ECLI:NL:RBMID:2008:BI1985

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
58721 / HA ZA 07-339
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de leveringsovereenkomst voor duurzame energie tussen Delta Energy B.V. en Sloewind B.V.

In deze zaak vorderde Delta Energy B.V. (hierna: Delta) een verklaring voor recht dat zij recht had op alle bestaande en toekomstige stimuleringsmaatregelen voor de productie van duurzame energie, in het kader van een in 1998 gesloten leveringsovereenkomst met Sloewind B.V. (hierna: Sloewind). Delta, als rechtsopvolger van N.V. Delta Nutsbedrijven, had met Sloewind afgesproken dat zij een vaste prijs van 15 guldencent per geleverde Kwh zou betalen voor de levering van elektrische energie. De overeenkomst was voor een periode van 15 jaar en werd gesloten in een tijd waarin duurzame energie door middel van fiscale maatregelen werd gestimuleerd. Delta stelde dat de invoering van de Regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) en de afschaffing van de Regulerende Energiebelasting (REB) onvoorziene omstandigheden waren die een aanpassing van de overeenkomst rechtvaardigden.

Sloewind betwistte de vorderingen van Delta en stelde dat de overeenkomst geen ruimte bood voor toekomstige stimuleringsmaatregelen. De rechtbank oordeelde dat de partijen bij het sluiten van de overeenkomst niet hadden voorzien in een regeling voor toekomstige stimuleringsmaatregelen en dat de wijzigingen in het stimuleringsregime niet als onvoorziene omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat Delta het risico van wijzigingen in de wetgeving diende te dragen en dat de vorderingen van Delta daarom werden afgewezen. Delta werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Sloewind werden begroot op EUR 17.576,00.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
58721 / HA ZA 07-339
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 58721 / HA ZA 07-339
Vonnis van 17 december 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELTA ENERGY B.V.,
gevestigd te Middelburg,
eiseres,
advocaat mr. M.J.F. Sul,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLOEWIND B.V.,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. IJdema.
Partijen zullen hierna Delta en Sloewind genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek
de akte uitlating producties
de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Sloewind exploiteert een windturbinepark te Vlissingen. Op 12 oktober 1998 hebben N.V. Delta Nutsbedrijven en Sloewind een overeenkomst gesloten inzake de levering van elektrische energie, hierna te noemen: de leveringsovereenkomst. Delta is de rechtsopvolger onder algemene titel van N.V. Delta Nutsbedrijven en houdster van 50 % van de aandelen in Sloewind.
2.2. Toen de leveringsovereenkomst in 1998 werd gesloten werd duurzame energie van overheidswege gestimuleerd door middel van fiscale maatregelen, opgenomen in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Artikel 36o Wbm regelde een korting op de afdracht van Regulerende Energiebelasting (REB) voor de levering van duurzame energie. De energieleverancier diende deze korting door te geven aan de producent. Deze korting werd ook wel “doorsluis REB”of “producentenvergoeding” genoemd. Artikel 35i Wbm regelde een vrijstelling voor energieleveranciers om aan de eindverbruikers van duurzame energie REB in rekening te brengen. 2.3. Sloewind en Delta zijn in de leveringsovereenkomst een vaste prijs van 15 (gulden)cent per geleverde Kwh overeengekomen. Daarbij staat in artikel 5 van de overeenkomst vermeld:
“Dit bedrag is inclusief de doorsluizing van de Regulerende Energiebelasting en een vergoeding van GROEN LABEL, doch exclusief omzetbelasting.” De overeenkomst werd gesloten voor een periode van 15 jaar.
2.4. De markt voor duurzame energie is in Nederland op 1 juli 2001 geliberaliseerd. Geconstateerd werd dat de fiscale stimuleringsmaatregelen van de Wbm ongewenste neveneffecten hadden, omdat belastinggeld op grote schaal wegvloeide naar buitenlandse producenten. Op 1 juli 2003 is de Regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) in werking getreden. Hiermee werd een niet-fiscale subsidieregeling geïntroduceerd voor de stimulering en productie van duurzame energie. De subsidie wordt rechtstreeks uitbetaald aan de producent van duurzame energie. De producentenvergoeding ex artikel 36o Wbm werd per 1 juli 2003 afgeschaft. De REB-vrijstelling ex artikel 36i Wbm werd aanvankelijk omgezet in een verlaagd REB-tarief. Dit verlaagde tarief is vervolgens per 1 juli 2004 gedeeltelijk en per 1 januari 2005 geheel verhoogd tot het normale tarief.
In artikel 72o lid 3 van de Electriciteitswet 1998 is bepaald dat de verhoging van de REB-tarief voor duurzame energie leidde tot een verhoging van de MEP-subsidie.
Het geschil
Delta vordert om bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – (A) primair: (a) te verklaren voor recht dat Delta gedurende de looptijd van de Leveringsovereenkomst recht heeft op alle ten tijde van het aangaan van de Leveringsovereenkomst bestaande, alsmede mogelijke toekomstige aanvullende, danwel vervangende stimuleringsmaatregelen ten aanzien van de productie van duurzame energie voor het Windpark, en (b) te verklaren voor recht dat Sloewind verplicht is tot nakoming van de Leveringsovereenkomst gedurende de resterende looptijd van de Leveringsovereenkomst, en
(c) Sloewind te veroordelen tot betaling aan Delta van een bedrag ad EUR 3.557.033,-- alsmede tot doorbetaling van alle door haar nog te ontvangen MEP bedragen voor de vanaf mei 2007 door het Windpark geproduceerde duurzame elektriciteit ten bedrage van EUR 688.127,--, te vermeerderen met de rente als genoemd in artikel 6 van de Leveringsovereenkomst vanaf de (door)betaaldata van de MEP subsidie ter zake van het Windpark, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum; (B) subsidiair:
(a) de Leveringsovereenkomst te wijzigen wegens onvoorziene omstandigheden ex artikel 6:258 BW zodat Delta gedurende de looptijd van de Leveringsovereenkomst recht heeft op alle ten tijde van het aangaan van de Leveringsovereenkomst bestaande, alsmede mogelijke toekomstige aanvullende, danwel vervangende stimuleringsmaatregelen ten aanzien van de productie van duurzame energie door het Windpark, en (b) Sloewind te veroordelen tot betaling aan Delta van een bedrag ad EUR 3.557.033,-- alsmede tot doorbetaling van alle door haar nog te ontvangen MEP bedragen voor de vanaf mei 2007 door het Windpark geproduceerde duurzame elektriciteit tot aan de datum van aanpassing van de Leveringsovereenkomst als bedoeld onder (a), te vermeerderen met de rente als genoemd in artikel 6 van de Leveringsovereenkomst vanaf de (door)betaaldata van de MEP subsidie ter zake van het Windpark, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum; (C) meer subsidiair: (a) de leveringsovereenkomst aan te passen wegens dwaling ex artikel 6:228 lid c BW jo 230 lid 2 BW zodat Delta gedurende de looptijd van de Leveringsovereenkomst recht heeft op alle ten tijde van het aangaan van de Leveringsovereenkomst bestaande, alsmede mogelijke toekomstige aanvullende, danwel vervangende stimuleringsmaatregelen ten aanzien van de productie van duurzame energie door het Windpark, en (b) Sloewind te veroordelen tot betaling aan Delta van een bedrag ad EUR 3.557.033,-- alsmede tot doorbetaling van alle door haar nog te ontvangen MEP bedragen voor de vanaf mei 2007 door het Windpark geproduceerde duurzame elektriciteit tot aan de datum van aanpassing van de Leveringsovereenkomst als bedoeld onder (a), te vermeerderen met de rente als genoemd in artikel 6 van de Leveringsovereenkomst vanaf de (door)betaaldata van de MEP subsidie ter zake van het Windpark, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum; (D) Sloewind te veroordelen tot betaling aan Delta van de buitengerechtelijke incassokosten van Delta voor een bedrag ad EUR 6.545,-- (incl. BTW), althans een door de Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, met verwijzing van Sloewind in de kosten van dit geding.
3.2. Delta stelt primair dat partijen met het sluiten van de leveringsovereenkomst hebben beoogd dat alle stimuleringsmaatregelen voor de productie van duurzame energie aan Delta toe zouden komen, in ruil voor de vaste prijs van 15 (gulden)cent per Kwh. Zij hebben niet beoogd zich daarbij te beperken tot de REB-stimuleringsmaatregelen. Het doel was dat Sloewind een gegarandeerde prijs kreeg voor de door haar geleverde energie en dat alle verhogingen of verlagingen in de stimuleringsmaatregelen van de overheid ten voordeel c.q. nadeel van Delta zouden strekken. Partijen hebben in de leveringsovereenkomst alleen verwezen naar de REB stimuleringsmaatregelen, omdat van een (toekomstige) wijziging in het stelsel van fiscale stimulering toen nog geen sprake was. De MEP-subsidie is ook vergelijkbaar met de REB-korting, nu ook de REB-korting de facto bij de producent terecht kwam. 3.3. Subsidiair stelt Delta dat, indien de rechtbank het primaire standpunt niet honoreert, haar vordering dient te worden toegewezen op grond van onvoorziene omstandigheden. De wijzigingen in het stimuleringsregime voor duurzame energie vormen een zodanige wijziging in de omstandigheden dat Sloewind naar redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de leveringsovereenkomst mag verwachten. Ten tijde van het aangaan van de leveringsovereenkomst werd de invoering van een nieuw systeem van stimuleringsmaatregelen voor duurzame energie niet verwacht. Partijen hebben de wijziging dan ook niet in de overeenkomst verdisconteerd. De leveringsovereenkomst hield slechts rekening met stijgingen en dalingen in de destijds bestaande stimuleringsmaatregelen. De wijziging is bovendien zo vergaand dat het evenwicht tussen de prestaties van partijen aanzienlijk wordt verstoord. Tot 1 juli 2003 ontving Delta voor elke door Sloewind geleverde Mwh een bedrag van € 67,10 uit stimuleringsmaatregelen (€ 20,70 o.g.v. artikel 36o REB en € 46,40 o.g.v. artikel 36i REB). Sinds die datum ontvangt Sloewind per Mwh € 20,70 aan MEP subsidie ter vervanging van de 36o REB en een oplopend bedrag ter vervanging van de 36i REB, dat vanaf 1 januari 2005 € 57,30 bedraagt. Gedurende de looptijd van de leveringsovereenkomst komt dit uit op een voordeel voor Sloewind en een verlies voor Delta van € 4.245.160,--. Delta bestrijdt dat zij meer zou ontvangen dan betalen indien zij de MEP-subsidie ontvangt. De standaard terugleververgoeding voor windenergie bedroeg bij het aangaan van de Leveringsovereenkomst 7,9 guldencent. Het meerdere tot 15 guldencent werd aan Sloewind betaald om de onrendabele top weg te nemen. Indien Sloewind de MEP-subsidie mag behouden, ontvangt zij in feite twee maal een vergoeding voor die onrendabele top. Delta verzoekt op grond hiervan de leveringsovereenkomst zo aan te passen dat, in ruil voor de gegarandeerde prijs, per saldo alle bestaande, toekomstige, aanvullende en vervangende stimuleringsmaatregelen voor de productie van duurzame energie aan Delta toekomen. 3.4. Meer subsidiair beroept Delta zich op dwaling en verzoekt zij de rechtbank de leveringsovereenkomst op die grond aan te passen. Partijen zijn bij de totstandkoming van de leveringsovereenkomst uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, nu zij geen rekening hebben gehouden met een vervanging van de fiscale stimuleringsmaatregelen voor duurzame energie door een subsidieregeling. Indien Delta een juiste voorstelling van zaken had gehad, had zij niet of niet onder de zelfde voorwaarden gecontracteerd. Haar vordering is niet – zoals Sloewind stelt – verjaard. Voor een vordering tot wijziging van een overeenkomst geldt een verjaringstermijn van 20 jaar. De dwaling betreft geen toekomstige omstandigheid, maar is gelegen in de tijd van het afsluiten van de leveringsovereenkomst. De overeengekomen hoge vaste prijs is gebaseerd op het feit dat de fiscale stimuleringsmaatregelen aan Delta zouden toekomen. 3.5. Ten slotte betwist Delta de stelling van Sloewind dat sprake zou zijn van rechtverwerking. Zij is slechts onder voorbehoud akkoord gegaan met de jaarrekeningen van Sloewind en de uitkering van dividend. Zij wilde de normale bedrijfsvoering van Sloewind niet belemmeren, maar heeft daarmee niet bij Sloewind het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij haar aanspraken op een eventuele aanpassing van de contractprijs zou hebben laten varen.
3.6. Sloewind betwist dat partijen met het sluiten van de leveringsovereenkomst hebben beoogd dat naast de bestaande ook toekomstige stimuleringsmaatregelen aan Delta zouden toekomen. Delta heeft er ook nooit melding van gedaan dat zij belang hechtte aan het aan haar toekomen van alle toekomstige stimuleringsmiddelen. Dat blijkt ook niet uit de door Delta overgelegde stukken. Uit de overeenkomst zelf en de daaraan voorafgaande aanbiedingen van Delta kan alleen worden afgeleid dat Delta zich heeft verbonden om gedurende 15 jaar aan Sloewind een vaste prijs van 15 guldencent per Kwh te betalen. Deze prijs wordt niet beïnvloed door belasting – en/of subsidiemaatregelen. Er zijn daarover geen aanvullende afspraken gemaakt. Sloewind wijst erop dat met de invoering van de MEP-subsidie de voor ondernemers die investeren in duurzame energie voordelige VAMIL-regeling (willekeurige afschrijving milieu-investering) en Energie Investeringsaftrek (EIA) zijn afgeschaft c.q. beperkt. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om de nieuwe subsidieregeling ten goede te laten komen aan de producenten van duurzame energie en niet aan de leveranciers daarvan. Dat de fiscale vrijstelling van artikel 36i Wbm is afgeschaft, valt onder het bedrijfsrisico van Delta. 3.7. De invoering van de MEP en afschaffing van de afdrachtkorting ex artikel 36o Wbm en vrijstelling ex artikel 36i Wbm kunnen volgens Sloewind ook niet als onvoorziene omstandigheden worden aangemerkt. Het was voor Delta voorzienbaar dat de energiebelasting in de periode van 15 jaar zou wijzingen of worden afgeschaft. Het was in 1998 ook algemeen bekend dat het beleid van de overheid op het gebied van de stimulering van duurzame energie voordurend aan wijzigingen onderhevig was. Temeer nu Delta zich heeft verbonden voor een periode van 15 jaar, dient zij als ondernemer het risico van wijzigingen te dragen. Voor zover van onvoorziene omstandigheden sprake is, brengen de aard van de overeenkomst en de in het verkeer geldende opvattingen mee dat deze omstandigheden voor rekening van Delta komen. Bovendien zijn die omstandigheden niet zodanig dat Sloewind naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten. Delta heeft ook voordeel gehad vanwege de verhoging van de doorsluis-REB in de periode 1999-2004, de prijsstijging van energie sinds 1999 en inflatie. Sloewind merkt voorts op dat het bedrag van de MEP-subsidie één eurocent hoger is dan de vaste prijs die partijen per geleverde Kwh zijn overeengekomen. Indien de vordering wordt toegewezen zou Delta dus al winst maken met alleen de aankoop van duurzame energie van Sloewind. De MEP-subsidie is echter niet bedoeld als bijdrage in de winst van energiebedrijven, maar voor het wegnemen van de onrendabele top voor de producenten van windenergie. Verder stelt Sloewind dat van onvoorziene omstandigheden geen sprake is omdat partijen zijn overeengekomen de meerwinst die als gevolg van de MEP is ontstaan toe te voegen aan het resultaat van Sloewind en de winst na belasting samen te delen. 3.8. Sloewind stelt zich op het standpunt dat Delta niet ontvankelijk is in haar meer subsidiaire vordering. Haar rechtsvordering, voor zover gebaseerd op dwaling, is verjaard op 1 juli 2006. Ook voor een vordering op grond van artikel 6:320 lid 2 BW geldt de verjaringstermijn van drie jaar. Een vordering kan ook niet op grond van dwaling worden toegewezen indien de dwaling uitsluitend toekomstige omstandigheden betreft of voor rekening van de dwalende behoort te blijven. Delta wist bovendien in 1998 precies waar zij aan begon. Zij bood 15 guldencent per geleverde Kwh in de verwachting dat een deel van die prijs door fiscale stimuleringsmaatregelen zou worden gecompenseerd. Dat die verwachting niet is uitgekomen, komt voor haar rekening en risico. Het is aan haar toe te rekenen dat zij geen rekening heeft gehouden met mogelijke toekomstige wijzigingen van stimuleringsmaatregelen. 3.9. Verder beroept Sloewind zich op rechtsverwerking. De MEP-subsidies zijn na aftrek van belastingen jaarlijks als dividend aan de aandeelhouders uitgekeerd. Hierover is tussen Delta en Sloewind overleg gevoerd en overeenstemming bereikt. Tot en met 30 juni 2007 was dat een bedrag van € 1.861.231,--. Delta heeft daar als aandeelhouder steeds mee ingestemd en heeft de jaarrekeningen over 2003, 2004, 2005 en 2006 goedgekeurd. Doordat de winst, die voor een belangrijk deel bestond uit de MEP-subsidie, als dividend is uitgekeerd, kan Sloewind de MEP-subsidies niet nogmaals en dan alleen aan Delta uitkeren. Bovendien zou Delta dan 150% van de subsidie ontvangen. Delta heeft in de jaarrekeningen, die zij ten behoeve van Sloewind heeft opgesteld, ook geen voorziening voor de door haar gepretendeerde vordering opgenomen. De aandeelhouders kunnen ook niet worden verplicht de ontvangen winsten aan Sloewind terug te betalen. Delta heeft verder de aangiften vennootschapsbelasting voor Sloewind verzorgd, waarbij is uitgegaan van de vastgestelde jaarrekeningen. Delta heeft tegenover de Belastingdienst ook steeds verklaard dat zij als aandeelhouder geen vordering op Sloewind heeft. Bij Sloewind heeft Delta daarom het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij haar aanspraak niet geldend zou maken. 3.10. Ten slotte betwist Sloewind de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en biedt zij bewijs aan van haar stellingen.
De beoordeling
Uit de (letterlijke) tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarvan Delta in haar primaire vordering nakoming vordert, volgt niet dat partijen zijn overeengekomen dat alle stimuleringsmaatregelen voor de levering van duurzame energie door Sloewind aan Delta zouden toekomen. In de overeenkomst wordt immers uitsluitend en expliciet verwezen naar “de Regulerende Energie Belasting en een vergoeding voor GROEN LABEL” en niet naar stimuleringsmaatregelen in het algemeen. Volgens vaste rechtspraak kan de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. 4.2. Delta stelt dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst een andere bedoeling hadden dan hetgeen uit de letterlijke tekst daarvan blijkt. Waaruit die andere bedoeling kan worden afgeleid, heeft zij echter niet onderbouwd anders dan door verwijzing naar de overeenkomst zelf. Wel stelt Delta dat partijen niet hebben voorzien in een regeling waarin een wijzing van het stimuleringsregime voor duurzame energie is verdisconteerd, omdat van een (toekomstige) wijziging ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog geen sprake was. Zij konden er daarom volgens Delta ook geen rekening mee houden. Uit deze stelling kan worden afgeleid dat partijen met het sluiten van de overeenkomst niet de bedoeling hebben gehad dat andere stimuleringsmaatregelen dan de REB en de vergoeding voor Groenlabels aan Delta ten goede zouden komen. Daarbij komt dat het hier gaat een commerciële overeenkomst tussen twee professionele en ter zake kundige partijen, hetgeen pleit voor een meer taalkundige uitleg van de overeenkomst. Gelet hierop en bij gebrek aan onderbouwing, kan niet worden vastgesteld dat Delta aan de bepalingen van de overeenkomst de door haar voorgestane betekenis mocht toekennen. De primaire vordering van Delta zal dan ook worden afgewezen.
4.3. Gelet op de voorgaande rechtsoverwegingen staat vast dat partijen in de leveringsovereenkomst niet hebben voorzien in de situatie dat de REB zou worden afgeschaft en/of vervangen door een andere stimuleringsmaatregel voor duurzame energie. De overeengekomen prijs van 15 (gulden)cent (€ 0,06807) per geleverde Kwh is wel mede gebaseerd op de afspraak tussen partijen dat Delta het aan Sloewind toekomende deel van de REB (ten tijde van het sluiten van de overeenkomst € 0,0133 en later € 0,0207 per Kwh) mocht behouden. In die zin is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW, die in beginsel tot een aanpassing van de overeengekomen prijs per Kwh zou hebben kunnen leiden. Voor een wijziging van de overeenkomst zoals Delta onder (B) subsidiair sub (a) vordert en die veel verder strekt dan uitsluitend een aanpassing van de prijs per Kwh is echter naar het oordeel van de rechtbank geen plaats. Dit geldt ook voor de daarop voortbouwende subsidiaire vordering sub (b). De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen: 1. In het algemeen geldt dat wijziging van een overeenkomst op grond van gewijzigde of onvoorziene omstandigheden slechts bij (hoge) uitzondering kan worden toegewezen en dat trouw aan het gegeven woord voorop staat. In dit geval geldt dat partijen niet zijn overeengekomen dat naast de “doorsluis REB” ook andere bestaande en mogelijke toekomstige aanvullende of vervangende stimuleringsmaatregelen voor de productie van duurzame energie aan Delta ten goede zouden komen. Een dergelijke wijziging zou Delta in wezen een carte blanche geven om alle stimuleringsmaatregelen van welke aard of omvang dan ook van Sloewind te vorderen, terwijl niet gebleken is dat partijen hier op enig moment voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst over hebben gesproken. Dit strekt zo ver en staat zo ver van de door partijen gesloten overeenkomst af dat Delta dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten. 2. Niet gebleken is dat de afschaffing van de REB en invoering van de MEP tot een zodanige wijziging in de waardeverhouding van de door partijen geleverde prestaties heeft geleid, dat Sloewind een aanpassing van de overeenkomst moest verwachten. Sloewind heeft er in dit verband onbetwist op gewezen dat Delta in de periode 1999-2004 ook voordeel heeft genoten van de door partijen gemaakte vaste prijsafspraak. Bovendien heeft Delta als aandeelhouder al een aanzienlijk deel van de door Sloewind ontvangen MEP-subsidie in de vorm van dividend uitgekeerd gekregen. 3. Delta heeft, als 50% aandeelhouder van Sloewind, jaarlijks ingestemd met de uitbetaling van de door de MEP-subsidies gerealiseerde winsten van Sloewind als dividend. Zij heeft de jaarrekeningen goedgekeurd en geen voorziening laten opnemen voor haar vordering. Sloewind heeft sinds 2003 haar aangiften vennootschapbelasting op de vastgestelde jaarrekeningen gebaseerd. Weliswaar blijkt uit overgelegde verslagen van de algemene vergaderingen van aandeelhouders dat wel over de MEP-subsidie en de wijze waarop daar mee omgegaan zou moeten worden is gesproken, maar niet dat Delta onder voorbehoud akkoord is gegaan met de jaarrekeningen en de dividenduitkeringen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht Sloewind onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid er van uitgaan dat een ook voor Delta passende oplossing was gevonden voor de gewijzigde omstandigheden. Delta kan dan ook geen wijziging van de overeenkomst meer verwachten. 4. Met de invoering van de MEP-subsidie heeft de wetgever beoogd om de productie van duurzame energie aan de aanbodzijde te stimuleren. Dit doel zou niet worden bereikt indien deze subsidie niet aan Sloewind, maar aan Delta ten goede zou komen. 4.4. Ook de meer subsidiaire vorderingen van Delta zullen worden afgewezen. Delta heeft niet gedwaald omtrent de subsidieregelingen die op het moment van sluiten van de leveringsovereenkomst van toepassing waren, maar omtrent de verwachting dat daar gedurende de looptijd van de overeenkomst geen wijzigingen in zouden optreden. Die wijzigingen vormden echter ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een uitsluitend toekomstige omstandigheid en kunnen daarom niet tot vernietiging van (een deel van) de overeenkomst leiden.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Delta zullen worden afgewezen. Delta zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sloewind worden begroot op:
- vast recht EUR 4.732,00
- salaris procureur 12.844,00 (4,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 17.576,00
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt Delta in de proceskosten, aan de zijde van Sloewind tot op heden begroot op EUR 17.576,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, mr. M.C. de Regt en mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2008.