ECLI:NL:RBMID:2009:BK8811

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65350 / HA ZA 08-549
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding in het kader van een vaststellingsovereenkomst tussen ex-echtgenoten

In deze zaak vordert eiseres, een ex-echtgenote, schadevergoeding van gedaagde, haar ex-echtgenoot, op basis van onrechtmatig handelen. Eiseres stelt dat gedaagde haar heeft misleid bij het opstellen en ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst, waarin een bedrag van fl. 100.000,-- werd vastgesteld. Eiseres beweert dat gedaagde wist dat zij recht had op een aanzienlijk hoger bedrag, maar haar onder druk heeft gezet om de overeenkomst te ondertekenen. Eiseres verkeerde in een psychisch kwetsbare toestand, onder behandeling van een huisarts en psycholoog, en was niet in staat om de overeenkomst adequaat te beoordelen. Gedaagde had bovendien een buitenechtelijke relatie en kwam zijn belofte om deze te beëindigen niet na.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van eiseres niet is verjaard, aangezien zij op of omstreeks 15 november 2005 bekend werd met de schade en de aansprakelijkheid van gedaagde. Eiseres heeft gedaagde bij brief van 15 februari 2007 aansprakelijk gesteld, en de verjaring is op 5 april 2008 nogmaals gestuit. Gedaagde betwist de claims van eiseres en stelt dat de vaststellingsovereenkomst is gesloten op advies van een accountant, en dat eiseres in staat was om de overeenkomst te beoordelen. Hij stelt ook dat de vordering van eiseres is verjaard, omdat zij niet tijdig heeft gedagvaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres haar stellingen moet bewijzen, met betrekking tot de onrechtmatige daad van gedaagde. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoor, waarbij eiseres de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren dat gedaagde haar heeft misleid en onder druk heeft gezet. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 1 juli 2009, en de zaak is doorverwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
65350 / HA ZA 08-54917 juni 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 65350 / HA ZA 08-549
Vonnis van 1 juli 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Heinkenszand,
eiseres,
advocaat mr. B. van Leeuwen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Baarland,
gedaagde,
advocaat mr. H. van Es.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 21 januari 2009
het proces-verbaal van comparitie van 19 maart 2009.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen zijn ex-echtgenoten. Zij zijn op 3 juni 1988 na het maken van huwelijkse voorwaarden (inhoudende een gemeenschap van inboedel, met uitsluiting van elke andere gemeenschap) met elkaar gehuwd. In artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden is een verrekenbeding opgenomen. Bij beschikking van deze rechtbank van 22 oktober 2003, ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Borsele op 2 februari 2004, is het huwelijk van partijen door echtscheiding ontbonden.
2.2. Op 31 juli 2001 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, welke – voor zover hier van belang – als volgt luidt:
“(De man en de vrouw); In aanmerking nemend; dat (de man en de vrouw) op 3 juni 1988 (…) met elkaar zijn gehuwd; dat (de man en de vrouw) huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn overeengekomen waarvan de akte op 19 mei 1999 is verleden (…);
dat deze akte op 7 juni 1988 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers (…); dat (de man en de vrouw) de jaarlijks opkomende financiële rechten en verplichtingen tussen hen administratief hebben veronachtzaamd;
dat (de man en de vrouw) de financiële rechtsgevolgen als gevolg van die huwelijkse voorwaarden wensen te concretiseren met inachtneming van de tussen hen van kracht zijnde huwelijkse voorwaarden;
dat (de man en de vrouw) om hun moverende redenen wensen dat een cijfermatige uitwerking achterwege blijft;
dat (de man en de vrouw) in onderling overleg overeen zijn gekomen dat het in artikel 2 genoemde bedrag redelijk is;
zijn een vaststellingsovereenkomst aangegaan welke wordt beheerst door de volgende voorwaarden en bepalingen:
Ingangsdatum Artikel 1 Deze overeenkomst is gesloten op 31 juli 2001.
Voorwerp van de overeenkomst
Artikel 2
Deze overeenkomst bevat een vaststelling van hetgeen (de man en de vrouw) op 30 april 2001 aan elkaar verschuldigd zijn of van elkaar te vorderen hebben op grond van de tussen hen van kracht zijnde huwelijkse voorwaarden.
Vaststelling
Artikel 3
(De vrouw) heeft op 30 april 2001 te vorderen van (de man) een bedrag van f. 100.000,- (zegge: honderdduizend gulden), welk bedrag in onderling overleg is vastgesteld tussen (de man en de vrouw) en betrekking heeft op de periode, die aanvangt op 3 juni 1988 en eindigt op 30 april 2001.”
Het geschil
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met wettelijke rente en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Zij stelt dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] heeft haar bij het opstellen en doen ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst misleid door te zeggen dat het bedrag van fl. 100.000,-- het bedrag was dan waar zij recht op had en zelfs meer dan dat. Hij heeft het haar onmogelijk gemaakt daar financieel onderzoek naar te laten verrichten. [gedaagde] wist op dat moment echter dat met een afwikkeling van het verrekenbeding een aanzienlijk hoger bedrag dan fl. 100.000,-- gemoeid was. [gedaagde] heeft ook misbruik gemaakt van het geestelijk overwicht dat hij op dat moment op [eiseres] had. Hij heeft haar onder druk gezet om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. [eiseres] verkeerde in een toestand die maakte dat zij psychisch niet in staat was de vaststellingsovereenkomst te beoordelen en [gedaagde] wist dat. Hij had een buitenechtelijke relatie en had beloofd die te beëindigen. Hij kwam zijn belofte echter niet na. [eiseres] was onder behandeling van de huisarts, die haar rustgevende tabletten had voorgeschreven. Vanwege de relatieproblemen, hadden partijen zich ook aangemeld bij een psycholoog. [eiseres] was niet in staat weerstand te bieden aan [gedaagde]. Na de breuk met [gedaagde] is [eiseres] nog jarenlang wegens depressieve klachten behandeld. Door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft [eiseres] schade geleden. Volgens de accountant (ABAB) bedroeg de waarde van de onderneming van [gedaagde] in 2000 fl. 691.913,--, ten opzichte van het ondernemingvermogen per datum huwelijk een vermeerdering met fl. 551.401,-- (€ 250.214,86). [eiseres] heeft recht op de helft van die waardevermeerdering. Daarnaast is sprake van een stille reserve van tenminste € 300.000,--. [eiseres] kan haar schade niet exact berekenen, omdat zij geen inzage heeft in de boeken. De schade dient daarom in een schadestaatprocedure te worden vastgesteld. De vordering van [eiseres] is niet verjaard. Zij is op of omstreeks 15 november 2005 bekend geworden met de schade en het feit dat [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is. Bij brief van die datum heeft ABAB informatie verstrekt over het ondernemingsvermogen. Zij heeft [gedaagde] vervolgens bij brief van 15 februari 2007 aansprakelijk gesteld. Op 5 april 2008 is de verjaring nogmaals gestuit.
[gedaagde] betwist dat sprake is geweest van bedrog, misleiding of misbruik van omstandigheden. De vaststellingsovereenkomst is gesloten omdat [eiseres] wilde weten waar zij aan toe was. De accountant had geadviseerd een vaststellingsovereenkomst te sluiten met een gefixeerd bedrag, om problemen te voorkomen. Het bedrag van fl. 100.000,-- is op advies van de accountant in de overeenkomst opgenomen. [eiseres] was beter in staat dan [gedaagde] om de vaststellingovereenkomst te beoordelen. Zij deed de boekhouding en onderhield contact met de accountant. Zij heeft zich ook door ABAB laten voorlichten over de vaststellingsovereenkomst. Bovendien heeft zij zich vanaf het begin laten bijstaan door een advocaat. Van een abnormale geestestoestand was geen sprake en [eiseres] was wel degelijk in staat de vaststellingsovereenkomst te beoordelen. [gedaagde] betwist voorts dat [eiseres] recht zou hebben op een hoger bedrag dan fl. 100.000,--. Niet het vermogen van [gedaagde] diende verrekend te worden, maar de overgespaarde inkomsten. De waarde van de onderneming zegt niets en geeft ook een verkeerd beeld, omdat diverse posten daarin niet tot uitdrukking komen. [gedaagde] stelt voorts dat de vordering van [eiseres] is verjaard, nu er niet binnen vijf jaar na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst is gedagvaard en de verjaring niet tijdig is gestuit. [eiseres] stelde zich al voor 2002 op het standpunt dat zij door de vaststellingsovereenkomst was benadeeld.
De beoordeling
De rechtbank zal eerst het beroep van [gedaagde] op verjaring beoordelen. De vordering van [eiseres] strekt tot schadevergoeding en verjaart op grond van artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag volgend op die waarop zij met zowel de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De verjaring kan op grond van artikel 3:317 lid 1 BW worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. 4.2. [eiseres] heeft erop gewezen dat de verjaring van haar vordering tot schadevergoeding is gestuit bij brieven van 15 februari 2007 en 5 april 2008. Deze brieven, die [eiseres] heeft overgelegd, zijn aan te merken als stuitingshandelingen als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW, voor zover de verjaring op dat moment niet reeds was voltooid. Om dat vast te stellen dient te worden bepaald op welk moment de verjaringstermijn is gaan lopen. 4.3. De stelling van [eiseres] dat zij pas op of omstreeks 15 november 2005 bekend is geworden met de door haar geleden schade en het feit dat [gedaagde] daarvoor aansprakelijk is te stellen, kan niet worden gevolgd. Ter comparitie heeft zij immers verklaard dat haar toenmalige advocaat zich in oktober 2002 voor het eerst op het standpunt heeft gesteld dat zij door de vaststellingsovereenkomst was benadeeld. Nu de omstandigheden waaronder [eiseres] in 2001 de vaststellingsovereenkomst had ondertekend haar toen ook al bekend waren, moet worden aangenomen dat [eiseres] in elk geval al in oktober 2002 een vordering tot schadevergoeding jegens [gedaagde] had kunnen instellen. Dat de omvang van haar schade toen wellicht nog niet bekend was, doet daaraan niet af. De verjaringstermijn van haar vordering is dan ook in elk geval vanaf dat moment gaan lopen. [gedaagde] heeft ter comparitie nog gesteld dat [eiseres] zich al voor 2002 op het standpunt stelde dat zij door de vaststellingsovereenkomst was benadeeld. Indien deze stelling juist is, zou de stuitingshandeling van 15 februari 2007 zijn verricht na voltooiing van de verjaringstermijn. De rechtbank gaat echter aan de stelling van [gedaagde] op dit punt voorbij, nu de stelling niet nader is onderbouwd en [gedaagde] daarvoor ook geen (concreet) bewijsaanbod heeft gedaan. Het verjaringsverweer van [gedaagde] wordt derhalve verworpen. 4.4. De vraag of [gedaagde] bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 31 juli 2001 jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld, kan thans nog niet worden beantwoord. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop het bedrag van fl. 100.000,-- dat in de overeenkomst is opgenomen, is bepaald. In de overeenkomst is opgenomen dat beide partijen dit bedrag in onderling overleg hebben vastgesteld en dat zij om hen moverende redenen een cijfermatige uitwerking achterwege laten. Indien juist is dat – zoals [eiseres] stelt – [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] heeft voorgespiegeld als redelijk, terwijl hij wist dat zij gelet op de toenmalige waarde van de onderneming recht had op een aanzienlijk hoger bedrag, haar heeft belemmerd daar zelf onderzoek naar te doen en haar door geestelijk overwicht heeft laten tekenen, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank inderdaad onrechtmatig gehandeld. Hij is in dat geval gehouden de daaruit voor [eiseres] voortvloeiende schade te vergoeden. [gedaagde] heeft echter betwist dat de vaststellingsovereenkomst op deze wijze tot stand is gekomen. Gelet op deze betwisting zal [eiseres] haar stellingen op dit punt dienen te bewijzen. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. 4.5. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
laat [eiseres] toe, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen dat [gedaagde] het in de vaststellingovereenkomst van 31 juli 2001 vermelde bedrag van fl. 100.000,-- aan haar heeft voorgespiegeld als redelijk, terwijl hij wist dat zij gelet op de toenmalige waarde van de onderneming recht had op een aanzienlijk hoger bedrag, haar heeft belemmerd daar zelf onderzoek naar te doen en haar die overeenkomst door geestelijk overwicht heeft laten tekenen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2, tegenover mr. J. de Graaf;
verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van woensdag 22 juli 2009 voor dagbepaling enquête;
bepaalt dat [eiseres] indien mogelijk tevoren per brief aan de griffie van de rechtbank, maar uiterlijk op genoemde rolzitting , de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven alsmede het aantal getuigen dat zij voornemens is te doen horen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.