4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, dan wel op zwaar lichamelijk letsel. Van het primair en het impliciet subsidiair ten laste gelegde zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Bewijs
Aangever[naam], hoofdagent van politie, kreeg op 16 augustus 2012 een melding dat een achtervolging op een Renault was ingezet en dat de bestuurder van de Renault een stopteken had genegeerd. [naam] hoorde dat de Renault zijn kant op kwam en zette zijn politiemotor stil op een kruising, waar hij vervolgens het verkeer stil zette. Hij zag dat de Renault zijn richting opreed, remde, de middenberm overstak en de andere kant opreed. [naam] hoorde vervolgens van collega’s dat zij de snelheid van de Renault binnen de bebouwde kom op minstens 80 kilometer per uur inschatten. [naam] reed daarna naar de kruising van de Wolgadreef en de Darwindreef. Hij zag op de Wolgadreef, op de rijstroken richting de Darwindreef, een lijnbus en een personenauto staan, waardoor deze rijstroken geblokkeerd werden. [naam] zette zijn motor stil op de rijstroken in tegengestelde richting. Hij zette zijn motor op de jiffy om af te stappen en het verkeer stil te zetten. Hierop zag hij de Renault met hoge snelheid de hoek omkomen. Dat was op ongeveer 150 meter bij hem vandaan. [naam] zat nog half op zijn motor en schrok hiervan. Hij zag de Renault snel dichterbij komen.
[naam] was duidelijk herkenbaar in opvallende dienstkleding. Hij zag dat de Renault op hem af bleef rijden. Omdat hij op zijn motor zat en niet weg kon, trok hij zijn dienstwapen om zich te beschermen. Hij had niet de indruk dat de Renault afremde. Hij schatte de afstand tot de Renault op nog ongeveer 20 meter. Hij richtte zijn dienstwapen op de bestuurder omdat hij ervan overtuigd was dat de bestuurder hem van de motor ging rijden. [naam] zag dat de bestuurder een oudere man betrof, vermoedelijk van Roma afkomst. Hij zag dat hij op het laatste moment van zijn rijrichting afweek en op 1 tot 2 meter afstand voor hem langsreed. Hij heeft de bestuurder goed kunnen zien.
Verbalisanten[verbalisant 1]en[verbalisant 2]hebben verklaard dat de bestuurder van de Renault een door hen gegeven stopteken negeerde, en vervolgens tijdens de achtervolging een snelheid van 85-90 kilometer per uur haalde, en onder meer over de middenberm reed, over de middenberm keerde, het overige verkeer rechts en links inhaalde, meermalen tegen het verkeer in reed en meermalen het rode verkeerslicht negeerde.
Vervolgens zag[verbalisant 1]dat de Renault op de Wolgadreef een bus passeerde, richting zijn collega op de motor reed en hem daarna passeerde.Van[verbalisant 2]zag dat de Renault op de Wolgadreef met ongeveer 60 kilometer per uur de stadsbus passeerde, die hem het zicht op zijn collega op de motor ontnam.
Verbalisanten[verbalisant 3] en[verbalisant 4] hebben verklaard dat zij op 16 augustus 2012 omstreeks 20.40 uur een oproep kregen in verband met een achtervolging op de A27. Zij troffen vervolgens op de Ruygenhoeksedijk te Groenekan een Renault aan. Zij zagen dat verdachte bij zijn aanhouding iets in de auto gooide en een tweejarig jongetje op de achterbank het gegooide voorwerp vasthield. Dit bleken de autosleutels te zijn. Zij hoorden dat een tweede verdachte zich schuil zou houden. Deze verdachte werd door collega’s aangehouden.Dit bleek de zoon van verdachte, [Y] te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 18 juni 2013 verklaard dat hij op 16 augustus 2012 in een Renault heeft gezeten die een dollemansrit heeft gemaakt, eerst door de stad Utrecht en vervolgens over de A27. De Renault is uiteindelijk gestrand in Groenekan, waar hij als verdachte werd aangehouden.
Signalement en herkenning
Aangever [naam] heeft over de bestuurder van de Renault verklaard dat dit een oudere man betrof, vermoedelijk van Roma afkomst en dat hij die bestuurder goed heeft kunnen zien.
Verbalisant[verbalisant 1]heeft verklaard dat de bestuurder van de Renault hem op een gegeven moment aankeek en handgebaren maakte.Hij zag een jongen in de bijrijderstoel zittenen een klein kind op de achterbank staan. De bestuurder was een man van 45 jaar, met een fors postuur en een dik, rond en behaard gezicht. De jongen op de bijrijderstoel was 15 jaar, met een smal postuur en een smal gezicht. Het kind op de achterbank was ongeveer 1.30 meter lang.
Verbalisant Van[verbalisant 2]heeft verklaard dat zijn collega [verbalisant 1]de wegrijdende Renault blokkeerde en dat van[verbalisant 2]de bestuurder vervolgens een stopteken gaf. Hij zag twee personen in de Renault zitten. De bestuurder was een man, licht getint, van ongeveer 45 jaar met wat langer zwart haar dat voor zijn ogen hing. De bijrijder was een jongen met licht getinte huid en slank postuur.
Aangever [naam] heeft op het politiebureau verdachte voor 100% als de bestuurder van de Renault herkend.Ook Van[verbalisant 2]heeft verdachte op het politiebureau (aan de vorm van zijn gezicht, aan zijn ogen en zijn haardracht) als de bestuurder van de Renault herkend.
Overweging ten aan zien van de verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat tijdens de dollemansrit ene [A] de auto bestuurde, dat verdachte in de bijrijderstoel zat en dat zijn zoons [Y]en[Z]op de achterbank zaten. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat deze verklaring van verdachte op geen enkele wijze steun vindt in het dossier. Integendeel, de beschrijving die de verbalisanten geven van de bestuurder, een gezette man van 45 jaar met een rond behaard gezicht, en de bijrijder, een slanke jongen van een jaar of 15, weerspreekt het scenario dat verdachte schetst. Niemand heeft twee volwassenen voorin zien zitten.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte niet de bestuurder is geweest en zodoende moet worden vrijgesproken, wordt dus weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank immers dat verdachte de bestuurder van de auto is geweest.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is vereist dat de bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden is gedaan, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden uitgevoerd. Niet vereist is dat de dader het voornemen had om de bedreiging te realiseren.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat
- de Renault binnen de bebouwde kom met een snelheid van 80 kilometer per uur reed,
- de Renault reeds eerdere stoptekens van de politie had genegeerd,
- de voor de Renault bestemde rijstrook werd geblokkeerd,
- [naam] - half zittend op een politiemotor - de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer blokkeerde,
- [naam] herkenbaar was in opvallende dienstkleding,
- verdachte met een hoge snelheid (van ongeveer 60 kilometer per uur) kwam aanrijden,
- verdachte verbalisant [naam] op een afstand van ongeveer 150 meter reeds zag,
- verdachte met onverminderde snelheid in de richting van [naam] reed,
- verdachte op het laatste moment van zijn rijrichting afweek en op een afstand van 1 à 2 meter langs [naam] reed.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte op zodanige wijze op [naam] ingereden, dat bij [naam] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zou worden doodgereden.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het gevoel van onveiligheid voor [naam] kennelijk zo groot is geweest dat hij zijn dienstwapen heeft getrokken om te voorkomen dat hij dood werd gereden. Dat dit niet door de getuigen is gezien, zoals door de verdediging is aangevoerd, doet daaraan niet af.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn handelwijze willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zou worden doodgereden.
Gezien de gedraging van verdachte - het met hoge snelheid over de verkeerde weghelft op [naam] afrijden en op het laatste moment op een afstand van ongeveer 1 à 2 meter om hem heen te sturen - en de omstandigheden waaronder deze is verricht - tijdens een dollemansrit binnen de bebouwde kom waarbij verdachte al ieder eerder stopteken van de politie had genegeerd, terwijl [naam] duidelijk als verbalisant herkenbaar was en nog half op zijn motorfiets zat - kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat bij [naam] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem dood zou rijden, heeft aanvaard. Er zijn geen contra-indicaties die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – het meer subsidiair ten laste gelegde, te weten bedreiging, wettig en overtuigend bewezen.