Op 11 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van vernieling door brandstichting in twee containers in de gemeente Urk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 26 oktober 2012 samen met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in de containers, die brandbaar materiaal bevatten. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. Tijdens de zitting op 27 juni 2013 heeft de verdachte ontkend de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de brandstichting in de containers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen gemeen gevaar voor goederen was, wat leidde tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiaire feit van vernieling is bewezen verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.