4.3Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 mei 2013;
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2]
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan naar aanleiding van een inbraak in haar woning aan de [adres 1]te Utrecht.[benadeelde 1] verklaart dat haar woning op 9 augustus 2011 omstreeks 23.00 uur afgesloten was achtergelaten. Toen zij op 10 augustus 2011 omstreeks 13.00 uur thuis kwam, bleek in de woning te zijn ingebroken.De ruit van de keukendeur was ingeslagen.[benadeelde 1] zag verder onder meer dat een kaars (in glazen pot) afkomstig uit de woonkamer op het bed in haar slaapkamer stond. Voorts zag zij dat één van de flesjes water, afkomstig uit de koelkast, geopend op het aanrecht stond en dat uit dit flesje was gedronken. De vriendin, die de woning de avond tevoren had afgesloten, had haar verteld dat zij niet uit het flesje had gedronken.Uit de woning waren onder andere telefoons (een Apple 3GS en een Samsung Diva), gouden sieraden, een notebook computer, een spijkerbroek, damesgeurtjes, en twee maal een bedrag van € 2.500,00 weggenomen.
Tijdens het onderzoek op de [adres 1] te Utrecht werden onder meer de volgende sporen veiliggesteld:
- Dactyspoor: spoor 22030, SIN AAEA4076NL, soort: onbekende vinger, plaats veiligstellen: glas met kaars in slaapkamer, bijzonderheden: door dader verplaatst voorwerp.
- Biologisch spoor: spoor 22028, SIN AAEA4078NL, soort: speeksel van flesje, plaats veiligstellen: halsopening waterflesje, bijzonderheden: aangetroffen op aanrecht naast koelkast vermoedelijk door dader deels leeggedronken.
Uit het rapport dactyloscopisch sporenonderzoek van de KLPD, dienst IPOL, blijkt dat het spoor dat is aangetroffen op een glas met kaars in de slaapkamer (SIN nummer AAE4076NL) geïdentificeerd is op [verdachte].
Uit het Rapport DNA-onderzoek blijkt dat het DNA in het sporenmateriaal (met identiteitszegel AAEA4074NL#01) matcht met het DNA-profiel van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Uit onderzoek naar de historische gegevens van het telefoonnummer behorend bij de diefstal te Driebergen weggenomen Sony Ericsson telefoon, bleek het imeinr [nummer 1] van deze telefoon. Ook hiervan werden de historische gegevens gevorderd. Hieruit bleek dat in het weggenomen toestel een simkaart was gebruikt met het telefoon [telefoonnummer 1].
De simkaart met dit telefoonnummer [telefoonnummer 1] bleek voorts tussen 12 en 23 augustus 2011 te zijn geplaatst in de mobiele telefoon met imeinr [nummer 2], die tussen 9 en 10 augustus 2011 bij de inbraak aan de [adres 1] Utrecht werd weggenomen.
Uit de politiesystemen Bluevieuw bleek vervolgens dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 11 oktober 2011 bij de politie te Deventer door een getuige was opgegeven als het telefoonnummer van zijn broer[verdachte] van 20 mei 1980.
Uit de historische gegevens van de bij de woninginbraak te Utrecht weggenomen Apple I-Phone 3GS, bleek dat het telefoonnummer[telefoonnummer 1] op 12 augustus 2011 om 0.30 uur in het toestel is geplaatst. Dit telefoonnummer heeft veel contacten met Bulgaarse telefoonnummers. Op 13 december 2011 is door verbalisant[verbalisant] contact opgenomen met de gebruiker van telefoonnummer[telefoonnummer 1]. Deze persoon gaf op te zijn [verdachte], geboren in Bulgarije.
Verdachte heeft op 5 maart 2013 bij de rechter-commissaris bevestigd dat hij in december 2011 door de politie op zijn mobiele nummer is gebeld.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
- ten aanzien van het alibi
Verdachte ontkent de woninginbraak te Utrecht te hebben gepleegd. Hij verklaart dat hij van eind juli 2011 tot 21 augustus 2011 in Zwitserland is geweest. [A] zou hem naar Zwitserland toe hebben gebracht. [A] is ter terechtzitting van 28 mei 2013 door de rechtbank als getuige gehoord. Hij verklaart dat hij verdachte omstreeks 5 augustus 2010 of 2011 met zijn auto naar Zwitserland heeft gebracht. Daarop nader bevraagd, verklaart [A] dat hij denkt dat het in 2010 is geweest. Hij heeft verdachte uitsluitend naar Zwitserland gebracht, is daar zelf één nacht gebleven en is naar Nederland teruggekeerd. Verdachte is door hem niet teruggebracht naar Nederland.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van[A] de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij ten tijde van de inbraak op 9-10 augustus 2011 in Zwitserland verbleef, niet dan wel onvoldoende ondersteunt. Allereerst verklaart [A] dat hij niet weet of het in 2010 of 2011 was, waarbij hij aangeeft dat hij denkt dat het in 2010 is geweest. Daarnaast blijkt uit de verklaring van[A] niet wanneer verdachte weer terug was in Nederland. Dit blijkt ook niet uit het dossier. Ook als er dus van wordt uitgegaan dat verdachte op of omstreeks 5 augustus 2011 in Zwitserland is geweest, kan hij op het tijdstip van de woninginbraak weer terug in Nederland zijn geweest.
- ten aanzien van de aangetroffen sporen
In de woning in Utrecht zijn een vingerafdruk van verdachte (op een glas met een kaars die vanuit de woonkamer naar de slaapkamer bleek te zijn verplaatst) en speeksel van verdachte (op een geopend waterflesje in de keuken) aangetroffen.
De rechtbank is met de verdediging van mening dat het rapport dactyloscopisch sporenonderzoek van de KLPD, dienst IPOL, dat niet is ondertekend door degene die het rapport heeft opgemaakt, heeft te gelden heeft als een ander geschrift, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 ͦ , van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt dat het rapport is opgesteld door een dactyloscopisch deskundige en dat - anders dan de verdediging betoogt - uit het rapport blijkt op welke wijze en volgens welke methode het onderzoek is verricht en conform welke procedures en op basis van welke normen de individualisatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de zorgvuldigheid en betrouwbaarheid van het rapport te twijfelen en ziet geen reden voor de verzochte uitsluiting van bewijs.
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat haar vriendin had aangegeven dat zij de woning netjes had achtergelaten en dat het geopende waterflesje, toen zij de woning verliet, niet op het aanrecht stond. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat het waterflesje op een andere wijze op het aanrecht terecht is gekomen dan dat het flesje door de dader van de woninginbraak, nadat hij eruit had gedronken, daar is geplaatst.
- ten aanzien van de weggenomen telefoon
Over de bij de inbraak in Utrecht gestolen telefoon, waarop verdachte in december 2011 door de politie werd gebeld, heeft verdachte verklaard dat dit een tweedehands telefoon was, die hij in Den Haag had gekocht.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het telefoonnummer[telefoonnummer 1], dat door verdachte in december 2011 in de bij de inbraak in Utrecht weggenomen telefoon werd gebruikt, reeds kort na de inbraak (te weten op 12 augustus 2011 om 0.30 uur) in de in Utrecht weggenomen telefoon is geplaatst. Deze omstandigheid, bezien in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, maakt dat de verklaring van verdachte op dit punt als niet aannemelijk moet worden bestempeld.
- ten aanzien van de aangevoerde alternatieve scenario’s
Verdachte heeft voor het aantreffen van zijn sporen in de woning verschillende scenario’s gegeven (zie 4.2.). De rechtbank overweegt dat verdachte, telkens (pas) na geconfronteerd te zijn met nieuwe stukken en verklaringen, tot viermaal toe een ander - en de eerdere scenario’s uitsluitend - scenario voor het aantreffen van deze sporen in de woning van aangeefster heeft gegeven. Voorts overweegt de rechtbank dat aangeefster en haar dochter, die ter zitting als getuigen zijn gehoord, hebben verklaard dat zij verdachte niet kennen en dat zij hem niet eerder hebben gezien. Het dossier bevat bovendien geen enkel aanknopingspunt dat verdachte voor de datum van de inbraak in hun woning is geweest. Het bestaan van een alternatief scenario is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
Op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van het moment van in gebruik nemen van de bij de inbraak weggenomen telefoon door verdachte, het aantreffen van sporen van verdachte in de woning en het ontbreken van alternatieven voor het aantreffen van deze sporen - mede in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van[A] - acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij van eind juli tot 21 augustus 2011 in Zwitserland verbleef en dat verdachte de bij de inbraak weggenomen telefoon in Den Haag heeft gekocht, niet geloofwaardig.
Het verweer van de verdediging dat verdachte de inbraak in Utrecht niet kan hebben gepleegd, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak heeft begaan.