ECLI:NL:RBMNE:2013:2695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
16.659171-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 11 juli 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen Lubbert Schenk, die werd beschuldigd van meerdere brandstichtingen en vernielingen in de gemeente Urk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was. De feiten vonden plaats tussen november 2012 en januari 2013, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 121 dagen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gemeente Urk niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de gemeenschap, evenals de noodzaak voor rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 16.659171-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2013
in de strafzaak tegen
Lubbert SCHENK,
geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats],
GBA-adres: [postcode] [woonplaats], [adres 1],
thans verblijvende bij Meesterwerk te Hasselt.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 23 mei 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 27 juni 2013, op welke datum de inhoudelijke behandeling van de strafzaak (gedeeltelijk) achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. De verdachte is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. D.G. Nagel, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
A.J.S. Visser en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 21 januari 2013 in de gemeente Urk,opzettelijk brand heeft gesticht aan een hekwerk en/of in een of meer (kunst stoffen/plastic en/of houten) kuubkist(en) en/of pallet(s),inhoudende rollen/ringen rubbers en/of rubberen banden dop(pen) en/of (nylon) visnet(ten),in ieder geval inhoudende brandbaar materiaal, staande aan/op/bij het terrein [perceel 1],

immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk meermalen,in ieder geval eenmaal,benzine,in ieder geval een hoeveelheid brandbare stof, over een hek (van gaas) en/of over/in die (kunststoffen/plastic en/of houten) kuubkist(en) en/of pallet(s) gegoten/gegooid/gesprenkeld en/of (vervolgens) met behulp van de (vlam van) een aansteker die, hij verdachte, (vervolgens) onder het hek (van gaas) en/of onder die (kunststoffen/plastic en/of houten) kuubkist(en) heeft gehouden, aangestoken,in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met die hoeveelheid benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het hekwerk, de (kunststoffen/plastic en/of houten) kuubkist(en) en/of pallet(s), inhoudende rollen/ringen rubbers en/of banden dop(pen) en/of (nylon) visnet(ten) en/of
een loods/bedrijfspand ([perceel 2] en/of de goederen/inventaris (waaronder twee bo(o)t(en) en/of een vouwwagen), die zich in de loods/het bedrijfspand ([perceel 2] bevonden, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in het/de nabijheid bevindende bedrijfspand(en) / loods(en) en/of voor (een) belendende woning en/of voor de inventaris/goederen van het/de bedrijfspand(en)/loods(en) en/of de inboedel van de belendende woning,in elke geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de perso(o)n(en) die zich in en/of in de nabijheid van die bedrijfspand(en)/loods(en) en/of de
belendende woning bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
(zaak 1)

2.

hij in de periode van 2 november 2012 tot en met 3 november 2012 in de gemeente Urk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een buitenspiegel van een (bedrijf) auto (merk: Volkswagen Transporter, kenteken: [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[bedrijf 1], in ieder geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(zaak 14)

3 primair.

hij op of omstreeks 13 januari 2013 in de gemeente Urk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een caravan (gelegen aan het [adres 2],

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk in die caravan met (de vlam van) een aansteker de bank (zithoek) en/of het/de kussen(s) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die caravan aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan de caravan met de zich daarin bevindende inventaris/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,in elk geval brand
is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in de nabijheid bevindende woning en/of het bedrijfspand (de Formido) en/of voor de inventaris/goederen van het bedrijfspand (de Formido), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor (de) perso(o)n(en) die zich in die woning en/of het bedrijfspand (de Formido) en/of in de nabijheid van die woning en/of het bedrijfspand (de Formido) bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
(zaak 4)
subsidiair
hij op of omstreeks 13 januari 2013 in de gemeente Urk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een caravan en/of de inventaris / goederen (van die caravan), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 18 januari 2013 in de gemeente Urk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een kunststoffen (vis) container,inhoudende afval,in ieder geval inhoudende brandbaar materiaal, staande aan/op/bij het plein/binnenplaats/perceel [perceel 3]
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk met (de vlam van) een aansteker de kunststoffen container, inhoudende (bouw) afval, in ieder geval inhoudende brandbaar materiaal, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met die kunststoffen container en/of met (zich in die container bevindend) brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan die kunststoffen (vis) container met het zich daarin bevindende afval en/of twee (houten) deuren en/of een (houten)
schutting geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in het/de nabijheid bevindende gebouw(en) / bedrijfspand(en) (waaronder [perceel 3]) en/of een (houten) schutting en/of twee (houten) deuren en/of een plezierboot en/of (een) woning(en) [perceel 3]), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor de perso(o)n(en) die zich in de woning(en) en/of bedrijfspand(en) ([perceel 3] bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
(zaak 3)

5 primair.

hij op of omstreeks 26 oktober 2012 in de gemeente Urk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (telkens) brand heeft gesticht
-in een container, inhoudende (prefab) materiaal, in ieder geval inhoudende brandbaar materiaal en zich bevindende aan/staande bij de Beug en/of
-in een container, inhoudende (bouw)afval, in ieder geval inhoudende brandbaar materiaal en zich bevindende aan/staande bij de Hoepel en/of
-in/aan/bij (prefab) scharnierkap(pen) (een blok van twee onder een kap), in ieder geval brandbaar materiaal en zich bevindende aan/staande bij de Fuik,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar (telkens) met (de vlam van) een aansteker de container(s),inhoudende (prefab) materaal en/of bouwafval en/of (prefab) scharnierkap(pen), in ieder geval brandbaar materiaal, aangestoken, in ieder geval (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met de container(s ), inhoudende brandbaar materiaal en/of de (prefab) scharnierkap(pen), ten gevolge waarvan de container, inhoudende (prefab) materiaal en/of de container, inhoudende (bouw) afval en/of de (prefab) scharnierkap(pen) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in het/de nabijheid bevindende gebouw(en) en/of loods(en) en/of (bouw) materia(a)l(en), in ieder geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 oktober 2012 in de gemeente Urk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
  • een container, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan bouwbedrijf [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en of zijn mededader en/of
  • een container en/of een of meer (prefab) scharnierkap(pen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan bouwbedrijf [bedrijf 3] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en of zijn mededader,

heeft/hebben vernield en/of beschadig en/of onbruikbaar gemaakt.

6 primair.

hij in de periode van 14 december 2012 tot en met 17 december 2012 in de gemeente Urk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (de lont van) een lawinepijl, in ieder geval een voorwerp gevuld met een ontploffende en/of brandbare stof, aan te steken en/of (vervolgens)
voornoemde brandende aangestoken lawinepijl, in ieder geval een brandend/aangestoken voorwerp gevuld met een ontploffende en/of brandbare stof te plaatsen/stoppen/gooien in een (groene) afvalbak (merk: Bammens) van:
-(de gemeente) (staande/zich bevindende aan de Pyramideweg),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in het/de directe nabijheid bevindende bushokje en/of belendende woning(en) en/of gebouw(en) en/of voertuig(en), in elk geval gemeen
gevaar voor goederen te duchten was;
(zaak 8)
subsidiair
hij in of omstreeks 14 december 2012 tot en met 17 december 2012 in de gemeente Urk,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een (groene) afvalbak (merk: Bammens), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente Urk, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, heeft/hebben vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voor de onder 2 en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten afzonderlijk is gedagvaard (parketnummer 16.653113-13).
De rechtbank leest de onderhavige tenlastelegging derhalve aldus dat de onder 2 en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten zijn komen te vervallen. De rechtbank zal in de onderhavige zaak derhalve slechts ten aanzien van de onder 1, 3 primair en subsidiair, 4 en 6 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten haar oordeel geven.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Naar aanleiding van een aantal brandstichtingen op Urk en de ten aanzien daarvan door een aantal getuigen afgelegde verklaringen, wordt op 8 februari 2013 verdachte aangehouden.
Op genoemde datum wordt tevens medeverdachte [medeverdachte] aangehouden.
Ten aanzien van de onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten is door respectievelijk
[benadeelde 2], [benadeelde 1], [benadeelde 3] en [benadeelde 4] aangifte gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 1, 3 primair, 4 en 6 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft hierbij erop gewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] steeds samen op pad zijn gegaan, dat zij een en ander vaak samen hebben besproken en dat zij afwisselend het materiaal meenamen. In het geval dat sprake is van medeplegen is het dan niet relevant wie uiteindelijk de brand heeft aangestoken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 3 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de onder 1, 3 subsidiair, 4 en 6 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde, onder verwijzing naar de aangifte [2] en de bekennende verklaring van de verdachte [3] , wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt dat uit de zich in het dossier bevindende foto’s [4] blijkt dat de loods en de inventaris zich in de directe nabijheid van de brandhaard bevonden, zodat de rechtbank van oordeel is dat met de brandstichting gemeen gevaar voor de loods en de inventaris te duchten was. De rechtbank is van oordeel dat tevens gemeen gevaar voor personen te duchten was. De rechtbank overweegt daartoe dat, gelet op het tijdstip van de brand, het niet onaannemelijk was dat zich in de loods nog personen zouden bevinden en dat verdachte zich er, voordat hij de brand stichtte, niet van heeft vergewist of er in de loods personen aanwezig waren.
De rechtbank volstaat, gelet op het bepaalde in artikel 359a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de genoemde bewijsmiddelen.
Feit 3:
De rechtbank is van oordeel dat, onder verwijzing naar de aangifte [5] en de bekennende verklaring van verdachte [6] , wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij brand heeft gesticht in de in de tenlastelegging genoemde caravan. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank overweegt dat in een proces-verbaal van bevindingen op pagina 282 is gerelateerd dat nader onderzoek heeft uitgewezen dat de caravan zich op acht à tien meter van het bedrijf Formido bevond. Door de verbalisant wordt aangegeven, dat het vuur door de wind, gezien de korte afstand, had kunnen overwaaien naar de Formido.
De rechtbank overweegt dat door de verbalisant niet nader wordt onderbouwd hoe hij tot deze conclusie is gekomen. Bovendien wordt in het proces-verbaal van bevindingen (pagina 185) dat direct na de betreffende brand is opgesteld door de verbalisant die ter plaatse kwam, gerelateerd dat de caravan zich op een dusdanige afstand van het pand van de Formido bevond, dat de brand, zoals die zichtbaar was op het moment dat de verbalisant ter plaatse kwam, geen gevaar opleverde voor het genoemde pand.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zodat verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte door de brandstichting in de caravan, deze caravan heeft vernield.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarbij nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte].
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] was en dat medeverdachte [medeverdachte] op de uitkijk heeft gestaan. Hij heeft verder verklaard dat zij beiden het initiatief namen om het te doen. Hij is samen met medeverdachte[medeverdachte] weggerend. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij samen in de caravan zijn geweest en dat daarna medeverdachte [medeverdachte] eruit is gegaan om op de uitkijk te gaan staan [7] . Ter zitting van 27 juni 2013 heeft verdachte verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij niet de pallets in de brand moest steken, maar dat hij dan maar de caravan moest doen. [8]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte de pallethandel van Flevopallets in de brand wilde steken en dat hij toen tegen verdachte heeft gezegd dat hij dan wat anders moest doen. Hij heeft verklaard dat, toen ze bij de caravan aankwamen, verdachte zei dat hij de caravan in brand ging steken en dat hij op de uitkijk moest gaan staan om te kijken of er niemand aan kwam. Daarna is hij weg gerend en is verdachte met hem meegerend [9] .
Ter zitting van 27 juni 2013 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat het klopt dat hij heeft gezegd dat verdachte niet de pallets in de brand moest steken, maar dat hij dan maar de caravan moest doen. Hij heeft verder verklaard dat hij toen mee is gegaan naar de caravan [10] .
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen blijkt dat verdachte en medeverdachte[medeverdachte] samen naar de caravan zijn gegaan en beiden in de caravan zijn geweest, dat de caravan op aanwijzing van medeverdachte [medeverdachte] is aangestoken door verdachte en dat medeverdachte [medeverdachte] daarbij op de uitkijk heeft gestaan en dat zij vervolgens samen zijn weggerend.
Aldus is naar het oordeel sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 4:
De rechtbank is van oordeel dat, onder verwijzing naar de aangifte [11] en de bekennende verklaring van verdachte [12] , wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte brand heeft gesticht in de in de tenlastelegging omschreven container.
De rechtbank overweegt dat uit een proces-verbaal van bevindingen [13] dat is opgemaakt door de verbalisanten die ter plaatse kwamen, blijkt dat de container zich dichtbij een houten schutting en een gestalde plezierboot bevond. De verbalisanten relateren verder dat de container dichtbij een tweetal houten deuren stond. Deze deuren stonden nagenoeg met de onderzijde tegen de container aan en deze deuren stonden tegen de schutting. De afstand tussen de brandende container en de plezierboot bedroeg ongeveer 1,5 meter. Door de verbalisanten wordt geconcludeerd dat, gezien de behoorlijke vlammen, de harde wind, en het feit dat de brandende container zich dichtbij de houten schutting en een gestalde plezierboot bevond, er sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
Gelet op de inhoud van genoemd proces-verbaal van bevindingen, alsmede gelet op de daarbij behorende foto’s waarop één en ander ook duidelijk zichtbaar is, is de rechtbank van oordeel dat met de brandstichting van de container gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bij de brandstichting nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte].
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte[medeverdachte] was en dat zij samen tegen elkaar zeiden de container in de brand te steken. Hij heeft verklaard dat hij de container met afval met een aansteker in de brand heeft gestoken en dat medeverdachte [medeverdachte] daarbij was. Hij heeft verder verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] de camera van de muur heeft getrokken [14] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen was met verdachte en dat zij allebei op de fiets waren. Hij heeft verklaard dat verdachte de container in de brand heeft gestoken. Hij heeft verder verklaard dat hij op een gegeven moment van een andere jongen hoorde dat er een camera hing en hij heeft vervolgens opzettelijk de kabel van de camera kapot getrokken. Hij heeft verklaard dit te hebben gedaan, omdat hij bang was dat verdachte in de problemen zou komen [15] .
De rechtbank overweegt dat de brandstichting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013 en dat medeverdachte [medeverdachte] daarvoor bij meerdere andere brandstichtingen door verdachte betrokken is geweest. Desalniettemin is hij op 18 januari 2013 wederom samen met verdachte op pad gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] samen richting de container zijn gefietst en dat de container is aangestoken door verdachte en dat medeverdachte [medeverdachte] daarbij heeft gestaan. Vervolgens heeft medeverdachte[medeverdachte] bewust de camera, die gericht was op het terrein, vernield. Aldus is naar het oordeel sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte[medeverdachte].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 6:
De rechtbank is van oordeel dat, onder verwijzing naar de aangifte [16] en de bekennende verklaring van verdachte [17] , wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een ontploffing teweeg heeft gebracht in de in de tenlastelegging omschreven afvalbak.
De rechtbank overweegt dat zowel uit de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen [18] als uit de bij de aangifte behorende foto [19] blijkt dat de afvalbak was gesitueerd vlakbij een bushokje. Reeds gelet op die vaststelling is de rechtbank van oordeel dat met het teweeg brengen van de ontploffing gemeen gevaar voor goederen was te duchten.
Voorts is op de foto te zien dat zich in de directe nabijheid van de afvalbak een scooter bevond.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bij het teweeg brengen van de ontploffing nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte].
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] was en dat zij samen naar de afvalbak zijn gefietst en dat hij de lawinepijl in de afvalbak heeft gedaan. Hij heeft verklaard dat zowel hij als medeverdachte [medeverdachte] een lawinepijl bij zich hadden en dat die van hem in de afvalbak is gegaan [20] .
Ter terechtzitting van 27 juni 2013 heeft verdachte verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte] het samen hadden besproken en dat hij nadat de ontploffing teweeg was gebracht weer bij medeverdachte[medeverdachte] achterop de fiets is gesprongen [21] .
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat ze met zijn vieren hadden afgesproken dat ze een lawinepijl in een container zouden afsteken. Ze waren die dag op de fiets en verdachte zat bij medeverdachte [medeverdachte] achterop de fiets. Verdachte is op een gegeven moment van de fiets gesprongen en medeverdachte [medeverdachte] zag dat verdachte een container vond en de lawinepijl aanstak in een groene afvalbak.
Verdachte sprong na de ontploffing weer bij hem achterop de fiets en toen zijn ze weggefietst [22] .
Ter terechtzitting van 27 juni 2013 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat ze samen hadden afgesproken de pijl in de container te gooien en dat verdachte bij hem achterop de fiets zat. Hij heeft verklaard dat hij heeft gewacht totdat verdachte na de ontploffing weer terug bij hem op de fiets sprong. Verder heeft hij verklaard dat het zijn lawinepijl was die is ontploft en dat hij die pijl aan verdachte had gegeven [23] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen blijkt dat was afgesproken om een lawinepijl in een afvalbak tot ontploffing te brengen, dat verdachte en medeverdachte[medeverdachte] samen richting de afvalbak zijn gefietst en dat deze is aangestoken door verdachte en dat medeverdachte[medeverdachte] daarbij heeft gestaan en op verdachte heeft staan wachten. Vervolgens zijn ze na de ontploffing samen weggefietst. Aldus is naar het oordeel sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 6 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

1.

hij op 21 januari 2013 in de gemeente Urk, opzettelijk brand heeft gesticht in (kunst stoffen/plastic en/of houten) kuubkisten en pallet(s),inhoudende rollen/ringen rubbers en/of rubberen banden dop(pen) en (nylon) visnet(ten), staande op het terrein [perceel 1],

immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine, over die (kunststoffen/plastic en/of houten) kuubkisten en pallet(s) gegoten en (vervolgens) met behulp van de (vlam van) een aansteker die, hij verdachte, (vervolgens) onder die (kunststoffen/plastic en/of houten) kuubkisten heeft gehouden, aangestoken, ten gevolge waarvan de (kunststoffen/plastic en/of houten) kuubkisten en pallet(s), inhoudende rollen/ringen rubbers en/of banden dop(pen) en (nylon) visnetten en een loods/bedrijfspand ([perceel 2] en de goederen/inventaris (waaronder twee boten en een vouwwagen), die zich in de loods/het bedrijfspand ([perceel 2] bevonden, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in het/de nabijheid bevindende bedrijfspand(en) / loods(en) en voor de inventaris/goederen van het/de bedrijfspand(en)/loods(en) en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;

3 subsidiair

hij op 13 januari 2013 in de gemeente Urk, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een caravan en de inventaris / goederen (van die caravan), toebehorende aan [benadeelde 1], heeft vernield;

4.
hij op 18 januari 2013 in de gemeente Urk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een kunststoffen (vis) container, inhoudende afval, staande op het perceel [perceel 3],
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met (de vlam van) een aansteker de kunststoffen container, inhoudende (bouw) afval aangestoken, ten gevolge waarvan die kunststoffen (vis) container met het zich daarin bevindende afval en twee (houten) deuren geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in het/de nabijheid bevindende (houten) schutting en twee (houten) deuren en een plezierboot te duchten was;

6 primair

hij in de periode van 14 december 2012 tot en met 17 december 2012 in de gemeente Urk, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (de lont van) een lawinepijl aan te steken en (vervolgens) voornoemde brandende aangestoken lawinepijl te plaatsen/gooien in een (groene) afvalbak (merk: Bammens) van:
-(de gemeente) (zich bevindende aan de Pyramideweg),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in de directe nabijheid bevindende bushokje en voertuig.
Van het onder 1, 3 subsidiair, 4 en 6 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van een ander te duchten is.
Feit 3 subsidiair:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Feiten 4 en 6 primair, telkens:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om voor wat betreft de strafoplegging, gelet op de persoon van de verdachte, het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de deskundigen.
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw heeft verzocht om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede met de rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht. Uit de rapporten blijkt onder meer dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast.
De rechtbank zal, gelet op de persoonlijkheid van de verdachte, recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank wijst daartoe op hetgeen blijkt uit de rapporten die over de verdachte zijn opgemaakt.
De rechtbank overweegt dat in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geen oriëntatiepunten zijn opgenomen ter zake van de bewezen verklaarde feiten. Ook de oriëntatiepunten van het gerechtshof Leeuwarden zien niet specifiek op de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank overweegt dat zij, aangezien oriëntatiepunten ontbreken, bij het bepalen van de duur van de straf voor het feit rekening heeft gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten plegen te worden opgelegd.
In de tenlastelegging is een aantal ad informandum feiten opgenomen. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening mag houden met dergelijke feiten, mits deze feiten door de verdachte (ter terechtzitting) worden bekend.
De raadsvrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen het ad info voegen van de zaken 5, 6, 7 en 16 (ad info feiten 1, 2, 3 en 9 op de tenlastelegging).
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de genoemde ad informandum gevoegde feiten, zoals valt af te leiden uit de (ter terechtzitting) door verdachte afgelegde bekennende verklaring en het bij de stukken gevoegde dossier ter kennisneming van de rechtbank.
In het bijzonder overweegt de rechtbank ten aanzien van de ernst van de feiten het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere brandstichtingen van goederen en aan een vernieling van een caravan, door deze in brand te steken. Hij heeft daarbij in een aantal gevallen het risico gelopen dat de brand had kunnen escaleren en dat de brand ook op andere objecten had kunnen overslaan. De rechtbank overweegt dat verdachte, door het plegen van die feiten, aan de slachtoffers schade, schrik en overlast heeft bezorgd en hij is volledig voorbijgegaan aan de belangen van de benadeelden.
Met name het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft tot een enorme schade geleid. Bovendien heeft met name deze brandstichting een groot gevaarzettend karakter gehad en viel daarmee tevens gemeen gevaar voor personen te duchten.
De rechtbank overweegt dat verdachte gedurende een langere periode branden heeft gesticht op Urk, hetgeen op Urk de nodige onrust heeft veroorzaakt. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid binnen de samenleving als geheel. De rechtbank rekening verdachte dit aan.
De rechtbank heeft voorts, in het nadeel van de verdachte, rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 juni 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Weliswaar betrof het daar andersoortige feiten dan de thans bewezen verklaarde feiten, echter eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft, gelet op genoemde documentatie, enigszins in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen over de ernst van de feiten en gelet op genoemde justitiële documentatie is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden is. De rechtbank zal aan de verdachte een jeugddetentie opleggen, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de rapporten die door de psychiater, de psycholoog en de (jeugd)reclassering over de verdachte zijn uitgebracht.
Door de psychiater drs. H.A. Gerritsen, wordt in het rapport d.d. 3 mei 2013 aangegeven, dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, ADHD, een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO en alcoholmisbruik en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Zonder een duidelijke, externe structuur, behandeling/begeleiding en begrenzing acht de psychiater de kans op recidief brandstichting dan wel vernieling als verhoogd in.
De psychiater acht een strak juridisch kader noodzakelijk en voorwaardelijk, aangezien verdachte moet weten waar de grenzen liggen. De deskundige adviseert om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarden een plaatsing bij Meesterwerk en een ambulante behandeling bij Trajectum.
Door de psycholoog drs. F. Jonker wordt in het rapport d.d. 26 april 2013 aangegeven, dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van PDD-nos, ADHD-nos, alcoholmisbruik gedwongen in remissie en afhankelijkheid van gokken, gedwongen in remissie. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid.
Het recidiverisico op brandstichting, zonder inzet van interventies, wordt ingeschat op gemiddeld. Het risico op overige delicten hoog-gemiddeld, vanwege zijn grensoverschrijdende gedrag op meerdere gebieden en zijn weerstand tegen controle van buitenaf.
De psycholoog adviseert om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarden een plaatsing bij Meesterwerk en een ambulante behandeling bij Trajectum.
De rechtbank overweegt dat zowel de psychiater als de psycholoog adviseren om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt die conclusie, op de in de rapporten vervatte gronden, over en maakt deze conclusie tot de hare.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het rapport van de jeugdreclassering van 12 juni 2013. Ook de jeugdreclassering adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleid wonen bij Meesterwerk, ambulante behandeling bij Trajectum en de maatregel hulp en steun.
Door de heer S. Peters is ter zitting van 27 juni 2013 aangegeven dat verdachte momenteel in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds bij Meesterwerk verblijft en dat het goed gaat. Hij heeft aangegeven, dat de maatregel hulp en steun van belang is, teneinde verdachte zo lang mogelijk te kunnen begeleiden.
Ook de begeleider van verdachte bij Meesterwerk, de heer Van der Kooij, heeft ter zitting van 27 juni 2013 aangegeven, dat het na een periode van gewenning nu goed gaat met verdachte bij Meesterwerk.
Uit genoemde rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde sprake was en ook thans nog sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat hij daarvoor behandeling behoeft. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een behandeling van de verdachte tevens in zijn eigen belang is, dat wil zeggen het belang dat hij zich zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel van plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen eist. De rechtbank is van oordeel dat tevens is voldaan aan de overige wettelijke eisen voor opleggen van de maatregel.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd mede ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank overweegt dat alle deskundigen adviseren om de noodzakelijke behandeling vorm te geven middels oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank zal, conform hetgeen door de deskundigen is geadviseerd, de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dan ook in voorwaardelijke vorm opleggen, teneinde de noodzakelijk behandeling/begeleiding binnen de kaders van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken.
De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelet op de eerder door verdachte gepleegde strafbare feiten, gelet op het feit dat er bij het onder 1 bewezen verklaarde feit sprake was van gemeen gevaar voor personen en gelet op de problematiek van verdachte zoals blijkt uit de rapporten die over hem zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd te gelasten dat de onder verdachte in beslag genomen geheugenkaart aan hem dient te worden teruggegeven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht te gelasten dat de in beslag genomen geheugenkaart aan de verdachte zal worden teruggegeven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende geheugenkaart, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben de gemeente Urk – daartoe vertegenwoordigd door [benadeelde 5] – en de heer [benadeelde 3] zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 1, 2 en 3 ad informandum gevoegde feiten en de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partijen begroot op bedragen van respectievelijk € 43,00 (ad info feit 1), € 43,00 (ad info feit 2), € 43,00 (ad info feit 3), € 43,00 (feit 6) en € 483,74 (feit 4).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de gemeente toe te wijzen, hoofdelijk en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd om van de vordering van de heer [benadeelde 3] een bedrag van € 124,68 toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het overige deel van de gevorderde schade ziet op de vernieling van de camera, welk feit niet aan de verdachte ten laste is gelegd, maar slechts aan medeverdachte [medeverdachte].
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van de gemeente Urk aangevoerd dat deze niet met nader bewijs zijn onderbouwd. Zij heeft zich, indien de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen niet onredelijk zijn, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank aangaande de toewijzing.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] verzocht om rekening te houden met de bedragen exclusief btw, aangezien het een bedrijf betreft en de btw derhalve aftrekbaar is.
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij Gemeente Urk
De rechtbank overweegt dat uit de vorderingen van de gemeente Urk niet blijkt op welk feit de betreffende vorderingen betrekking hebben. Weliswaar staat op de voorpagina onder A het onderwerp met daarbij een adres genoemd, echter dit gedeelte van de vordering wordt ingevuld door de administratie van het openbaar ministerie en niet door de benadeelde partij zelf. Bovendien staat in de vordering onder B als datum van het misdrijf 21 januari 2013 genoemd, welke datum niet overeenkomt met de pleegdata die in de tenlastelegging worden genoemd bij de vier adressen.
De vorderingen van de benadeelde partij leveren naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vorderingen niet-ontvankelijk is en dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De rechtbank overweegt dat een gedeelte van de vordering (een bedrag van € 234,37 betreffende de vervanging van een camera) van de benadeelde partij ziet op de vernieling van de camera. Dat feit is aan de verdachte niet ten laste gelegd, zodat de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij voor wat betreft dat gedeelte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[benadeelde 3] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezen verklaarde feit.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde bedragen exclusief btw toewijsbaar zijn, aangezien de btw voor de benadeelde partij, zijnde een bedrijf, aftrekbaar is.
De hoogte van die schade is dan ook genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 240,63, vermeerderd met de wettelijke rente en vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 77gg, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 3 primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1, 3 subsidiair, 4 en 6 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat onder 1, 3 subsidiair, 4 en 6 primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
121 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt aan de verdachte op de
maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen;
- bepaalt dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd van 2 jaar:
* zich zal melden bij de jeugdreclassering en zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen te geven door de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan een behandeling bij Trajectum, of een soortgelijke instelling, zo lang als deze instelling dit (in overleg met de reclassering) noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen, te weten Meesterwerk, of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen geheugenkaart;
Benadeelde partij Gemeente Urk
- bepaalt dat de benadeelde partij de gemeente Urk in haar vorderingen niet-ontvankelijk is en dat zij haar vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3], wonende te Urk, van een bedrag van € 240,63 (zegge: tweehonderdveertig euro en drieënzestig cent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 18 januari 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 240,63 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 3] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A. van Holten en M.C. Stoové, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2013.
Mr. Van Holten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013005650, doorgenummerd 1 tot en met 283.
2.Pagina’s 126 e.v.
3.Pagina’s 37 e.v. en pagina’s 55 e.v.
4.Pagina’s 162 e.v.
5.Pagina’s 187 e.v.
6.Pagina’s 51 e.v.
7.Pagina 51 en pagina 57
8.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 27 juni 2013
9.Pagina 83
10.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 27 juni 2013
11.Pagina’s 176 e.v.
12.Pagina’s 44 e.v. en pagina’s 56 e.v.
13.Pagina 173 en bijlagen (foto’s)
14.Pagina’s 44 en 45
15.Pagina 82
16.Pagina’s 196 e.v.
17.Pagina 66
18.Pagina 282
19.Pagina 199
20.Pagina 66
21.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 27 juni 2013
22.Pagina 98 en pagina 99
23.Proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting d.d. 27 juni 2013