Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2013 in de zaak tussen
[eiseres] NV, gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], verweerder,
Procesverloop
Verweerder (de heffingsambtenaar, [G]) is in persoon verschenen, bijgestaan door [H] en [I], beiden werkzaam bij de gemeente [gemeente], en taxateur [A].
Overwegingen
a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of
b. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
Op grond van het derde lid van dit artikel wordt, voor zover hier relevant, in afwijking in zoverre van het tweede lid, de waarde van een onroerende zaak bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid.
Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
a. de aard en de bestemming van de zaak;
b. de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende zaak op te tellen de waarde van de opstal van de onroerende zaak. De waarde van de grond wordt bepaald door middel van een methode van vergelijking als bedoeld in het eerste lid, onder a, rekening houdend met de bestemming van de zaak.
Over de aansluiting van de elektriciteitscentrale op het hoogspanningsnet en het gasnetwerk, waaraan verweerder ook een afzonderlijke waarde heeft toegekend, heeft eiseres gesteld dat de investeringskosten voor deze specifieke infrastructuur niet door eiseres zijn betaald, hetgeen betekent dat deze infrastructuur bij toepassing van de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor eiseres geen waarde kan hebben. Eiseres heeft er verder op gewezen dat zowel het hoogspanningsnet als het gasnetwerk buiten de grenzen van het object liggen en dat beide grotendeels werktuigen bevatten die op grond van de werktuigenuitzondering bij de waardering buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Ook over de rechten en vergunningen, waaraan verweerder een afzonderlijke waarde heeft toegekend, heeft eiseres gesteld dat deze bij de waardering buiten beschouwing dienen te blijven. Slechts de kosten van de vergunningen die noodzakelijk zijn voor de bouw van het object zijn volgens eiseres relevant voor de woz-waarde. Deze kosten zijn betrokken in de vervangingswaarde van de gebouwen en installaties, die tussen partijen niet in geschil is. Bouwkosten voor procesinstallaties, circa 85% van de bouwkosten van een elektricteitscentrale, blijven op grond van de werktuigenvrijstelling buiten beschouwing, aldus eiseres. De waarde van de vergunningen en rechten die betrekking hebben op de exploitatie van de elektriciteitscentrale, dient volgens eiseres op grond van de Wet woz niet in aanmerking te worden genomen vanwege de overdrachts- en verkrijgingsfictie die deze wet kent.
Eiseres heeft betoogd dat de waarde van het object (opstal én gronden) moet worden verlaagd tot € 56.386.000,-.
In het taxatierapport wordt gesteld dat de totale (kadastrale) oppervlakte van de [naam] beduidend groter is dan voor een dergelijke energiecentrale strikt noodzakelijk is. Om die reden is het, volgens het rapport, eerder zinvol te kijken naar de waarde die de locatie in haar geheel heeft voor het exploiteren van een energiecentrale met een dergelijke capaciteit, evenals de mogelijke en in redelijkheid te verwachten uitbreidingsmogelijkheden. In het rapport is daarom geen waarde toegekend aan de water- en terreindelen, die voor het gebruik van energiecentrale geen of nauwelijks nut hebben of de feitelijke behoefte aan ruimte te boven gaan. De waarde van de aan de centrales FL4 en FL5 toe te rekenen grond is, op basis van een vergelijking met transacties van gronden bestemd voor andere energiecentrales, gewaardeerd op € 16.000.000,-. Daarnaast is in het rapport aan het object een waarde toegekend van € 9.500.000,- voor uitbreidingsmogelijkheden, € 10.000.000,- voor de solitaire ligging en de beschikbaarheid van koelwater, € 20.000.000,- voor de aansluiting op het hoogspanningsnet, € 5.000.000,- voor de aansluiting op het gasnetwerk en € 7.500.000,- voor rechten en vergunningen. De woz-waarde van het object is in het taxatierapport vastgesteld op € 116.916.000,-.
In het taxatierapport en ook ter zitting is onvoldoende gemotiveerd dat, naast de waarde van de gronden die worden toegerekend aan de in gebruik zijnde opwekkingseenheden, volgens de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde aan het object een meerwaarde van € 9.500.000,- kan worden toegekend in verband met uitbreidingsmogelijkheden, in de vorm van een tweetal nieuwe STEG-eenheden. Aangezien in het taxatierapport van 28 augustus 2012 wordt erkend dat een dergelijke uitbreiding op de korte tot middellange termijn onwaarschijnlijk is, valt niet in te zien dat aan het object om die reden een dergelijke meerwaarde kan worden toegerekend. Bovendien is in het taxatierapport van 28 augustus 2012 naast de grondwaarde gerekend met een aparte, extra waarde voor de locatie van het object vanwege de solitaire ligging, de aanwezigheid van koelwater, de aansluitingen op het hoogspanningsnet en het gasnetwerk en de rechten en vergunningen. Eiseres heeft gemotiveerd betwist dat deze aspecten bij de waardering van de gronden (apart) in aanmerking mogen worden genomen en gesteld dat deze aspecten, indien zij wel mogen worden meegenomen, niet leiden tot een meerwaarde van de locatie ten opzichte van vergelijkbare locaties. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het feit dat de locatie beschikt over deze specifieke eigenschappen niet al is verdisconteerd in de waardering van de gronden op basis van een vergelijking met transacties van andere gronden die bestemd zijn voor energiecentrales. Verweerder heeft, gelet op hetgeen eiser daarover heeft betoogd, ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat deze aspecten bij de waardering van het object überhaupt in aanmerking mogen worden genomen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door verweerder gehanteerde methode van waarderen, waarbij naast de waarde van de gronden van het object, is gerekend met een aparte meerwaarde voor de locatie niet past binnen de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
De rechtbank volgt deze subsidiaire toelichting niet. Zij overweegt daartoe dat als uitgangspunt voor de bepaling van de vervangingswaarde van gronden geldt dat moet worden uitgegaan van de kosten die de huidige eigenaar van de gronden zou moeten maken om die gronden te verwerven. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat de door verweerder gestelde meerwaarde, voor zover die al aannemelijk is te achten, kan worden toegerekend aan de waarde van de gronden. Naar het oordeel van de rechtbank maakt verweerder op deze wijze onvoldoende onderscheid tussen de waarde van de energiecentrale als onderneming, waar die meerwaarde wellicht aan toe te rekenen zou zijn, en de waarde van de grond bij het object. Ook de subsidiair door verweerder gehanteerde waardering past derhalve niet binnen de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of eiseres de door haar bepleite waarde voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank acht de in het taxatierapport van 15 april 2013 toegepaste methode van waarderen van de gronden in overeenstemming met de methode van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Door een vergelijking te maken met grondtransacties van andere energiecentrales, wordt inzichtelijk gemaakt welke kosten eiseres zou moeten maken om elders gronden te verwerven die geschikt zijn om een vergelijkbare elektriciteitscentrale op te richten. Eiseres heeft daarbij die delen van het object die voor de bedrijfsvoering van de onderneming niet noodzakelijk zijn en naar haar zeggen bij vervanging daarom niet zouden worden aangeschaft op € 0,- gewaardeerd. Daarmee wordt echter voorbij gegaan aan het feit dat als uitgangspunt voor de bepaling van de vervangingswaarde van gronden moet worden uitgegaan van de kosten die de huidige eigenaar zou moeten maken om die gronden, dus de gronden van het object zelf, te verwerven. Gelet op dat uitgangspunt gaat het te ver om aan de haven en de niet bedrijfsmatige gronden in het geheel geen waarde toe te kennen. De rechtbank ziet derhalve onvoldoende aanknopingspunten om op basis van de door eiseres in beroep voorgestane woz-waarde zelf in de zaak te voorzien.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 25 april 2012;