ECLI:NL:RBMID:2012:4635

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
81626 / HA ZA 11-457
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van verzet tegen verstekvonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 14 november 2012 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, die in deze procedure als eiser in reconventie optreedt, heeft verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 20 juli 2011, waarbij hij was veroordeeld tot betaling aan de besloten vennootschap FDF BVBA. De rechtbank heeft de vraag behandeld of het verzet tijdig was ingesteld, waarbij zij de relevante artikelen 143 en 144 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft toegepast. De opposant stelde dat de verzettermijn pas was ingegaan na het ontdekken van een beslag op zijn uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat de verzettermijn al was aangevangen op het moment van een gedeeltelijke uitbetaling aan de beslaglegger. De rechtbank concludeerde dat het verzet niet tijdig was ingesteld, aangezien de opposant pas op 12 december 2011 verzet had aangetekend, terwijl de termijn van vier weken al was verstreken. De rechtbank verklaarde de opposant niet-ontvankelijk in zijn vorderingen en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige actie in civiele procedures en de gevolgen van het niet tijdig instellen van verzet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 81626 / HA ZA 11-457
Vonnis van 14 november 2012
in de zaak van
[opposant],
wonende te [adres 1],
opposant,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht
FDF BVBA,
gevestigd te Brugge,
geopposeerde,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.M. den Hollander te Oostburg.
Partijen zullen hierna [opposant] en FDF genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 april 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 7 juni 2012.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[opposant] heeft op 14 december 2010 met FDF een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de aan [opposant] in eigendom toebehorende zaak (woning met erf en tuin) aan de[adres 1] voor een koopsom van € 87.500,00. Ingevolge het koopcontract verbeurt [opposant] na het verstrijken van acht dagen na de ingebrekestelling een boete van drie promille van de koopsom per dag waarop hij tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst.
2.2
Op 3 mei 2011 is [opposant] door de voorzieningenrechter van deze rechtbank veroordeeld mee te werken aan de levering van de woning. Eind juni 2011 heeft [opposant] de leveringsakte bij de notaris ondertekend.
2.3
FDF heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [opposant] zal veroordelen tot betaling van € 16.800,00 (inclusief wettelijke rente tot de datum van dagvaarding), vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling, alsmede de proceskosten, de beslag- en nakosten. Bij het verstekvonnis van 20 juli 2011 zijn de vorderingen van FDF integraal toegewezen en is [opposant] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van FDF tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.723,81 en beslagkosten begroot op € 796,11, alsmede de nakosten.

3.Het geschil

in conventie[opposant]

3.1
vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van FDF alsnog worden afgewezen.
3.2
[opposant] stelt zich op het standpunt dat hij tijdig verzet heeft ingesteld. Het verstekvonnis van 20 juli 2011 is niet in persoon betekend. [opposant] heeft de inleidende dagvaarding in de procedure aan de advocaat gestuurd die destijds zijn belangen behartigde, maar deze heeft daar als gevolg van ziekte niets mee gedaan. [opposant] heeft op 15 november 2011 geconstateerd dat zijn uitkering lager was dan hij verwachtte en navraag gedaan naar de oorzaak. Hij kwam er op dat moment achter dat door FDF op basis van het verstekvonnis van 20 juli 2011 beslag was gelegd onder de Pensioen- en Uitkeringsraad. De verzettermijn van vier weken is vanaf dat moment ingegaan. Na ondertekening van de leveringsakte bij de notaris is [opposant] gebleken dat de notaris het hem toekomende bedrag niet uitbetaalde. Maar deze uitbetaling ten gevolge van het derdenbeslag door FDF onder de transporterend notaris in augustus 2011, betreft slechts een gedeeltelijke voltooiing van de tenuitvoerlegging, zodat op dat moment de verzettermijn nog niet is aangevangen.
3.3
FDF voert verweer. Het verzet is tardief, zodat [opposant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, met veroordeling in de kosten van het geding. De vordering betreft een veroordeling tot betaling van een geldsom waarvoor reeds bij aanvang van de procedure conservatoir beslag is gelegd onder de notaris. De dagvaarding en het beslagexploot zijn op 6 juni 2011 in persoon aan [opposant] betekend. [opposant] werd bijgestaan door een raadsman, die hem had kunnen wijzen op de consequenties van het verstek laten gaan. Het verstekvonnis van 20 juli 2011 is op 2 augustus betekend, maar niet aan [opposant] in persoon. Op of omstreeks 2 augustus 2011 heeft [opposant] een kennisgeving van de notaris ontvangen, dat het hem ([opposant]) pro resto toekomende bedrag aan de beslagleggende deurwaarder was uitgekeerd. Op grond van artikel 144 sub b Rv was daarmee de executie voltooid. Daarnaast is gebleken dat [opposant] uiterlijk 9 november 2011 op de hoogte was het derdenbeslag onder de Pensioen- en Uitkeringsraad te Leiden, zodat ook als wordt uitgegaan van die datum het verzet niet tijdig is ingesteld.
3.4
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5
[opposant] vordert vergoeding van zijn schade die is ontstaan aan de woning en aan diverse goederen.
3.6
FDF voert verweer. Zij betwist dat er schade is aangebracht en de vordering dient te worden afgewezen, met veroordeling van [opposant] in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1
Allereerst dient te worden vastgesteld of [opposant] tijdig verzet heeft ingesteld. Op grond van artikel 143 lid 2 Rv dient verzet te worden ingesteld binnen vier weken na betekening van het vonnis in persoon, of binnen vier weken na het plegen van een daad waaruit blijkt dat de gedaagde bekend is met het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging. Buiten deze gevallen vangt op grond van artikel 143 lid 3 Rv de termijn van vier weken aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. Op grond van artikel 144 sub b Rv wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling.
4.2
Partijen verschillen van mening over de vraag of er met de uitbetaling van € 4.157,71 door de notaris aan de deurwaarder in de eerste week van augustus 2011, sprake is van een tenuitvoerlegging in de zin van artikel 144 aanhef en onder b jo 143 lid 3 Rv. Volgens FDF is dat zo, zodat de verzettermijn op dat moment is ingegaan. [opposant] stelt zich op het standpunt dat met deze uitbetaling slechts sprake is van een gedeeltelijke voltooiing van de tenuitvoerlegging, zodat, naar de rechtbank begrijpt, artikel 144 sub b Rv niet van toepassing is en de verzettermijn met deze uitbetaling nog niet is aangevangen.
4.3
Indien de genoemde uitbetaling in de eerste week van augustus 2011 geldt als een tenuitvoerlegging van het vonnis in de zin van artikel 144 sub b Rv, is met deze uitbetaling de verzettermijn aangevangen en heeft [opposant] het verzet niet tijdig ingesteld. Beoordeeld moet worden of er met de gedeeltelijke uitbetaling sprake is van (fictieve) tenuitvoerlegging op grond van het eerste deel van artikel 144 sub b Rv. Deze bepaling is in de parlementaire geschiedenis niet toegelicht, hetgeen ook geldt voor de oude artikelen 81 en 82 Rv met een vergelijkbare inhoud. De regel van artikel 143 Rv dat de verzettermijn begint te lopen vanaf de betekening van het verstekvonnis aan de veroordeelde in persoon, berust op de gedachte dat deze door de betekening bekend is geworden met het vonnis, althans voldoende in de gelegenheid is gesteld om van het bestaan en de inhoud daarvan kennis te nemen. Het belang van bekendheid met het vonnis is ook herkenbaar in artikel 143 lid 3 Rv betreffende de tenuitvoerlegging. Aangenomen kan worden dat (behoudens uitzonderingen) de veroordeelde dankzij de tenuitvoerlegging bekend is geworden met het verstekvonnis. Vanaf dat moment, en dat betekent een wijziging ten opzichte van artikel 81 lid 2 Rv (oud), krijgt hij nog een termijn van vier weken voor het instellen van verzet. Uit deze wijziging blijkt het belang dat door de wetgever wordt gehecht aan bekendheid van de veroordeelde met het vonnis danwel de tenuitvoerlegging daarvan.
4.4
In de fictiebepaling van artikel 144 sub b Rv is door de wetgever voorzien in de situatie dat er sprake is van een gedeeltelijke uitbetaling indien het beslag is gelegd op een vordering tot periodieke betalingen. Bij deze gedeeltelijke uitbetaling gaat de wetgever er van uit dat de eerste uitbetaling als tenuitvoerlegging in de zin van artikel 143 lid 3 Rv kan worden gezien. De rechtbank ziet geen redelijke grond waarom dit anders zou moeten zijn in het geval van uitbetaling aan de beslaglegger van een derdenbeslag op een vordering wanneer die uitbetaling van het (gehele) beslagen bedrag (slechts) een gedeeltelijke betaling van de totale vordering betreft. Ook deze uitbetaling is te beschouwen als een executie in de zin van artikel 144 sub b Rv.
4.5
Hieruit volgt dat met de uitbetaling in de eerste week van augustus 2011 aan FDF, op grond van artikel 144 sub b Rv het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd, waardoor de verzettermijn op dat moment een aanvang heeft genomen. Het verzet had derhalve binnen vier weken moeten worden ingesteld. Het verzet is ruimschoots later ingesteld op 12 december 2011, de dag waarop de dagvaarding in verzet is uitgebracht en derhalve te laat.
4.6
Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad, 25 februari 2000, NJ 509, moet onder omstandigheden onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn achterwege blijven indien toepassing van de regeling tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak, anders dan in het arrest van de Hoge Raad, [opposant] wel op de hoogte was van de inleidende dagvaarding. Ook is het beslagexploot betreffende het conservatoir beslag in persoon aan [opposant] betekend en heeft hij ter gelegenheid van de comparitie verklaard dat hem na ondertekening van de leveringsakte bij de notaris is gebleken dat de notaris het hem toekomende bedrag niet uitbetaalde. Hieruit blijkt dat [opposant] begin augustus 2011 op de hoogte was, danwel redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat FDF bezig was het vonnis te executeren. Het feit dat zijn advocaat op dat moment niet in staat was een adequate verdediging te voeren maakt dit niet anders. [opposant] heeft niet gesteld, noch is gebleken dat hij, nadat hij had gemerkt dat hij het hem toekomende bedrag niet kreeg uitbetaald, niet in de gelegenheid is geweest hierop actie te ondernemen en in verzet te komen. Hieruit volgt dat er geen reden is om de toepassing van de regeling van de verzettermijnen ambtshalve achterwege te laten. Dat leidt ertoe dat [opposant] niet ontvankelijk is in zijn verzet.
4.7
Gelet op de niet-ontvankelijkheid van [opposant] in het verzet behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer. [opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden verwezen. De kosten worden aan de zijde van FDF begroot op:
in conventie:
- salaris advocaat € 904,00 (2 x tarief I, € 452,00).
in reconventie:
- salaris advocaat € 384,00 (1 x tarief I, € 384,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
- verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen,
- veroordeelt [opposant] in de proceskosten, aan de zijde van FDF tot op heden begroot op € 1.288,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.