ECLI:NL:RBMNE:2013:3448

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
16.659450-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door het gooien van een bowlingbal met levensbedreigende gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991 op Curaçao, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 11 mei 2013 in Almere een bowlingbal met opzet gegooid in de richting van twee personen, waaronder zijn vriendin, [slachtoffer 1]. De bal raakte [slachtoffer 1] in het hoofd, wat leidde tot ernstig levensbedreigend letsel, waaronder een acuut subduraal hematoom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] of een andere persoon zou doden. Het verweer van psychische overmacht werd door de rechtbank verworpen, omdat niet was aangetoond dat de verdachte onder een zodanige druk stond dat hij niet anders kon handelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig in staat was om zijn gedragingen te sturen en dat zijn handelen niet paste bij de uitleg dat hij de situatie wilde de-escaleren. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 10.428,67.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 16.659450-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 augustus 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te Curaçao (Nederlandse Antillen),
wonende te [adres], [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting op 6 augustus 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Zeilstra en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
Hij op of omstreeks 11 mei 2013 in de gemeente Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [naam]van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) een bowlingbal
- in de richting van die [naam]heeft gegooid en/of
- op/tegen het hoofd van die[slachtoffer 1] heeft gegooid, waardoor die[slachtoffer 1] ten val kwam,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

Subsidiair
Hij op of omstreeks 11 mei 2013 in de gemeente Almere, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een hersenbloeding en/of hersenletsel en/of hoofdletsel), heeft toegebracht, door voornoemde[slachtoffer 1] opzettelijk (met kracht) een bowlingbal op/tegen het hoofd te gooien, waardoor die[slachtoffer 1] ten val kwam.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 11 mei 2013 kreeg de politie de melding met spoed naar Bowling Almere aan de Trekweg te Almere te gaan. Daar zou een vrouw een bowlingbal tegen haar hoofd hebben gekregen en niet meer aanspreekbaar zijn. Naast de politie was ook de ambulance aanrijdend en gezien de mogelijk kritieke toestand van het slachtoffer was tevens een traumahelikopter onderweg.
Ter plaatse troffen de verbalisanten [slachtoffer 1] aan liggend op haar linkerzij. Naast haar lag verdachte, hevig geëmotioneerd.
Verdachte is aangehouden nadat een getuige had verklaard dat hij de bowlingbal met opzet naar [slachtoffer 1] had gegooid.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe gewezen op de getuigenverklaringen en de camerabeelden, waaruit blijkt dat verdachte met een bowlingbal krachtig in de richting van[slachtoffer 1] en [naam]heeft gegooid, waarbij[slachtoffer 1] is geraakt. Verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat[slachtoffer 1] of [naam]hierdoor van het leven zou worden beroofd. Uit de letselverklaring volgt dat het door[slachtoffer 1] opgelopen letsel in 40 tot 60% van de gevallen dodelijk is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals vervat in een pleitnota, bepleit dat verdachte niet willens en wetens de bal naar[slachtoffer 1] heeft gegooid maar wel, door te gooien, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar zou raken. Met betrekking tot [naam]heeft verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hem zou raken, omdat uit de verschillende verklaringen niet blijkt of [naam]geraakt had kunnen worden. [naam]stond mogelijk een eind bij[slachtoffer 1] vandaan.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Verdachte heeft verklaard dat hij ruzie had met zijn vriendin, [slachtoffer 1]. Op een zeker moment werd verdachte vastgehouden door een vriend van hem, [A], en werd [slachtoffer 1] vastgehouden door een vriend van [A] die [X] genoemd wordt. Verdachte wilde dat [X] zijn vriendin los zou laten en heeft hierop een bowlingbal uit de kast gepakt en gegooid in de richting van [X]. [X] draaide echter weg en [slachtoffer 1] bewoog in de richting van de kast, waardoor de bowlingbal tegen haar hoofd is gekomen en zij op de grond is gevallen. [2] In een volgend verhoor heeft verdachte verklaard dat het ook[naam] ([naam]) kan zijn geweest die zijn vriendin had vastgepakt. Hij heeft de bowlingbal bovenhands gegooid. [3]
[naam]heeft verklaard dat er ruzie was tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Hij zag dat [A] ertussen kwam en verdachte heeft vastgepakt. [naam]ging zelf ongeveer een halve meter voor [slachtoffer 1] staan. Kort nadat [slachtoffer 1] het deksel van een prullenbak in de richting van verdachte en [A] had gegooid, hoorde hij zijn naam roepen. Hij draaide zich naar links om en zag toen een bal, waarna hij in een reflex bukte. Vervolgens hoorde hij een harde knal. Dit was het geluid van de bal die tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aankwam. [naam]heeft verklaard dat indien hij niet gebukt had de bowlingbal in zijn gezicht terecht zou zijn gekomen. [4]
Uit de medische informatie blijkt dat bij [slachtoffer 1] door het trauma een bloeding in het hoofd is ontstaan tussen de vliezen die de hersenen omgeven (acuut subduraal hematoom). Het betreft een potentieel levensbedreigende aandoening waarvoor chirurgisch ingrijpen noodzakelijk was. [slachtoffer 1] lijkt goed opgeknapt, maar het is thans niet in te schatten wat de neurologische restschade zal zijn. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan epilepsie, geheugenstoornissen en concentratiestoornissen.
De arts heeft voorts nog opgemerkt dat geschat wordt dat 40 tot 60% van de patiënten met een acuut subduraal hematoom, waarvoor chirurgisch ingrijpen noodzakelijk is, hieraan overlijdt.
[slachtoffer 1] zal nogmaals geopereerd moeten worden aan haar schedel. [5] Tijdens het onderzoek ter terechtzitting bleek [slachtoffer 1] de dag voor de terechtzitting, te weten 5 augustus 2013, wederom geopereerd te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door het met kracht gooien van een bowlingbal in de richting van [naam]en [slachtoffer 1], bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat (één van) deze twee personen zou(den) komen te overlijden. De raadsman heeft bepleit dat er geen voorwaardelijk opzet is geweest ten aanzien van[naam]. De rechtbank ziet niet in hoe het voorwaardelijk opzet niet van toepassing is voor[naam], nu hij in de lijn stond waarin de bowlingbal werd gegooid en hij slechts door weg te buigen niet werd geraakt, terwijl [slachtoffer 1] wel degelijk is geraakt met alle gevolgen van dien.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
Hij op 11 mei 2013 in de gemeente Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] of [naam]van het leven te beroven, met dat opzet met kracht een bowlingbal
- in de richting van die [naam]heeft gegooid en
- tegen het hoofd van die[slachtoffer 1] heeft gegooid, waardoor die[slachtoffer 1] ten val kwam,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Van het onder primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID

De raadsman heeft bepleit dat er sprake is van psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van de vraag of verdachte redelijkerwijs weerstand had moeten bieden aan een van buiten komende drang, is de persoonlijkheid van verdachte van belang. Verdachte heeft uit paniek gegrepen wat er voor hem lag en de bal gegooid kennelijk om de ontstane situatie te doen ophouden waarbij hij en [slachtoffer 1] aan het ruziën waren en door omstanders uit elkaar werden getrokken en gehouden. Hij heeft daardoor een extreme en acute vorm van stress ervaren, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een van buiten komende drang of dwang. Als deze al aanwezig was, was deze niet van dien aard dat verdachte hiertegen geen weerstand had kunnen en hoeven bieden.
De rechtbank verwerpt het verweer. Door de raadsman is niet onderbouwd wat de van buiten komende drang inhield, anders dan de door verdachte zelf gegeven verklaring dat hij [slachtoffer 1] wilde kalmeren. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit onder invloed verkeerde van een zodanige drang dat hij niet anders kon of behoefde te handelen dan hij toen gedaan heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte steeds volledig in staat geweest zichzelf in zijn gedragingen te sturen en past zijn gedraging volstrekt niet bij de uitleg dat hij de situatie wilde de-escaleren.
Het feit en verdachte zijn derhalve strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 juli 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een reclasseringsadvies d.d. 1 juli 2013 opgemaakt door I.M.T.J. Weiss, reclasseringswerker van Reclassering Nederland. Hieruit blijkt dat er geen criminogene factoren aanwezig zijn bij verdachte. De kans op herhaling wordt laag geschat. Geadviseerd wordt om een voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij er geen contra-indicaties zijn voor een werkstraf.
De rechtbank heeft er tevens rekening mee gehouden dat [slachtoffer 1] naar de bowlingbaan is gegaan waar verdachte met vrienden aan het bowlen was en daar ruzie met verdachte heeft gemaakt. Zij is tot drie keer toe naar hem toegegaan. Nadat [slachtoffer 1] met het deksel van een vuilnisbak heeft gegooid in de richting van verdachte, heeft verdachte uit een impulsieve reactie een bowlingbal gegooid in de richting van [slachtoffer 1] en[naam]. [slachtoffer 1] is door deze bowlingbal geraakt en zeer ernstig en levensbedreigend gewond geraakt. Direct hierna heeft verdachte oprecht berouw getoond over wat er met [slachtoffer 1] is gebeurd. Dat hij ook [naam]had kunnen raken, lijkt verdachte echter niet te beseffen en hier heeft hij dan ook geen berouw over getoond.
Verdachte heeft vanaf het begin de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en in waarheid verteld wat er is gebeurd. De rechtbank vindt dit te prijzen.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat bij een dergelijk ernstig feit als poging tot doodslag niet volstaan kan worden met een gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest tot nu toe ondergaan en een werkstraf, zodat de rechtbank een langere gevangenisstraf op zal leggen. Hiervan zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] – daartoe vertegenwoordigd door mr. S. Aytemur, advocaat te Amsterdam – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 428,67 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen als voorschot, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman gesteld dat dit bedrag gematigd moet worden. De aangehaalde voorbeelden komen niet overeen met onderhavige zaak. Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met enige mate van eigen schuld van[slachtoffer 1].
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder primair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 428,67 aan materiële schade. De rechtbank stelt de hoogte van de immateriële schade in redelijkheid vast op een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd me de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 11 mei 2013.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege bij wijze van voorschot toewijsbaar.
De vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte (bij wijze van voorschot) tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te Almere, van een bedrag van € 10.428,67 (zegge: tienduizend en vierhonderdachtentwintig euro en zevenenzestig eurocent), waarvan € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 11 mei 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 10.428,67 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mrs. D.A.C. Koster en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2013.
Mr. M. Ferschtman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013033899, doorgenummerd 1 tot en met 39 van het persoonsdossier en 1 tot en met 152 van het zaaksdossier.
2.Pagina 20 van het persoonsdossier.
3.Pagina’s 26 en 27 van het persoonsdossier.
4.Pagina’s 61, 62 en 63 van het zaaksdossier.
5.Pagina 25 van het zaaksdossier.