zaaknummer / rolnummer: 70257 / HA ZA 09-595
Vonnis van 19 januari 2011
h.o.d.n. [naam onderneming],
advocaat mr. M. Rebel te Renswoude,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
advocaat mr. J.A.M. Reuser te Pijnacker.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde]genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 januari 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2010.
Ten slotte is vonnis bepaald.
[eiseres] handelt in kinderkleding en heeft in de periode van donderdag 16 tot en met zondag 19 april 2008 als standhouder deelgenomen aan de “Fair aan de Maas”. [gedaagde] was de organisator van deze fair. Op de overeenkomst tussen partijen waren de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Daarin is ondermeer opgenomen:
“De standhouder neemt voor eigen rekening en risico deel aan het evenement. Uit deelname aan het evenement kan geen enkele aansprakelijkheid voortvloeien voor de organisator”.
Artikel 4
“De organisator verplicht zich tot het adequaat laten bewaken van het fairterrein gedurende de periode van twee dagen voor aanvang van het evenement tot en met één dag na beëindiging van het evenement. Indien de organisator zorgt voor de bewaking op het terrein, volgt hieruit geen enkele aansprakelijkheid, uit welke hoofde dan ook, voor de organisator.”
“De organisator stelt de standhouder slechts de kale stand te beschikking, maar is niet aansprakelijk voor de gevolgen verbonden aan het gebruik van de kale stand”.
2.2. Bij brief van 8 april 2008 heeft [gedaagde] aan [eiseres] meegedeeld:
“De opbouwtijden zijn woensdag van 08.00 uur tot 23.00 uur.”
“Er is van dinsdagavond tot en met maandagochtend 12.00 uur bewaking op het terrein aanwezig tijdens de uren dat de fair niet open is.”
2.3. De stand van [eiseres] bevond zich op het achterterrein, vlak bij de achteruitgang. De opbouw van de fair vond plaats op dinsdag 14 en woensdag 15 april 2008. [eiseres] en haar echtgenoot hebben de door [eiseres] gehuurde stand aan het eind van de middag van 15 april 2009 van voorraad (kinderkleding) voorzien. Zij hebben het fairterrein, dat door middel van hekken was afgesloten en alleen door de voor- en achteruitgang bereikt kon worden, rond 17.00 uur verlaten. Toen [eiseres] op 16 april rond 8.45 uur bij de stand terugkwam, bleek de gehele voorraad te zijn gestolen. Zij heeft van de diefstal aangifte gedaan.
2.4. [gedaagde] heeft voor de beveiliging van het fairterrein het beveiligingsbedrijf Deltasafe Security ingeschakeld. In de nacht van 15 op 16 april 2008 was van dit bedrijf één bewaker werkzaam op het fairterrein van 22.00 uur tot 10.00 uur.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 17.175,60, vermeerderd met rente en kosten. Zij stelt dat de verkoopwaarde (inclusief BTW) van de gestolen kleding gelijk is aan dit bedrag. Nu [gedaagde] heeft nagelaten te zorgen voor adequate beveiliging van het fairterrein, is zij tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting c.q. heeft zij jegens [eiseres] onrechtmatig gehandeld. [gedaagde] is aansprakelijk voor de daardoor door [eiseres] geleden schade. Nu de verplichting tot beveiliging strekt tot bescherming tegen de ingetreden schade, is volgens [eiseres] de omkeringsregel van toepassing.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat zij het fairterrein wel adequaat heeft laten bewaken. In de middag en avond van 15 op 16 april 2008 zijn, naast de vanaf 22.00 uur aanwezige bewaker, vier à vijf medewerkers van [gedaagde] op het terrein in de buurt van de stand van [eiseres] aan het werk geweest. Het zou hen zeker zijn opgevallen als een stand werd leeggehaald. Zij zijn tot 04.30 uur op het terrein aanwezig gebleven. Iedere aanwezigheid van een onbekende persoon zou hen zijn opgevallen. De uitgang aan de achterzijde is rond 20.00 uur gesloten. De uitgang aan de voorzijde bleef open, maar het toeganghek van het recreatieterrein waarop het fairterrein was gelegen is om 23.00 uur afgesloten.
De diefstal kan niet gepleegd zijn als gevolg van te weinig bewaking. Gelet op het volume van de gestolen goederen is de diefstal waarschijnlijk gepleegd door een andere standhouder, die de goederen met een bestelbus moet hebben afgevoerd. Meer bewaking had dit niet kunnen voorkomen. [gedaagde] betwist ook het causaal verband tussen de beweerde tekortkoming en de gestelde schade. De bewijslast hiervan ligt bij [eiseres]. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op de door haar gehanteerde algemene voorwaarden. Daaruit volgt volgens haar dat [gedaagde] niet aansprakelijk kan zijn voor de gestelde schade. Meer subsidiair betwist [gedaagde] de hoogte van de gestelde schade.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen woensdag 15 april rond 17.00 uur en donderdag 16 april rond 8.45 uur de gehele voorraad kleding die [eiseres] in de stand had achtergelaten, is gestolen. De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde] dat zij reeds op grond van de tussen partijen geldende algemene voorwaarden niet voor de daaruit door [eiseres] geleden schade kan worden aangesproken. Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst vloeit immers niet alleen voort dat [gedaagde] een kale stand aan [eiseres] ter beschikking moest stellen, maar ook dat zij diende zorg te dragen voor adequate bewaking van het fairterrein. Indien blijkt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van dit deel van de overeenkomst en [eiseres] daardoor schade heeft geleden, dient [gedaagde] die schade te vergoeden.
4.2. Het begrip “adequate bewaking” dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op de verdere inhoud van de overeenkomst zodanig te worden uitgelegd dat daarmee ook de in de stands achtergelaten goederen zo goed mogelijk tegen diefstal werden beveiligd tijdens de afwezigheid van de standhouders. De opbouw van de stands diende immers de woensdag voorafgaand aan de fair plaats te vinden, waaruit kan worden afgeleid dat er dan ook goederen door standhouders werden achtergelaten. Aangezien het hele terrein was afgesloten met – niet verwijderbare - hekken en [gedaagde] voor “adequate bewaking” zou zorgdragen, heeft [eiseres] terecht in de veronderstelling verkeerd dat het veilig was om haar voorraad de dag voor aanvang van de fair in haar stand achter te laten. Zij mocht weliswaar niet verwachten dat de bewaking iedere diefstal op het terrein zou voorkomen, maar wel dat de bewaking afdoende zou zijn om te voorkomen dat haar hele stand door derden zou worden leeggehaald. Ook [gedaagde] gaat er immers van uit dat de diefstal alleen gepleegd kan zijn met een bestelbus, omdat het ging om een omvangrijke hoeveelheid kleding. Zoals zij zelf stelt, zou het haar medewerkers zeker zijn opgevallen indien een hele stand zou worden leeggehaald. Nu de stand toch de avond of nacht voorafgaand aan de fair is leeggehaald en noch de aanwezige medewerkers, noch de (vanaf 22.00 uur aanwezige) bewakingsmedewerker hier iets van hebben gemerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank niets anders worden geconcludeerd dan dat de bewaking niet “adequaat” was. Dat de diefstal mogelijk door andere standhouders is gepleegd, doet hieraan niet af. Zowel het leeghalen van een stand en wegrijden met een volle bestelbus tijdens de opbouw van de fair, is immers ook voor een standhouder een ongebruikelijke gang van zaken en had de bewaking moeten opvallen. [gedaagde] is op dit punt dus tekortgeschoten in de nakoming van de met [eiseres] gesloten overeenkomst. Zij is gehouden de daaruit voor [eiseres] voortvloeiende schade te vergoeden.
4.3. [eiseres] heeft als productie 5 een specificatie overgelegd van de door haar gestelde schade. Ter comparitie heeft zij toegelicht dat zij van haar totale handelsvoorraad zo’n 60% had meegenomen naar de fair. In de specificatie heeft zij precies aangegeven welke kledingstukken het betrof, wat de inkoopwaarde en wat de verkoopwaarde daarvan was. De inkoopwaardes heeft zij onderbouwd door overlegging van de aan haar gerichte facturen van de leveranciers, waarop de desbetreffende kledingstukken staan vermeld. [gedaagde] heeft die waardes niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De stelling van [eiseres] dat het ging om zes kledingrekken van 1 meter 40 breed, wordt bevestigd in de verklaring van [getuige], die als productie 6 door [eiseres] is overgelegd. [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiseres] de door haar genoemde kleding in collectie had en dat de opgegeven kleding op voornoemde rekken paste. De rechtbank gaat daarom tevens uit van de juistheid van de door [eiseres] opgestelde specificatie van de gestolen kleding, nu [gedaagde] haar verweer hiertegen – in het licht van voornoemde specificatie – onvoldoende heeft onderbouwd.
De schade van [eiseres] bestaat dus in elk geval uit de inkoopwaarde van die kleding, zijnde € 7.849,40 excl. BTW. De vraag rest in hoeverre ook de door [eiseres] gederfde winst voor vergoeding in aanmerking komt.
4.4. Het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] haar schade had kunnen beperken door nieuwe kleding in te kopen wordt gepasseerd. [gedaagde] heeft niet onderbouwd hoe [eiseres] zo laat in het seizoen op zo’n korte termijn nieuwe voorraad had kunnen inkopen. Ook wordt geen rekening gehouden met de kleding die [eiseres] later alsnog uit haar (overige) voorraad op de fair heeft verkocht. De verkoop hiervan staat immers los van wat de gestolen kleding had kunnen opbrengen. Wel dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat [eiseres] waarschijnlijk niet de gehele gestolen voorraad tegen opgegeven verkoopwaarde had kunnen verkopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een deel van de kleding doorgaans aan het eind van het seizoen voor uitverkoopprijzen verkocht wordt. Ook het BTW-gedeelte van de verkoopprijs dient bij de begroting van de schade buiten beschouwing te blijven. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat [eiseres] enige kosten zal hebben uitgespaard. Rekening houdend met deze omstandigheden begroot de rechtbank de schade wegens gederfde winst in redelijkheid op € 3.000,--. De totale schade bedraagt derhalve € 10.849,40.
Het beroep van [gedaagde] op matiging wordt verworpen aangezien naar het oordeel van de rechtbank toewijzing van dit bedrag niet tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 768,-- zullen eveneens worden toegewezen. [gedaagde] heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
4.5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat € 904,-- (2 x tarief € 452,--)
- veroordeelt gedaagde [gedaagde] om aan eiseres [eiseres] te betalen de som van € 11.617,40 vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.849,40 met ingang van 8 mei 2009 tot de dag der voldoening.
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiseres] tot aan dit moment worden begroot op € 1.376,25;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op
19 januari 2011.