van het slachtoffer [Aangever] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 110 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [Aangever] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [Aangever], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [Aangever] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen [C], [D] en [B] in hun vordering niet-ontvankelijk zijn en dat zij hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mrs. A. van Holten en
G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2013.