ECLI:NL:RBMNE:2013:3021

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
16-711610-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken met bewijsvoering op basis van DNA en vingerafdrukken

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op 20 mei 1980 in Bulgarije, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee woninginbraken. De verdachte is gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein en heeft zich laten bijstaan door mr. A.W. Syrier. Tijdens de zitting op 28 mei 2013 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte woninginbraken op 12 juli 2011 te Driebergen en op 9-10 augustus 2011 te Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten. De verdediging betwistte de tweede tenlastelegging en voerde aan dat de verdachte op het moment van de inbraak in Utrecht in Zwitserland verbleef. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte op het moment van de inbraak in Utrecht terug in Nederland kon zijn geweest. De rechtbank heeft ook de aangetroffen sporen, waaronder een vingerafdruk op een glas en speeksel op een waterflesje, als bewijs beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de alternatieve scenario's van de verdediging niet aannemelijk waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 1.080,00, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte ook verplichtingen opgelegd ten aanzien van de schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16.711610-11 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 juni 2013.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op 20 mei 1980 te (onbekend) in Bulgarije,
gedetineerd voor deze zaak in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 12 juli 2011 te Driebergen en omstreeks 9-10 augustus 2011 te Utrecht een woninginbraak heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit kan komen en verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De raadsman voert daartoe in het bijzonder aan dat verdachte de inbraak niet kan hebben gepleegd, omdat hij van eind juli tot eind augustus 2011 in Zwitserland verbleef.
Voor de van verdachte in de woning aangetroffen vingerafdruk en DNA geeft verdachte de volgende alternatieve scenario’s: verdachte heeft in de woning [adres 1] gewerkt (in de bouw), dan wel aldaar gewoond, dan wel in de naastgelegen woning gewoond en in de woning nr. 16 klusjes gedaan. Daarbij heeft de verdediging er voorts op gewezen dat de sporen zijn aangetroffen op verplaatsbare voorwerpen.
Ten aanzien van het rapport dactyloscopisch onderzoek betoogt de raadsman dat dit niet is ondertekend en dus niet de bewijskracht van een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal heeft en verder dat uit het rapport niet blijkt waarop de conclusie is gebaseerd, dan wel welke methode is gehanteerd. Daarom moet het rapport worden uitgesloten van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Aangezien verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 mei 2013;
  • het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2]
Ten aanzien van feit 2
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan naar aanleiding van een inbraak in haar woning aan de [adres 1]te Utrecht.[benadeelde 1] verklaart dat haar woning op 9 augustus 2011 omstreeks 23.00 uur afgesloten was achtergelaten. Toen zij op 10 augustus 2011 omstreeks 13.00 uur thuis kwam, bleek in de woning te zijn ingebroken. [3] De ruit van de keukendeur was ingeslagen. [4] [benadeelde 1] zag verder onder meer dat een kaars (in glazen pot) afkomstig uit de woonkamer op het bed in haar slaapkamer stond. Voorts zag zij dat één van de flesjes water, afkomstig uit de koelkast, geopend op het aanrecht stond en dat uit dit flesje was gedronken. De vriendin, die de woning de avond tevoren had afgesloten, had haar verteld dat zij niet uit het flesje had gedronken. [5] Uit de woning waren onder andere telefoons (een Apple 3GS en een Samsung Diva), gouden sieraden, een notebook computer, een spijkerbroek, damesgeurtjes, en twee maal een bedrag van € 2.500,00 weggenomen. [6]
Tijdens het onderzoek op de [adres 1] te Utrecht werden onder meer de volgende sporen veiliggesteld:
- Dactyspoor: spoor 22030, SIN AAEA4076NL, soort: onbekende vinger, plaats veiligstellen: glas met kaars in slaapkamer, bijzonderheden: door dader verplaatst voorwerp. [7]
- Biologisch spoor: spoor 22028, SIN AAEA4078NL, soort: speeksel van flesje, plaats veiligstellen: halsopening waterflesje, bijzonderheden: aangetroffen op aanrecht naast koelkast vermoedelijk door dader deels leeggedronken. [8]
Uit het rapport dactyloscopisch sporenonderzoek van de KLPD, dienst IPOL, blijkt dat het spoor dat is aangetroffen op een glas met kaars in de slaapkamer (SIN nummer AAE4076NL) geïdentificeerd is op [verdachte]. [9] [10]
Uit het Rapport DNA-onderzoek blijkt dat het DNA in het sporenmateriaal (met identiteitszegel AAEA4074NL#01) matcht met het DNA-profiel van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [11]
Uit onderzoek naar de historische gegevens van het telefoonnummer behorend bij de diefstal te Driebergen weggenomen Sony Ericsson telefoon, bleek het imeinr [nummer 1] van deze telefoon. Ook hiervan werden de historische gegevens gevorderd. Hieruit bleek dat in het weggenomen toestel een simkaart was gebruikt met het telefoon [telefoonnummer 1]. [12]
De simkaart met dit telefoonnummer [telefoonnummer 1] bleek voorts tussen 12 en 23 augustus 2011 te zijn geplaatst in de mobiele telefoon met imeinr [nummer 2], die tussen 9 en 10 augustus 2011 bij de inbraak aan de [adres 1] Utrecht werd weggenomen.
Uit de politiesystemen Bluevieuw bleek vervolgens dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 11 oktober 2011 bij de politie te Deventer door een getuige was opgegeven als het telefoonnummer van zijn broer[verdachte] van 20 mei 1980. [13]
Uit de historische gegevens van de bij de woninginbraak te Utrecht weggenomen Apple I-Phone 3GS, bleek dat het telefoonnummer[telefoonnummer 1] op 12 augustus 2011 om 0.30 uur in het toestel is geplaatst. Dit telefoonnummer heeft veel contacten met Bulgaarse telefoonnummers. Op 13 december 2011 is door verbalisant[verbalisant] contact opgenomen met de gebruiker van telefoonnummer[telefoonnummer 1]. Deze persoon gaf op te zijn [verdachte], geboren in Bulgarije. [14]
Verdachte heeft op 5 maart 2013 bij de rechter-commissaris bevestigd dat hij in december 2011 door de politie op zijn mobiele nummer is gebeld.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
- ten aanzien van het alibi
Verdachte ontkent de woninginbraak te Utrecht te hebben gepleegd. Hij verklaart dat hij van eind juli 2011 tot 21 augustus 2011 in Zwitserland is geweest. [A] zou hem naar Zwitserland toe hebben gebracht. [A] is ter terechtzitting van 28 mei 2013 door de rechtbank als getuige gehoord. Hij verklaart dat hij verdachte omstreeks 5 augustus 2010 of 2011 met zijn auto naar Zwitserland heeft gebracht. Daarop nader bevraagd, verklaart [A] dat hij denkt dat het in 2010 is geweest. Hij heeft verdachte uitsluitend naar Zwitserland gebracht, is daar zelf één nacht gebleven en is naar Nederland teruggekeerd. Verdachte is door hem niet teruggebracht naar Nederland.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van[A] de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij ten tijde van de inbraak op 9-10 augustus 2011 in Zwitserland verbleef, niet dan wel onvoldoende ondersteunt. Allereerst verklaart [A] dat hij niet weet of het in 2010 of 2011 was, waarbij hij aangeeft dat hij denkt dat het in 2010 is geweest. Daarnaast blijkt uit de verklaring van[A] niet wanneer verdachte weer terug was in Nederland. Dit blijkt ook niet uit het dossier. Ook als er dus van wordt uitgegaan dat verdachte op of omstreeks 5 augustus 2011 in Zwitserland is geweest, kan hij op het tijdstip van de woninginbraak weer terug in Nederland zijn geweest.
- ten aanzien van de aangetroffen sporen
In de woning in Utrecht zijn een vingerafdruk van verdachte (op een glas met een kaars die vanuit de woonkamer naar de slaapkamer bleek te zijn verplaatst) en speeksel van verdachte (op een geopend waterflesje in de keuken) aangetroffen.
De rechtbank is met de verdediging van mening dat het rapport dactyloscopisch sporenonderzoek van de KLPD, dienst IPOL, dat niet is ondertekend door degene die het rapport heeft opgemaakt, heeft te gelden heeft als een ander geschrift, als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 ͦ , van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank overweegt dat het rapport is opgesteld door een dactyloscopisch deskundige en dat - anders dan de verdediging betoogt - uit het rapport blijkt op welke wijze en volgens welke methode het onderzoek is verricht en conform welke procedures en op basis van welke normen de individualisatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de zorgvuldigheid en betrouwbaarheid van het rapport te twijfelen en ziet geen reden voor de verzochte uitsluiting van bewijs.
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat haar vriendin had aangegeven dat zij de woning netjes had achtergelaten en dat het geopende waterflesje, toen zij de woning verliet, niet op het aanrecht stond. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat het waterflesje op een andere wijze op het aanrecht terecht is gekomen dan dat het flesje door de dader van de woninginbraak, nadat hij eruit had gedronken, daar is geplaatst.
- ten aanzien van de weggenomen telefoon
Over de bij de inbraak in Utrecht gestolen telefoon, waarop verdachte in december 2011 door de politie werd gebeld, heeft verdachte verklaard dat dit een tweedehands telefoon was, die hij in Den Haag had gekocht.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het telefoonnummer[telefoonnummer 1], dat door verdachte in december 2011 in de bij de inbraak in Utrecht weggenomen telefoon werd gebruikt, reeds kort na de inbraak (te weten op 12 augustus 2011 om 0.30 uur) in de in Utrecht weggenomen telefoon is geplaatst. Deze omstandigheid, bezien in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, maakt dat de verklaring van verdachte op dit punt als niet aannemelijk moet worden bestempeld.
- ten aanzien van de aangevoerde alternatieve scenario’s
Verdachte heeft voor het aantreffen van zijn sporen in de woning verschillende scenario’s gegeven (zie 4.2.). De rechtbank overweegt dat verdachte, telkens (pas) na geconfronteerd te zijn met nieuwe stukken en verklaringen, tot viermaal toe een ander - en de eerdere scenario’s uitsluitend - scenario voor het aantreffen van deze sporen in de woning van aangeefster heeft gegeven. Voorts overweegt de rechtbank dat aangeefster en haar dochter, die ter zitting als getuigen zijn gehoord, hebben verklaard dat zij verdachte niet kennen en dat zij hem niet eerder hebben gezien. Het dossier bevat bovendien geen enkel aanknopingspunt dat verdachte voor de datum van de inbraak in hun woning is geweest. Het bestaan van een alternatief scenario is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden.
Op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van het moment van in gebruik nemen van de bij de inbraak weggenomen telefoon door verdachte, het aantreffen van sporen van verdachte in de woning en het ontbreken van alternatieven voor het aantreffen van deze sporen - mede in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van[A] - acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij van eind juli tot 21 augustus 2011 in Zwitserland verbleef en dat verdachte de bij de inbraak weggenomen telefoon in Den Haag heeft gekocht, niet geloofwaardig.
Het verweer van de verdediging dat verdachte de inbraak in Utrecht niet kan hebben gepleegd, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de inbraak heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 12 juli 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de[adres 2]) heeft weggenomen mobiele telefoons en een laptop-computer en een externe harde schijf en een MP-3 speler, toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak te weten het inslaan van een raam van die woning.
2.
omstreeks de periode van 09 augustus 2011 tot en met 10 augustus 2011 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning (gelegen aan de[adres 1] heeft weggenomen telefoons (smartphones) en een hoeveelheid sieraden en een notebook-computer en kleding en een of meer verpakking(en) parfum en een hoeveelheid geld, toebehorende aan[benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak te weten door het inslaan van een ruit van een deur van die woning;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte is volgens de wet strafbaar als
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van braak, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert een strafmaatverweer.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen zijn doorzocht. Daarnaast kunnen woninginbraken langdurige angstgevoelens veroorzaken bij de bewoners van de woning en bijdragen aan de groeiende gevoelens van onveiligheid, die bij velen in de samenleving bestaan.
Verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor het leed dat hij met zijn handelen bij anderen kan aanrichten en heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen heeft bijgedragen aan de groeiende gevoelens van onveiligheid die bij velen in de samenleving bestaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafoplegging acht geslagen op de zogenaamde LOVS-richtlijnen en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en ziet - anders dan de officier van justitie  in de proceshouding van verdachte geen aanleiding een zwaardere straf op te leggen. De rechtbank zal dan ook een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij[benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 2.080,00.
De behandeling van de vordering van [benadeelde 2] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.080,00 (te weten € 1.000,00 aan immateriële schade en
€ 80,00 aan materiële schade), vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij
[benadeelde 3]vordert een schadevergoeding van € 5.730,00 ten aanzien van feit 2. Uit het schadeformulier volgt dat van het oorspronkelijke schadebedrag van
€ 9.839,00, een bedrag van € 4.109,00 is vergoed door de verzekering. Het resterende deel wordt thans gevorderd. Op grond van de onderliggende stukken is niet duidelijk door wie van de drie bewoners van [adres 1] welke schade is geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien gebleken dat de behandeling van de vordering van[benadeelde 3] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De behandeling van de vordering van
[benadeelde 1],levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 150,00 (immateriële schade), vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van braak, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Wijst de vordering van[benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 1080,00 (zegge duizend tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan[benadeelde 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2], € 1.080,00 (zegge duizend tachtig euro), aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 21 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart[benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Veroordeelt[benadeelde 3] in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van[benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 150,00 (zegge honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan[benadeelde 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1], € 150,00 (zegge honderdvijftig euro), aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 3 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen , voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2013.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse
Heuvelrug,, althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan de [adres 2]
) heeft weggenomen een of meer mobiele telefoon(s) en/of een
laptop-computer en/of een (externe) harde schijf en/of een MP-3 speler, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 2], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te
nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door braak en/of verbreking
en/of inklimming (te weten het inslaan, althans vernielen, van een raam van
die woning)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2011 tot en met 10 augustus
2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan de
[adres 1]) heeft weggenomen een of meer telefoon(s) (smartphones)
en/of een hoeveelheid sieraden en/of een notebook-computer en/of kleding en/of
een of meer verpakking(en) parfum en/of een hoeveelheid geld, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 1] en/of[benadeelde 3] en/of
[benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij
verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of
de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door braak
en/of verbreking en/of inklimming (te weten door het inslaan, althans
vernielen, van een ruit van van [een deur] van die woning);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Regio Utrecht, met dossiernummer nr. PL 0950 2013049467 met doorgenummerde pagina’s 1 t/m 100 en dossiernummer nr. PL 0950 2011158895-A met doorgenummerde pagina’s 101 t/m 111.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2], doorgenummerde pagina’s 35 ev.
3.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] doorgenummerde pagina 45.
4.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], doorgenummerde pagina 48.
5.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], doorgenummerde pagina 46.
6.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], goederenbijlage, doorgenummerde pagina’s 52-58.
7.Proces-verbaal van sporenonderzoek, doorgenummerde pagina 60.
8.Proces-verbaal van sporenonderzoek, doorgenummerde pagina 60.
9.Een geschrift, zijnde een ongedateerd rapport dactyloscopisch sporenonderzoek van de KLPD, dienst IPOL, doorgenummerde pagina 106.
10.Proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, doorgenummerde pagina 108.
11.Een geschrift, zijnde een Rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 26 april 2013.
12.Proces-verbaal relaas d.d. 22 januari 2012, doorgenummerde pagina p. 64.
13.Proces-verbaal relaas d.d. 22 januari 2012, doorgenummerde pagina p. 65.
14.Proces-verbaal d.d. 4 maart 2013, doorgenummerde pagina 4.