ECLI:NL:RBMNE:2013:2697

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
16.653113-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van vernieling door brandstichting in containers

Op 11 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van vernieling door brandstichting in twee containers in de gemeente Urk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 26 oktober 2012 samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in de containers, die brandbaar materiaal bevatten. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. Tijdens de zitting op 27 juni 2013 heeft de verdachte ontkend de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de brandstichting in de containers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen gemeen gevaar voor goederen was, wat leidde tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiaire feit van vernieling is bewezen verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 16.653113-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
GBA-adres: [postcode] [woonplaats],[adres],
thans verblijvende bij Meesterwerk te Hasselt.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 23 mei 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 27 juni 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak (gedeeltelijk) achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J.S. Visser en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij in de periode van 2 november 2012 tot en met 3 november 2012 in de gemeente Urk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een buitenspiegel van een (bedrijf) auto (merk: Volkswagen Transporter, kenteken:[kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

2 primair.

hij op of omstreeks 26 oktober 2012 in de gemeente Urk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) brand heeft gesticht
-in een container, inhoudende (prefab) materiaal, in ieder geval inhoudende brandbaar materiaal en zich bevindende aan/staande bij de Beug en/of
-in een container, inhoudende (bouw)afval, in ieder geval inhoudende brandbaar materiaal en zich bevindende aan/staande bij de Hoepel en/of
-in/aan/bij (prefab) scharnierkap(pen) (een blok van twee onder een kap), in ieder geval brandbaar materiaal en zich bevindende aan/staande bij de Fuik,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar (telkens) met (de vlam van) een aansteker de container(s),inhoudende (prefab) materaal en/of bouwafval en/of (prefab) scharnierkap(pen), in ieder geval brandbaar materiaal, aangestoken, in ieder geval (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met de container(s ), inhoudende brandbaar materiaal en/of de (prefab) scharnierkap(pen), ten gevolge waarvan de container, inhoudende (prefab) materiaal en/of de container, inhoudende (bouw) afval en/of de (prefab) scharnierkap(pen) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in het/de nabijheid bevindende gebouw(en) en/of loods(en) en/of (bouw) materia(a)l(en), in ieder geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 oktober 2012 in de gemeente Urk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
  • een container, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan bouwbedrijf [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en of zijn mededader en/of
  • een container en/of een of meer (prefab) scharnierkap(pen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan bouwbedrijf [bedrijf 3] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en of zijn mededader,

heeft/hebben vernield en/of beschadig en/of onbruikbaar gemaakt.

De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Naar aanleiding van een aantal brandstichtingen op Urk en de ten aanzien daarvan door een aantal getuigen afgelegde verklaringen, wordt op 8 februari 2013 verdachte aangehouden.
Op genoemde datum wordt tevens medeverdachte[medeverdachte] aangehouden.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten is door respectievelijk [benadeelde 1] en
[benadeelde 2] aangifte gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte, de verklaring van medeverdachte[medeverdachte] en op het feit dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij het zich niet meer kan herinneren.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij, mede gelet op het feit dat verdachte pas ter zitting van 27 juni 2013 een ontkennende verklaring heeft afgelegd, meer waarde hecht aan de door de medeverdachte afgelegde verklaring.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen reden heeft te liegen over hetgeen ten laste is gelegd.
Medeverdachte[medeverdachte] daarentegen heeft een belang bij het afleggen van een voor de verdachte belastende verklaring. Zij heeft daartoe gewezen op het feit dat verdachte heeft verklaard dat medeverdachte[medeverdachte] de spiegel eraf heeft getrapt en dat de getuigen[getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat medeverdachte[medeverdachte] er altijd onderuit komt en dat hij verdachte ervoor laat opdraaien. Gelet daarop kan worden getwijfeld aan de geloofwaardigheid van de door medeverdachte[medeverdachte] afgelegde verklaring.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, gelet op de ontkennende verklaringen van verdachte en medeverdachte[medeverdachte] betreffende de scharnierkappen, dit deel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de containers heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen, zodat ook daarvoor vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich, met uitzondering van de vernieling van de scharnierkappen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1:
De rechtbank overweegt dat onder 1, kort samengevat, de vernieling van een bedrijfsbus ten laste is gelegd. Op 11 februari 2013 is daarvan door [benadeelde 1] aangifte gedaan.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij zeker weet dat hij geen spiegel van een bedrijfsbus heeft vernield, omdat die mensen de volgende dag moeten werken. Wanneer hem wordt voorgehouden dat het gaat om de bedrijfsauto van
[bedrijf 1], verklaart hij dat hij dat niet heeft gedaan en dat hij zich ook niet kan herinneren dan medeverdachte[medeverdachte] dat heeft gedaan. Ter zitting van 27 juni 2013 heeft de verdachte ontkend de spiegel te hebben vernield.
Medeverdachte[medeverdachte] heeft bij de politie het volgende verklaard: “… Voordat ik wat kon zeggen, zag ik dat hij met zijn rechter voet, tijdens het fietsen een harde trap of een klap met zijn hand tegen de linker buitenspiegel gaf. Het was de bestuurderskant, dit weet ik zeker. Ik weet niet of hij het met zijn hand of met zijn been deed, want hij doet het wel op beide manieren. …”
Ter zitting heeft medeverdachte[medeverdachte] als getuige verklaard dat hij niet tegen de spiegel heeft getrapt of geslagen. Op de vraag van de raadsvrouw van verdachte wie dat wel heeft gedaan antwoordt hij eerst dat hij het niet weet en daarna dat verdachte het heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu slechts medeverdachte[medeverdachte] jegens verdachte een belastende verklaring heeft afgelegd, waarover hij ter zitting overigens niet zeker is, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Van dit feit zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde scharnierkappen als bewijsmiddel, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, slechts de aangifte voorhanden is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte reeds daarom dient te worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
De rechtbank is van oordeel dat, onder verwijzing naar de aangifte [2] en de bekennende verklaring van verdachte [3] , wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij brand heeft gesticht in de in de tenlastelegging genoemde containers. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank overweegt dat in een proces-verbaal van bevindingen op pagina 283 is gerelateerd dat gevaar is ontstaan voor allerhande goederen zoals in aanbouw zijnde woningen, opslagplaatsen en bouwmaterialen. Door de verbalisant wordt aangegeven, dat het vuur door de wind, gezien de korte afstand, had kunnen overwaaien naar deze goederen.
De rechtbank overweegt dat door de verbalisant niet nader wordt onderbouwd hoe hij tot deze conclusie is gekomen en dat uit de zich bij de aangifte bevindende foto’s van de containers en de directe omgeving rondom te containers het voorgaande niet blijkt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte door de brandstichting in de containers, deze containers heeft vernield.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarbij nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte[medeverdachte].
Verdachte heeft verklaard dat zowel hij als medeverdachte[medeverdachte] op zoek waren naar containers of brandbaar materiaal. Verder heeft hij verklaard dat medeverdachte[medeverdachte] één van de betreffende containers vond en dat hij deze aanwees. Verder heeft hij verklaard dat medeverdachte[medeverdachte] één container en dat hijzelf één container heeft aangestoken [4] .
Medeverdachte[medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan [5] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van de scharnierkappen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

2 subsidiair.

hij op 26 oktober 2012 in de gemeente Urk, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk

  • een container, toebehorende aan bouwbedrijf [bedrijf 2], en
  • een container, toebehorende aan bouwbedrijf [bedrijf 3],

heeft vernield.

Van het onder 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 2 subsidiair:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 121 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede met de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht. Uit de rapporten blijkt onder meer dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht geen oriëntatiepunten zijn opgenomen in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS.
Bij het bepalen van de duur van de straf voor dat feit, heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
In de tenlastelegging is een aantal ad informandum feiten opgenomen. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening mag houden met dergelijke feiten, mits deze feiten door de verdachte worden bekend.
De raadsvrouw heeft bezwaar gemaakt tegen het ad info voegen van de zaken 11, 12 en 15 (ad info feiten 2, 3 en 5), aangezien verdachte heeft verklaard van die branden niets te weten. De rechtbank zal met deze feiten geen rekening houden bij de strafoplegging, nu ten aanzien van die feiten niet kan worden gesteld dat sprake is van een bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf wel rekening gehouden met de onder de nummers 1 en 4 (zaken 9 en 13) ad informandum gevoegde feiten, zoals valt af te leiden uit de (ter terechtzitting) door verdachte afgelegde bekennende verklaring en het bij de stukken gevoegde dossier ter kennisneming van de rechtbank.
In het bijzonder overweegt de rechtbank ten aanzien van de ernst van het feit het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de vernieling van een tweetal containers, door deze in brand te steken. De rechtbank overweegt dat verdachte, door het plegen van die feiten, aan de slachtoffers schade, schrik en overlast heeft bezorgd.
De rechtbank overweegt dat er in de periode, waarin het ten laste gelegde is gepleegd, meerdere brandstichtingen op Urk zijn geweest. Dit heeft op Urk de nodige onrust veroorzaakt. Verdachte heeft, door het plegen van het thans bewezen verklaarde feit, aan die onrust bijgedragen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft voorts, in het nadeel van de verdachte, rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 juni 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Weliswaar betrof het daar andersoortige feiten dan het thans bewezen verklaarde feit, echter eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft, gelet op genoemde documentatie, enigszins in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de rapporten die door de psychiater, de psycholoog en de (jeugd)reclassering over de verdachte zijn uitgebracht.
De rechtbank overweegt dat zowel de psychiater als de psycholoog adviseren om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt die conclusie, op de in de rapporten vervatte gronden, over en maakt deze conclusie tot de hare.
De rechtbank overweegt dat de deskundigen allen aangeven dat verdachte een duidelijke externe structuur nodig heeft en behandeling en begeleiding. Door alle deskundigen wordt geadviseerd om een en ander op te leggen binnen het gedwongen kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De rechtbank overweegt dat zij verdachte, in de strafzaak met parketnummer 16.659171-13, zal veroordelen ter zake van een aantal brandstichtingen en vernielingen.
Gelet op de straf die de rechtbank in die strafzaak aan de verdachte zal opleggen, alsmede gelet op het feit dat de rechtbank de verdachte in de onderhavige zaak vrijspreekt van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, is de rechtbank van oordeel dat het niet passend en geboden is om in de onderhavige strafzaak aan de verdachte een straf of maatregel op te leggen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9a, 47, 57, 77a en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 en 2 primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
De rechtbank bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A. van Holten en M.C. Stoové, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2013.
Mr. Van Holten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013005650, doorgenummerd 1 tot en met 283.
2.Pagina’s 209 en 210 en bijlagen (foto’s)
3.Pagina 59 en pagina 66
4.Pagina 60 en pagina 66
5.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 27 juni 2013