ECLI:NL:RBMID:2009:BK8181

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
59672 / HA ZA 07-457
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over balanstelling en voorraadlijsten tussen vennootschap onder firma en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg werd behandeld, ging het om een geschil tussen een vennootschap onder firma en een gedaagde over de waarde van de voorraad en de balanstelling. De rechtbank verwijst naar een eerder tussenvonnis van 10 september 2008, waarin partijen de gelegenheid kregen om zich uit te laten over de waarde van de voorraad van de eiser per oktober 2003. De eiser stelde dat de waarde van de voorraad van 'kassa 2' € 50.773,31 bedroeg, terwijl de gedaagde de juistheid van deze cijfers betwistte en een lagere waarde aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende bewijs had geleverd voor de waarde van de voorraad en dat de gedaagde onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn betwisting.

De rechtbank stelde vast dat de schade van de eiser voor de voorraad van kassa 2 op € 37.000,-- werd geschat, en voor kassa 3 op € 18.400,--. De eiser had geen bewijs geleverd voor de waarde van de voorraad van kassa 4, waardoor dit deel van de vordering niet werd toegewezen. Uiteindelijk werd de totale schade van de eiser vastgesteld op € 55.400,--, waarvan reeds een bedrag van € 25.000,-- was toegewezen in het eerdere vonnis. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van het resterende bedrag van € 30.400,--, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 8.797,89 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees af wat verder was gevorderd. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J. de Graaf op 29 april 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
59672 / HA ZA 07-45727 mei 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 59672 / HA ZA 07-457
Vonnis van 29 april 2009
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[benadeelde partij],
gevestigd te Gorinchem,
2. [eiser sub 1],
wonende te Gorinchem,
3. [eiseres sub 2],
wonende te Gorinchem,
eisers,
advocaat mr. J.C. Bode 't Hart,
tegen
[gedaagde],
wonende te Kapelle,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M. Dietvorst.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
De rechtbank verwijst naar het tussenvonnis van 10 september 2008. Nadien zijn de volgende processtukken gewisseld:
akte van [eiser]
antwoordakte van [gedaagde]
akte uitlating producties, tevens akte wijziging van eis van [eiser]
antwoordakte uitlating producties tevens akte wijziging van eis van [gedaagde].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
In het tussenvonnis van 10 september 2008 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag of de waarde van de voorraad van [eiser] (per oktober 2003, het moment dat haar de toegang tot de winkel werd ontzegd) kan worden bepaald aan de hand van de nog aanwezige stukken, dan wel of daarvoor benoeming van een deskundige noodzakelijk is. 2.2. [eiser] stelt dat aan de hand van de door haar overgelegde stukken (balanstelling per 31 december 2002, inkoopfacturen van januari 2003 tot en met september 2003 en omzetstaten tot oktober 2003) kan worden berekend dat de waarde van de voorraad van “kassa 2” (100% eigendom van [eiser]) per oktober 2003 € 50.773,31 bedroeg. De balanstelling per 31 december 2002 is gemaakt door de dochter van eisers sub 2 en 3 toen er tussen partijen nog geen conflict bestond en is ook gebruikt voor het opstellen van de balans door de accountant. De voorraad van “kassa 3” bestond volgens haar uit goederen die [eiser] en Lichtformule gezamenlijk hadden overgenomen van de firma Elektra. De inkoopwaarde daarvan en de maandelijkse omzetten kunnen worden afgeleid uit door [gedaagde] verstrekte overzichten. Het aandeel van [eiser] in de voorraad van “kassa 3” per oktober 2003 kan aan de hand daarvan worden vastgesteld op € 23.234,50. Aanvankelijk ging [eiser] nog uit van een schade van € 3.500,-- voor “kassa 3”. Zij vermeerdert haar eis daarom met een bedrag van € 19.734,50. Het aandeel van [eiser] in de gezamenlijke voorraad van “kassa 4” is volgens [eiser] beperkt. Zij sluit zich aan bij het reeds door de rechtbank Breda en de voorzieningenrechter te Dordrecht vastgestelde bedrag van € 7.500,-- en ziet af van een verdere toelichting daarop.
2.3. [gedaagde] legt diverse handgeschreven voorraadlijsten over. Van de als productie 3 door hem overgelegde lijsten, opgesteld door de heer Westerdaal, adviseur van eiser sub2, begrijpt [gedaagde] niet hoe [eiser] tot dergelijke voorraden komt. [gedaagde] betwist de juistheid van de door [eiser] overgelegde voorraadlijst per 31 december 2002, omdat de handgeschreven lijst – waaruit blijkt dat er echt geteld is – ontbreekt. Ook zijn er volgens hem artikelen verkocht die niet op de kassa zijn aangeslagen. Verder stelt van Straalen dat het door [eiser] gehanteerde winstpercentage van 100% onjuist is. [eiser] hanteerde outletprijzen en de winsten lagen op circa 60%. Hij legt ter ondersteuning van dit standpunt enkele verkoopkaartjes over. Ook wijst [gedaagde] op het overzicht dat winkelmedewerkster mw. Rijndorp heeft opgesteld en waaruit blijkt dat de waarde van de voorraad van [eiser] ten tijde van de breuk tussen partijen € 25.000,-- bedroeg. Verder blijkt volgens hem uit de door hem overgelegde verkoopstaten over de periode oktober 2003 tot en met december 2004 dat voor een bedrag van € 16.832,-- uit de voorraad van [eiser] is verkocht. Het verschil met het overzicht van mw. Rijndorp is gelegen in de verstrekte kortingen.
2.4. Nu [gedaagde] zich niet op procedurele gronden tegen de wijziging van eis heeft verzet, zal de rechtbank op de gewijzigde eis beslissen. De rechtbank zal de schade van [eiser] wegens voorraadverlies vaststellen aan de hand van de overgelegde stukken. [eiser] – op wie de bewijslast omtrent de hoogte van de schade rust – heeft gesteld dat de benoeming van de deskundige gelet op de beschikbare stukken niet noodzakelijk is. [gedaagde] heeft uitsluitend verwezen naar de overgelegde stukken en over een eventueel te benoemen deskundige niets gesteld. De rechtbank leidt hieruit af dat ook hij van mening is dat de benoeming van een deskundige niets aan de overgelegde stukken toevoegt. Indien de schade aan de hand van de overgelegde stukken niet exact kan worden vastgesteld, zal de rechtbank een schatting maken.
Kassa 2
2.5. [eiser] heeft haar schade voor wat betreft de voorraad van kassa 2 berekend aan de hand van een voorraadtelling per 31 december 2002, de inkoopfacturen en de verkoopcijfers over 2003 (tot oktober). [gedaagde] heeft de juistheid van de voorraadlijst per 31 december 2002 betwist. De rechtbank gaat echter aan die betwisting voorbij, aangezien die onvoldoende is onderbouwd. Uit het enkele feit dat – zoals [gedaagde] stelt – de voorraadlijst niet is voorzien van handgeschreven opnamelijsten, kan niet worden afgeleid dat er niet daadwerkelijk is geteld. Uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt voorts ook niet dat de door [eiser] overgelegde lijst onjuist is. De rechtbank zal derhalve de door [eiser] verstrekte cijfers tot uitgangspunt voor de schadeberekening nemen. [gedaagde] heeft voorts verweer gevoerd tegen het door [eiser] gehanteerde brutowinstpercentage van 100% van de inkoopsprijs. Volgens hem lag de winst op circa 60%. Nu partijen hun stellingen ten aanzien van het gehanteerde brutowinstpercentage niet met stukken hebben kunnen onderbouwen (ook de door Van Straal overgelegde prijskaartjes geven hierover geen duidelijkheid) en geen aanvullend bewijs op dit punt hebben aangeboden, zal de rechtbank de schade van [eiser] begroten aan de hand van de een winstmarge die gebruikelijk is in de branche. Uit cijfers van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (www.hdb.nl) blijkt dat de brutowinst in de verlichtingsbranche in 2002 45% van de netto omzet (exclusief BTW) bedroeg. Dit betekent dat de (netto) verkoopprijzen ongeveer 180% van de (netto) inkoopprijzen bedroegen. De rechtbank stelt de schade voor de voorraad van kassa 2 op grond hiervan naar redelijkheid en billijkheid vast op (afgerond): inkoopwaarde voorraad: € 70.000,-- inclusief marge 80%: € 126.000,-- minus verkopen € 89.000,-- -/- schade: € 37.000,--. Kassa 3 2.6. [gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de door [eiser] gemaakte berekening van de schade betreffende kassa 3. Het gaat hier om de waarde van de van de firma Elekta overgenomen voorraad. [eiser] stelt onbetwist en onderbouwd met stukken dat de inkoopprijs van die voorraad bij de overname € 48.375,-- bedroeg. Uitgaande van het hierboven gehanteerde brutowinstpercentage, kan de verkoopwaarde daarvan worden geschat op € 87.075,--. Verder heeft [eiser] onbetwist en onderbouwd gesteld dat de verkopen van kassa 3 in de periode van samenwerking tussen partijen € 50.281,-- bedroegen. De waarde van het restant van de voorraad per oktober 2003 kan aldus worden geschat op € 36.794,--. Het aandeel van [eiser] hiervan (50%) bedraagt dus (afgerond) € 18.400,--. Kassa 4 2.7. [eiser] heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de waarde van de voorraad die met kassa 4 werd afgerekend per oktober 2003 € 7.500,-- bedroeg. Evenmin heeft zij ander bewijs aangeboden. Nu [gedaagde] in algemene zin de hoogte van de door [eiser] gestelde schade heeft betwist, kan dit deel van de vordering dus niet worden toegewezen.
Samenvattend
2.7. De verkoopwaarde van de voorraad, althans het aan [eiser] toekomende deel daarvan, kan op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, worden geschat op € 37.000,--. (kassa 2) + € 18.400,-- (kassa 3) = € 55.400,--. Bij vonnis van 10 september 2008 is hiervan reeds een bedrag van € 25.000,-- toegewezen, zodat alsnog toewijsbaar is een bedrag van € 30.400,-- alsmede de daarover gevorderde – en niet betwiste – wettelijke rente.
2.8. Uit hetgeen hiervoor en in het vonnis van 10 september 2008 is overwogen, volgt dat [gedaagde] grotendeels in het ongelijk is gesteld. [gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiser]. Die kosten worden begroot op: griffierecht (incl beslag en vermeerdering van eis) € 2.817,--
dagvaardingskosten € 70,85 beslagexploit € 226,04
advocaatkosten (4 punten x tarief V € 1.421) € 5.684,-- totaal: € 8.797,89
De over de proceskosten tevens gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen nu daartegen geen verweer is gevoerd.
De beslissing
De rechtbank: - veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen de som van € 30.400,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 16 februari 2004 tot de dag der voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiser] tot aan dit moment worden begroot op € 8.797,89, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de 10e dag na dagtekening van dit vonnis, indien deze kosten niet binnen deze termijn zijn voldaan; - verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer af anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.