ECLI:NL:RBMNE:2013:2535

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
16.659404-13 en 13.660252-11 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wegens eerdere veroordeling en vrijspraak van verdachte voor diefstal

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2013, is de verdachte aangeklaagd voor diefstal uit een vrachtauto en voorhanden hebben van gestolen goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2013 in Hilversum is aangehouden na een melding van diefstal. De officier van justitie heeft de verdachte primair aangeklaagd voor diefstal en subsidiair voor opzetheling. Tijdens de zitting is de verdachte niet verschenen, maar was zijn advocaat, mr. M.A.C. Vuuren, aanwezig om hem te verdedigen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een vergelijkbaar feit, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor het tweede ten laste gelegde feit, zoals bepaald in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering beoordeeld. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen kon worden. De verdediging voerde aan dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig was, wat zou moeten leiden tot uitsluiting van het bewijs. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding inderdaad onrechtmatig was, waardoor het aantreffen van de gestolen goederen bij de verdachte niet als bewijs kon worden gebruikt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen, namelijk het voorhanden hebben van gestolen goederen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op en wees de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling toe, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 16.659404-13 en 13.660252-11 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Hilversum,
wonende te [adres], [postcode] [woonplaats].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting op 10 juni 2013 te Lelystad, waarbij de verdachte niet is verschenen. Ter terechtzitting is verschenen mr. M.A.C. Vuuren, advocaat te Amsterdam, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.E.M. van de Ven en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

1. Primair

hij op of omstreeks 17 april 2013 in de gemeente Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit de bedrijfsauto gekentekend [kenteken 1] heeft weggenomen

  • een mobiele telefoon (merk Samsung, type Note N7000) en/of
  • een tablet (merk Samsung, type Galaxy Tab 10.1),

in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming;

Subsidiair
hij op of omstreeks 17 april 2013 in de gemeente Hilversum, in elk geval in Nederland,
  • een mobiele telefoon (merk Samsung, type Note N7000) en/of
  • een tablet (merk Samsung, type Galaxy Tab 10.1),

heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat goed(eren) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

2.
hij in of omstreeks de periode van 10 september 2010 tot en met 11 september 2010 in de gemeente Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit de personenauto gekentekend [kenteken 2] weg te nemen goed(eren) en/of geld van zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die personenauto te verschaffen en / of die / dat weg te nemen goed(eren) en/of geld van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking of inklimming, het rechter portierraam heeft ingeslagen en/of het dashboardkastje heeft opengetrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

3.DE VOORVRAGEN

De officier van justitie heeft gesteld dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat verdachte hiervoor al is veroordeeld.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit op 27 juli 2012 door de meervoudige strafkamer in Amsterdam is veroordeeld. Gelet op het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de officier van justitie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 17 april 2013 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan van diefstal uit zijn vrachtauto die hij geparkeerd had op de Borneolaan te Hilversum.
Verdachte is op 17 april 2013 aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde acht zij wel wettig en overtuigend bewezen en zij verwijst daarbij naar het aantreffen van de goederen bij verdachte en de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangegeven dat er sprake is van een onrechtmatige staandehouding, omdat er geen duidelijk signalement was en verdachte niet aan dit signalement voldeed. Het aantreffen van de goederen bij verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat indien de staandehouding rechtmatig wordt geoordeeld verdachte van het onder 1 primair dient te worden vrijgesproken, omdat voor de diefstal onvoldoende bewijs voorhanden is.
Ook van het onder 1 subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat hij de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd op het eerst mogelijke moment, bij de rechter-commissaris, heeft herroepen.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Door de raadsman is gesteld dat er sprake is van een onrechtmatige staandehouding.
Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd een verdachte staande te houden. Gelet op artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering kan iemand als verdachte aangemerkt worden indien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voorvloeit.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verbalisanten de melding hebben ontvangen van een diefstal uit een vrachtwagen in Hilversum. Het signalement dat door de getuige werd opgegeven hield in dat het zou gaan om een man, ouder dan 30 jaar met een gezet postuur, ongeschoren uiterlijk en donkerkleurig haar. Door de getuige is niet genoemd dat de dader zwarte krullen heeft. Verbalisanten zagen een persoon lopen die gedeeltelijk aan het hiervoor omschreven signalement voldeed. Deze herkenning is echter niet zonder meer begrijpelijk nu eerder op de ochtend verdachte is gesignaleerd en voldeed aan een signalement jongeman tussen 18 en 22 jaar oud, getint, mogelijk Marokkaans, blauwe jas, spijkerbroek, 1.70 tot 1.75 meter lang, tenger postuur en aan de zijkant opgeschoren haar met bovenop zwarte krullen. Beide signalementen lopen danig uiteen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat op basis van het door de getuige opgegeven signalement geen sprake kan zijn geweest van een redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte van diefstal uit de vrachtwagen van [benadeelde 1] gepleegd op 17 april 2013 rond 10.10 uur. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt niet dat verbalisanten op de hoogte waren van het signalement dat was gegeven voor de eerder op de dag geconstateerde diefstal en dat zij verdachte derhalve mede op verdenking van dit strafbare feit hebben staande gehouden.
De staandehouding van verdachte is derhalve onrechtmatig.
De rechtbank verbindt hieraan de consequentie dat het aantreffen van de gestolen voorwerpen bij verdachte van het bewijs zal worden uitgesloten. Immers dat aantreffen is het rechtstreeks gevolg van de onrechtmatige staandehouding. Dit geldt niet voor de door verdachte afgelegde verklaringen bij de politie en de rechter-commissaris. Die verklaringen sluit de rechtbank niet uit van het bewijs. Verdachte had zich immers, nadat hem de cautie was gegeven, ook op zijn zwijgrecht kunnen beroepen. Bovendien heeft verdachte voorafgaand aan zijn verhoor zijn advocaat geconsulteerd. Die verklaringen kunnen derhalve naar het oordeel van de rechtbank voor de bewijslevering worden gebruikt.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op 17 april 2013 rond 10.00 uur zijn vrachtwagen heeft geparkeerd op de Borneolaan in Hilversum. Toen hij terugliep naar zijn vrachtwagen rond 10.13 uur zag hij dat het raam aan de bestuurderszijde kapot was en dat zijn telefoon van het merk Samsung, type Note N7000 en zijn tablet van het merk Samsung, type Tab 10.1 tab2 waren weggenomen. [2]
Verdachte heeft in zijn eerste verklaring verklaard dat hij voor[A] een telefoon en een tablet weg moest brengen naar de andere kant van station Hilversum. Hij heeft vaker goederen voor[A] weggebracht en krijgt daar geld voor. Hij staat er niet bij stil dat de goederen gestolen zijn. [3] In zijn tweede verklaring heeft hij aangegeven dat hij het vermoeden had dat het om gestolen goederen ging. Omdat[A] in het verleden dingen voor verdachte heeft gedaan, deed hij dit voor hem. [4] Dit is een wezenlijk andere verklaring dan hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, namelijk dat hij niet het vermoeden had dat het om gestolen spullen ging omdat[A] een eigen zaak heeft.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte deze bij de politie afgelegde verklaring niet naar waarheid heeft afgelegd. Immers is in het proces-verbaal opgenomen dat verdachte zijn verklaring heeft doorgelezen en daarin volhardde en ondertekende. Op beide pagina’s van dit proces-verbaal heeft verdachte zijn handtekening gezet.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het onder 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:

1. Subsidiair

hij op 17 april 2013 in de gemeente Hilversum,

  • een mobiele telefoon (merk Samsung, type Note N7000) en
  • een tablet (merk Samsung, type Galaxy Tab 10.1),

voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.

Van het onder 1 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1 subsidiair: opzetheling.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf niets opgemerkt, gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 29 mei 2013 waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

9.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling door de meervoudige strafkamer te Amsterdam d.d. 27 juli 2012, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, aangegeven dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de meervoudige strafkamer te Amsterdam bij vonnis d.d. 27 juli 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden toe te wijzen.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 14h, 14i, 14j, 27, 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart de Officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde;
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar, zoals hierboven onder 6 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 13.660252-11 door de meervoudige strafkamer te Amsterdam bij vonnis d.d. 27 juli 2012 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Stoové, voorzitter, mrs. drs. S.M. van Lieshout en A.C. Schroten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL14Z5 2013016090, doorgenummerd 1 tot en met 55.
2.Pagina’s 1 en 2.
3.Pagina 24.
4.Pagina 33.