ECLI:NL:RBMID:2010:BM2975

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/201
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking kapvergunningen en de toepassing van de APV 2009

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, waarbij twee kapvergunningen zijn ingetrokken. De kapvergunningen waren oorspronkelijk verleend voor het kappen van 119 bomen aan de Houtkade en 229 bomen bij het Goese Diep. Eiser stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat eiser niet voldeed aan het afstand- en zichtcriterium van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft beoordeeld of eiser daadwerkelijk als belanghebbende kon worden aangemerkt. Voor de bomen aan de Houtkade werd geconcludeerd dat eiser geen zicht had en de afstand te groot was, waardoor hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Voor de bomen aan het Goese Diep was de situatie anders; eiser had zicht op de bomen en de afstand was niet onoverkomelijk. De rechtbank oordeelde dat eiser procesbelang had, omdat herbeplanting mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 17 maart 2009, waarbij het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk werd verklaard, onterecht was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, maar dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten de bomen niet in het Bomenboek op te nemen. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Middelburg op 29 april 2010.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 09/201
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. H.J. Hoegen Dijkhof, advocaat te Amsterdam,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes,
verweerder,
gemachtigde mr. A.C. van Langen, advocaat te Middelburg.
I. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van verweerder van
17 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit).
Op 22 maart 2010 is het beroep behandeld ter zitting. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Hoegen Dijkhof. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Schild en M. Koole, bijgestaan door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker. Derde-belanghebbende GEM Goese Schans Beheer BV (hierna: Goese Schans B.V.) heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 9 mei 2008 heeft verweerder aan Goese Schans B.V. een kapvergunning verleend voor het kappen van 119 bomen aan de Houtkade te Goes. Eveneens bij besluit van
9 mei 2008 heeft verweerder aan Goese Schans B.V. een kapvergunning verleend voor het kappen van 229 bomen bij het Goese Diep te Goes.
2. Bij besluiten van 9 mei 2008 heeft verweerder de gevraagde vergunningen verleend.
3. Eiser heeft daartegen op 21 mei 2008 bezwaar gemaakt.
4. Bij besluit van 30 december 2008 is een definitieve lijst voor gemeentelijke waardevolle en monumentale bomen (hierna: het Bomenboek) vastgesteld.
5. Bij besluit van 12 februari 2009 is de gewijzigde Algemene Plaatselijke Verordening 2009 vastgesteld (hierna: APV 2009) en per 19 februari 2009 in werking getreden.
Artikel 4.3.2., eerste lid, van de APV 2009 bepaalt: “Het is verboden zonder vergunning van het college de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld in het Waardevolle- en Monumentale bomenboek van de Gemeente Goes en in de voorlopige lijst van particuliere bomen.”
De desbetreffende bomen aan de Houtkade en het Goese Diep zijn daarin niet opgenomen.
6. Na een schriftelijk verzoek daartoe d.d. 19 februari 2009 van Goese Schans B.V. heeft verweerder bij besluit van 17 maart 2009 beide kapvergunningen met ingang van
19 februari 2009 ingetrokken.
7. Bij het bestreden besluit is het door eiser gemaakte bezwaar primair niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verleende kapvergunningen zijn ingetrokken.
Het bezwaar is subsidiair niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser niet aan het afstand- en zichtcriterium is voldaan, zodat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Meer subsidiair is het bezwaar ongegrond verklaard.
8. Eiser kan zich daar niet mee verenigen en voert in beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aan. Het beroep moet op grond van artikel 6:19 van de Awb geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 12 februari 2009. De wijze waarop de gewijzigde APV tot stand is gekomen is onrechtmatig. De APV is voor dit specifieke geval gewijzigd om de discussie omtrent de bomenkap te omzeilen. De gewijzigde APV is op 12 februari 2009 vastgesteld en op 19 februari 2009 in werking getreden. Nadat op 19 februari 2009 de kapvergunningen werden ingetrokken, werd op 20 februari 2009 om 05.00 uur met de kapwerkzaamheden begonnen. Diverse beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Verder heeft verweerder in strijd met artikel 7:9 van de Awb gehandeld door eiser - nadat hij door de commissie voor de bezwaarschriften was gehoord - niet te informeren over de toekomstige wijzigingen in de gemeentelijke regelgeving. Ten slotte is sprake van strijd tussen het Groenstructuurplan en de APV 2009. Op grond van het Groenstructuurplan is het verboden dat bomen bij het Goese Diep gekapt worden, terwijl dat nu op grond van de APV 2009 wel is toegestaan. Het Groenstructuurplan gaat als lex specialis voor de APV.
De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
10. Allereerst dient beoordeeld te worden of het beroep ontvankelijk is.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal bij een besluit omtrent een kapvergunning als regel slechts als belanghebbende kunnen worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dat anders liggen. Geringe afstand is niet aanwezig indien de afstand meer dan 300 meter bedraagt.
Eiser heeft niet weersproken dat hij vanuit zijn woning geen zicht heeft op de - inmiddels gekapte - bomen aan de Houtkade en dat de afstand van zijn woning tot die bomen 660 meter was. Ten aanzien van deze bomen moet daarom geconcludeerd worden dat eiser geen belanghebbende in de zin van art.1:2 van de Awb is.
Het beroep wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dat ziet op de - inmiddels gekapte - bomen aan de Houtkade te Goes.
11. Ten aanzien van de - eveneens gekapte - bomen aan het Goese Diep overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser stelt dat de afstand van zijn aan het Goese Meer gelegen woning tot de bomen aan het Goese Diep 360 meter bedraagt. Verweerder stelt dat die afstand ongeveer 580 meter bedraagt. Ter zitting is de afstand van de woning van eiser tot de betreffende bomen aan de hand van een ter zitting overgelegde kaart inzichtelijk gemaakt.
Niet in geschil is dat de afstand van de woning van eiser tot een vóór die bomen gelegen eilandje 360 meter bedraagt. Daaruit volgt dat de afstand tot de betreffende bomen meer dan 360 meter moet bedragen. Tevens is aan de hand van deze kaart en een luchtfoto van het betrokken gebied vastgesteld dat eiser zicht had op in ieder geval een deel van die bomen.
Nu het gaat om een aanzienlijke hoeveelheid bomen, die 15 meter hoog waren en op een wal van 8 meter hoog geplaatst waren, welke bomengroep mede beeldbepalend was voor het uitzicht vanuit eisers woning, is eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aan te merken.
12. Vervolgens is aan de orde de vraag of eiser procesbelang heeft.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat procesbelang ontbreekt, omdat de kapvergunningen zijn ingetrokken en de bomen zijn gekapt.
De rechtbank overweegt dat, gezien het verzoek van eiser om herbeplanting van het Goese Diep en gegeven de ter zitting onweersproken afgelegde verklaring dat herbeplanting op de plaats waar de gekapte bomen stonden feitelijk nog mogelijk is, eiser belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. Gelet op het voorgaande is het beroep in zoverre ontvankelijk.
13. Eiser heeft aangevoerd dat het beroep op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb geacht moet worden mede gericht te zijn tegen het besluit van 12 februari 2009 tot vaststelling van de gewijzigde APV 2009. Hij beoogt met name beroep in te stellen tegen de vaststelling van artikel 4.3.2. van de APV 2009, waarin het verbod is neergelegd op het (doen) vellen van houtopstanden die zijn vermeld in het Bomenboek.
De rechtbank stelt voorop, dat verweerder terecht heeft gesteld dat het instellen van beroep tegen een algemeen verbindend voorschrift op grond van artikel 8:2 van de Awb niet mogelijk is. Echter, met het besluit van 30 december 2008 tot vaststelling van het zogeheten Bomenboek is uitvoering gegeven aan het hiervoor bedoelde in de APV 2009 neergelegde verbod. Het Bomenboek bevat de definitieve lijst van waardevolle en monumentale bomen in deze gemeente en concretiseert daarmee het in de APV 2009 neergelegde verbod nader naar object. Het besluit tot vaststelling van het Bomenboek bevat zelf geen zelfstandige normstelling. Hetzelfde geldt voor het Bomenboek als zodanig.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit tot vaststelling van het Bomenboek niet is aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift, maar als een concretiserend besluit van algemene strekking, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
14. De stelling van verweerder dat het Bomenboek zodanig verknoopt is met de APV 2009 dat het niet als een concretiserend besluit van algemene strekking, maar als een algemeen verbindend voorschrift moet worden gezien, acht de rechtbank onjuist.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - de rechtbank verwijst naar onder meer de uitspraak van 28 juli 2004, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AQ5720 - is het zogenaamde ‘verknooptheids-criterium’ alleen van toepassing bij besluiten die zien op de rechtskracht van algemeen verbindende voorschriften, dus bij inwerkingtredings-, intrekkings- of goedkeuringsbesluiten. Het besluit van 30 december 2008 valt daar niet onder.
15. Het besluit van 30 december 2008 tot vaststelling van het Bomenboek raakt materieel gezien het primaire besluit, waarbij de kapvergunningen zijn verleend. Met het vaststellen van het Bomenboek is het primaire besluit tot verlening van de kapvergunningen voor de betreffende bomen in die zin gewijzigd dat deze bomen gekapt mogen worden, omdat ze niet in het Bomenboek voorkomen en in dat geval niet langer een kapvergunning is vereist. Het besluit van 30 december 2008 dient daarom te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb. Nu het besluit van 30 december 2008 hangende het bezwaar tegen de primaire beslissing van 9 mei 2008 is genomen en hiermee niet tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiser, moet ingevolge artikel 6:19 van de Awb het beroep uit een oogpunt van adequate rechtsbescherming geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 december 2008. Eiser kan niet worden verweten dat hij niet eerder tegen dit besluit is opgekomen, aangezien dit besluit niet is gepubliceerd en bovendien pas rechtsgevolg heeft gekregen op het moment waarop de APV 2009 (op 12 februari 2009) in werking is getreden.
16. De beroepsgrond dat verweerder in strijd met artikel 7:9 van de Awb eiser niet heeft geïnformeerd over de wijzigingen in de APV 2009, faalt.
Artikel 7:9 van de Awb verplicht het bestuursorgaan om feiten en omstandigheden die het bestuursorgaan na het horen bekend zijn geworden en die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor de te nemen beslissing op bezwaar, mede te delen aan de belanghebbenden. Zij dienen in de gelegenheid te worden gesteld daarover te worden gehoord. Van aanmerkelijk belang is sprake indien deze nieuwe feiten/omstandigheden richtinggevend of bepalend zijn voor de beslissing op bezwaar. Nu de gewijzigde regelgeving feitelijk geen wijziging in het standpunt van verweerder heeft teweeggebracht - verweerder nam zowel in het primaire besluit als in de beslissing op bezwaar het standpunt in dat de betreffende bomen mochten worden gekapt - kan niet worden gezegd dat de gewijzigde regelgeving richtinggevend was voor de inhoud van het bestreden besluit. Er is derhalve geen plaats voor het oordeel dat artikel 7:9 van de Awb is geschonden.
17. Bij het bestreden besluit van 17 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar primair niet-ontvankelijk verklaard. Zoals uit het hiervoorgaande volgt is dat ten onrechte gebeurd.
Subsidiair heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het bezwaar getoetst aan de APV 2008. De APV 2009 is echter op 19 februari 2009 in werking getreden, zodat dit de geldende regelgeving was ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar. Het beroep had dan ook aan de APV 2009 moeten worden getoetst.
Een en ander leidt ertoe dat het beroep gegrond wordt verklaard en dat het bestreden besluit van 17 maart 2009 wordt vernietigd.
18. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid - met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb - zelf in de zaak te voorzien. In dat kader moet - naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser, die er in feite op neerkomen dat de bomen ten onrechte niet in het Bomenboek zijn opgenomen - worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de bomen aan het Goese Diep niet in het Bomenboek op te nemen. In het dossier bevindt zich voldoende informatie om een oordeel over die vraag te vellen. Met name is van belang dat verweerder met zijn meer subsidiaire beoordeling van het bezwaar heeft aangegeven welke inhoudelijke beslissing hij uiteindelijk voorstaat.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het opstellen van het bomenboek.
Uit de stukken blijkt dat Goese Schans B.V. heeft aangegeven dat de kap van de betreffende bomen noodzakelijk is om de ontwikkeling van het Goese Diep tot een woonwijk mogelijk te maken. Deze ontwikkeling is gebaseerd op het in 2008 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan Goese Schans. In het betrokken gebied dient een aantal kavels bouwrijp te worden opgeleverd.
Daartegenover staat het belang van bescherming van de bomen. Uit de rapportage “Landschappelijke en ecologische beoordeling beplantingen Oosterschans te Goes”, opgesteld door bureau Waardenburg d.d. 2 december 2008, blijkt het volgende. De grondwal met bomen aan het Goese Diep heeft geen cultuurhistorische waarde en kan in die zin niet als waardevol worden beschouwd. Verder blijkt daaruit dat de bomen geen specifieke floristische of vegetatiekundige waarden omvatten, geen bijzondere waarde heeft voor broedvogels, hoogstens lokaal van enig belang is als foerageergebied voor doortrekkende zangvogels. De bomen hebben geen bijzondere betekenis voor vleermuizen.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met de kap van de bomen tegenover het belang dat de bomen vertegenwoordigen, heeft verweerder in redelijkheid tot het besluit kunnen komen de betreffende bomen niet in het Bomenboek op te nemen. Het ligt dan ook in de rede dat verweerder bij een hernieuwde beoordeling van het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak het bezwaar tegen successievelijk de kapvergunningen en het Bomenboek ongegrond zal verklaren. De rechtbank zal daarom dienovereenkomstig beslissen
19. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
20. De overige verzoeken van eiser behoeven geen verdere bespreking.
III. Uitspraak
De rechtbank Middelburg
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de bomen aan de Houtkade te Goes;
verklaart het beroep voor het overige gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar alsnog ongegrond;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door verweerder aan eiser.
Aldus gedaan door mr. A.W. Ente, voorzitter, mr. B.J. Duinhof en mr. J.F.I. Sinack, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P.M. van Dijk, griffier, en op 29 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 29 APRIL 2010