zaaknummer / rolnummer: 74444 / HA ZA 10-357
[eiser], h.o.d.n. [eiser] administratie, belastingzaken en accountancy,
advocaat mr. C.T.E. Nuis te Goes,
mr. S. M.W. L. VAN BOVEN, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsanering de heer [A.],
advocaat mr. B.F.C. van de Weijgert te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de bewindvoerder genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 18 januari 2011.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Op 2 mei 2007 is ten aanzien van de heer [A.] door deze rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van mr. Van Boven tot bewindvoerder.
Na toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn door [eiser], op verzoek van [A.], aangiftes en bezwaarschriften ingediend bij de Belastingdienst. Van die werkzaamheden is door hem een declaratie opgemaakt d.d. 6 mei 2010 ter hoogte van
[eiser] heeft bij brief van 7 mei 2010 aan de bewindvoerder verzocht voornoemde declaratie als boedelschuld aan te merken en het bedrag van € 8.888,51 aan hem over te maken.
Mr. Van Boven heeft in zijn brief d.d. 10 mei 2010 aan [eiser] onder meer aangegeven voor de door [eiser] verrichtte werkzaamheden een bedrag van € 2.000,-- te willen betalen.
Uit het financieel verslag van de schuldsanering d.d. 24 augustus 2010 volgt dat de Belastingdienst in totaal een bedrag van € 15.387,84 op de boedelrekening heeft gestort.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van de bewindvoerder tot betaling van € 8.888,51, vermeerderd met rente en een bedrag van € 700,-- exclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] stelt daartoe dat alle door hem in rekening gebrachte werkzaamheden zijn verricht na toepassing van de WSNP en dat de boedel door zijn werkzaamheden is gebaat, zodat hij gelet op het bepaalde in artikel 24 juncto 313 Faillissementswet aanspraak heeft op betaling van zijn declaratie.
De bewindvoerder voert verweer. Hij betwist dat [eiser] alle werkzaamheden waar de declaratie betrekking op heeft na aanvang van de schuldsanering heeft verricht. Voorts betwist de bewindvoerder dat de boedel is gebaat door de werkzaamheden van [eiser], nu de vordering op de Belastingdienst ten tijde van het uitspreken van de schuldsaneringsregeling al tot het vermogen van [A.] behoorde. Tenslotte betwist de bewindvoerder de mede gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
Uit de stellingen van partijen volgt dat tussen hen niet in geschil is dat de bewindvoerder aan [eiser] geen opdracht heeft verstrekt voor de door hem verrichtte werkzaamheden, zodat uit dien hoofde geen vordering tot betaling van de declaratie door de bewindvoerder bestaat.
Het geschil tussen partijen betreft met name de vraag of de boedel is gebaat door de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht. Indien daarvan sprake is, heeft [eiser] namelijk, voor zover de werkzaamheden waar zijn declaratie betrekking op heeft na aanvang van de schuldsanering zijn verricht, gelet op het bepaalde in artikel 24 juncto 313 Faillissementswet, aanspraak op betaling van die declaratie uit de boedel.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat onder ‘boedel’ moet worden verstaan het vermogen van de schuldenaar ten tijde van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft, waarbij onder ‘vermogen’ wordt verstaan: alle goederen en rechten die te gelde kunnen worden gemaakt. Gelet hierop valt de vordering op de Belastingdienst, die reeds bestond ten tijde van het uitspreken van de schuldsaneringsregeling, onder de term ‘vermogen’. Door het liquide maken van die vordering is het vermogen dan ook niet toegenomen, maar gelijk gebleven. Van een situatie als bedoeld in artikel 24 juncto 313 Faillissementswet is dan ook geen sprake. De rechtbank concludeert dat [eiser] ook op die grond geen recht heeft op betaling van zijn declaratie uit de boedel en zal de daartoe strekkende vordering dan ook afwijzen.
Nu de vordering tot betaling van de declaratie wordt afgewezen is geen plaats voor veroordeling van de bewindvoerder in eventueel door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten, zodat deze vordering eveneens zal worden afgewezen.
Uit het vorenstaande volgt dat het gevorderde zal worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder. Deze kosten bedragen:
- advocaatkosten (2 punten x tarief € 384,--) € 768,--
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden worden begroot op € 1.082,--;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2011.