ECLI:NL:RBMNE:2013:3105

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
UTR 12-2743 en UTR 12-2804
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terugvordering lening en uitkering bedrijfskapitaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had verzocht om af te zien van verdere terugvordering van een lening die hij op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ) had ontvangen, en had tevens een aanvraag ingediend voor een uitkering ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het BBZ. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen aanleiding had hoeven zien om aan het verzoek van eiser tegemoet te komen. De rechtbank concludeerde dat het advies van FCBV over de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser niet op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen en dat eiser onvoldoende had onderbouwd waarom de adviezen tot andere conclusies zouden moeten leiden. Eiser had ook een rapport van Total Compliance ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit advies summier gemotiveerd was en niet voldoende was om de conclusies van FCBV te weerleggen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en stelde vast dat eiser niet in aanmerking kwam voor woonkostentoeslag, aangezien de levensvatbaarheid van zijn bedrijf niet was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 12/2743 en UTR 12/2804

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2013 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2012 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers verzoek om af te zien van verdere terugvordering van de aan hem op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ) verstrekte lening afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2012 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 12/2804.
Bij besluit van 11 mei 2012 (primair besluit 2) heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en het BBZ afgewezen.
Bij besluit van 1 augustus 2012 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 12/2743.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op deze zaken is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. De in beroep bestreden besluiten zijn namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
Over het beroep met zaaknummer UTR 12/2804
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Verweerder heeft aan eiser bij besluit van 12 juni 2008 een lening verstrekt van € 6.662,- om te voorzien in bedrijfskapitaal. Dit besluit staat in rechte vast. Verweerder vordert het bedrag van deze lening van eiser terug. Eisers verzoek aan verweerder om af te zien van verdere terugvordering ziet op deze lening.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat hij verweerder heeft gevraagd om af te zien van verdere terugvordering van de lening, zodat hij zijn schulden kan afbetalen met het geld dat hij op grond van de WWB en het BBZ verwacht te krijgen.
4.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden kwijtgescholden. In zijn debiteuren- en kwijtscheldingsbeleid is geen mogelijkheid opgenomen voor het kwijtschelden van vorderingen die zijn ontstaan uit het BBZ. Het verlenen van kwijtschelding op grond van dit beleid is dan ook niet mogelijk. Artikel 44, tweede lid, van het BBZ, waarin staat dat verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, ziet volgens verweerder op de afweging om tot terugvordering te besluiten en niet op kwijtschelding van een bestaande vordering.
5.
Daargelaten het antwoord op de vraag of verweerder de mogelijkheid heeft om af te zien van verdere terugvordering, heeft verweerder hiervoor naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen aanleiding hoeven zien in hetgeen eiser heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Over het beroep met zaaknummer UTR 12/2743
7.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft bedrijfskapitaal aangevraagd voor zijn eenmanszaak Makelaardij[naam 1] (het bedrijf). De activiteiten van het bedrijf betreffen taxaties van onroerend goed, taxaties op grond van de Wet waardering onroerende zaken, massages, voetbaltraining, mystery shopping en schuldhulpverlening. Om de vraag te kunnen beantwoorden of het bedrijf levensvatbaar is, heeft verweerder advies gevraagd aan[naam 2] B.V. (FCBV). FCBV heeft in zijn rapport van 19 april 2012 (het advies) geconcludeerd dat het bedrijf niet levensvatbaar is. In de brief van 4 mei 2012 heeft FCBV deze conclusie gehandhaafd. Verweerder heeft het advies (en de brief van FCBV) aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
8.
Eiser heeft aangevoerd dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eiser zijn daarin verschillende bedragen willens en wetens anders vermeld of niet meegenomen. Verder heeft eiser gesteld dat verweerder het rapport dat hij heeft overgelegd van Total Compliance & Outsource B.V. (Total Compliance) van 28 juni 2012 ten onrechte niet serieus heeft genomen. Eiser heeft ook gesteld dat verweerder zich niet aan zijn toezeggingen houdt. Verweerder beschikte namelijk op 12 september 2011 over de stukken van eisers B.V., maar eiste toch een ondernemingsplan voor het bedrijf. FCBV heeft in het advies echter ook de B.V. genoemd. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is.
9.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat hij daarop het bestreden besluit heeft mogen baseren. Verweerder heeft verder gesteld dat de gegevens die eiser heeft overgelegd onvoldoende zijn om tot een andere conclusie over de levensvatbaarheid van het bedrijf te komen. Eiser heeft volgens verweerder geen concrete aanknopingspunten aangevoerd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de inhoud van het advies. FCBV heeft ook bij brief van 4 mei 2012 inhoudelijk gereageerd op eisers kritiek op het advies. Verweerder heeft naar deze brief verwezen. Verweerder heeft verder gesteld dat eiser niet door middel van een contra-expertise van een deskundige gemotiveerd heeft aangetoond dat FCBV ten tijde van de advisering de levensvatbaarheid van het bedrijf onjuist heeft ingeschat. Dit ligt wel op eisers weg. Het rapport van Total Compliance kan volgens verweerder niet als een dergelijke contra-expertise worden opgevat.
10.
Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het primaire besluit op de aanvraag. In dit geval gaat het dus om de situatie op 11 mei 2012. De stukken die eiser heeft ingediend en die zien op de periode na
11 mei 2012 worden dan ook niet in de beoordeling betrokken. Dit betreft de overeenkomst met RegioNL Makelaars B.V. van 2 juli 2012, de factuur aan RegioNL Makelaars & Huisvesting van 21 augustus 2012, de vrijwilligersovereenkomst met S.V. Kampong Voetbal voor het seizoen 2012/2013 en de vrijwilligersovereenkomst met V.V. De Meern voor het seizoen 2012/2013 van 28 juni 2012.
11.
Een bijstandverlenend orgaan is gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming voor vragen over de levensvatbaarheid van de te starten onderneming te baseren op in concreto verkregen adviezen van terzake deskundige instanties. FCBV kan als een zodanige instantie worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies niet op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen of ondeugdelijk gemotiveerd. Eiser heeft onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan de bedragen die volgens hem anders zijn vermeld of niet zijn betrokken tot een andere conclusie over de levensvatbaarheid leiden. De rechtbank overweegt voorts dat FCBV de B.V.’s van eiser wel heeft genoemd, maar het advies heeft toegespitst op het bedrijf. Verweerder heeft het advies dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het advies van Total Compliance geen aanleiding hoeven zien om tot een andere conclusie over de levensvatbaarheid van het bedrijf te komen. Dit advies is immers, in tegenstelling tot het advies van FCBV, zeer summier gemotiveerd en maakt niet inzichtelijk op grond waarvan Total Compliance tot een andere conclusie is gekomen dan FCBV. De beroepsgrond slaagt niet.
12.
Eiser heeft verder aangevoerd dat aan hem een woonkostentoeslag van € 6000,- moet worden uitgekeerd, nu FCBV deze ook heeft betrokken in zijn berekening.
13.
Verweerder heeft gesteld dat aan het verlenen van woonkostentoeslag de voorwaarde is verbonden dat het bedrijf levensvatbaar is. Nu dit niet het geval is, heeft eiser geen recht op woonkostentoeslag, aldus verweerder.
14.
De rechtbank overweegt dat de woonkostentoeslag onderdeel uitmaakt van de bijstandsnorm voor zelfstandigen. Nu aan de verlening van bijstand aan zelfstandigen, in de vorm waarin eiser deze heeft aangevraagd, de voorwaarde is verbonden van een levensvatbaar bedrijf, geldt deze voorwaarde dus ook voor de component woonkostentoeslag. De rechtbank heeft reeds onder 11 overwogen dat verweerder zich, onder verwijzing naar het advies van FCBV, op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf. Gelet hierop heeft verweerder zich dus ook op het standpunt mogen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor woonkostentoeslag. Eiser heeft met zijn stelling miskend dat FCBV ook heeft verklaard dat hij geen recht heeft op woonkostentoeslag. De beroepsgrond slaagt niet.
15.
Verder heeft eiser een beroep gedaan op de Wet dwangsom en beroep. De rechtbank stelt vast dat eiser in dat verband heeft verwezen naar andere procedures dan de procedure die nu aan haar voorligt. Reeds gelet hierop kan het beroep op deze wet niet slagen.
16.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzitter, en mr. T. Dompeling en mr. Y. van Wezel, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. Veldhoen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.