ECLI:NL:RBMID:2008:BF0435

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
27 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
62051/HA ZA 08-136
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en mededelingsplicht bij strafrechtelijk verleden

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], een schadevergoeding van € 6.700,-- van de Algemene Zeeuwse Verzekering Maatschappij N.V. (AZ) en ongedaanmaking van de registratie in het Incidentenregister. De vordering was gebaseerd op de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst door AZ, die zich beriep op artikel 251 (oud) van het Wetboek van Koophandel (WvK). Eiser had op 29 maart 2000 een verkeersovertreding begaan en was daarvoor eerder veroordeeld. Bij het invullen van het aanvraagformulier voor de verzekering had hij echter geen melding gemaakt van deze overtreding, wat AZ als een schending van de mededelingsplicht beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat eiser had moeten begrijpen dat zijn strafrechtelijk verleden relevant was voor de verzekering. De vragen op het aanvraagformulier waren duidelijk en eiser had de informatie over zijn veroordeling moeten verstrekken. De rechtbank concludeerde dat AZ terecht de verzekeringsovereenkomst had vernietigd, omdat eiser niet de juiste informatie had verstrekt die van belang was voor de acceptatie van de verzekering. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van AZ, die op dat moment waren begroot op € 1.071,00.

De uitspraak benadrukt het belang van de mededelingsplicht bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De rechtbank stelde vast dat de verzekeraar een juist beeld moet krijgen van de moraliteit van de verzekerde en het te verzekeren risico, en dat het niet relevant is of de verzwegen informatie verband houdt met de geclaimde schadevergoeding.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
62051 / HA ZA 08-136
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 62051 / HA ZA 08-136
Vonnis van 27 augustus 2008
in de zaak van
[eiser]
wonende te Terneuzen,
eiser,
procureur mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALGEMENE ZEEUWSE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde,
procureur mr. M. van der Bent.
Partijen zullen hierna [eiser] en AZ genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 21 mei 2008
het proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2008.
De feiten
Op 29 maart 2000 heeft [eiser] een verkeersovertreding begaan, bestaande uit het als bestuurder van een personenauto rijden op een gedeelte van de snelweg dat op dat moment was afgesloten voor alle verkeer, terwijl zich daar op dat moment een persoon bevond. Het Openbaar Ministerie heeft [eiser] gedagvaard ter zake dit feit en primair poging tot doodslag ten laste gelegd. De politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage heeft [eiser] op 16 januari 2002 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar, een werkstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van twee jaar. [eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. Het gerechthof te ’s-Gravenhage heeft het bestreden vonnis bij arrest van 23 december 2003 vernietigd en [eiser] veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 2.000,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft daarbij het meer subsidiair ten laste gelegde, overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet, bewezen verklaard. [eiser] heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 maart 2005 het bestreden arrest uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de geldboete vernietigd en de opgelegde geldboete verminderd tot € 1.800,--. Bij brief van 25 maart 2005 is [eiser] in kennis gesteld van de ingangsdatum van de ontzegging van de rijbevoegdheid.
2.2. Op 25 november 2004 heeft [eiser] een aanvraagformulier van AZ voor een motorrijtuigenverzekering (WA) ingevuld en ondertekend. Vraag 8b op dat formulier luidt:
“Heeft u feiten te melden omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden van u of van een ander belanghebbende, die binnen de afgelopen acht jaar zijn voorgevallen, of andere feiten (ten aanzien van zowel het/de te verzekeren risico(’s) als ten aanzien van betrokke(nen) die voor het beoordelen van deze verzekeringsaanvraag van belang zouden zijn?” [eiser] heeft achter deze vraag als antwoord “Nee” aangekruist. Ook heeft [eiser] “Nee” als antwoord aangekruist bij één van de vragen onder 4 van dat formulier, luidende “Is aan de regelmatige bestuurder(s) de rijbevoegdheid wel eens ontzegd?”.
2.3. AZ en [eiser] hebben vervolgens op basis van dit formulier een verzekeringsovereenkomst motorrijtuigen en ongevallen inzittenden gesloten betreffende de personenauto van [eiser] met kenteken [kenteken auto] met ingang van 2 februari 2005. De verzekering bood dekking tegen beperkte cascoschade tot € 6.000,--, met een eigen risico van € 150,-- per gebeurtenis.
2.4. [eiser] heeft op 27 december 2005 aangifte gedaan van diefstal van de verzekerde auto. Ook heeft hij bij AZ melding gedaan van diefstal van de auto. Bij brief van 18 januari 2006 heeft AZ met een beroep op artikel 251 (oud) Wetboek van Koophandel (WvK) de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst ingeroepen.
Het geschil
[eiser] vordert – samengevat – om AZ bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 6.700,--, met wettelijke rente, ongedaanmaking van de registratie in het Incidentenregister en/of het interne en/of externe verwijzingsregister en het doen van een mededeling daarvan aan de Stichting CIS te Zeist en het Bureau Justitiële zaken van het Verbond van Verzekeraars, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan [eiser], één en ander op straffe van een dwangsom. [eiser] stelt dat AZ ten onrechte een beroep heeft gedaan op artikel 251 WvK (oud) omdat hij nog niet onherroepelijk was veroordeeld toen hij op 24 november 2005 het aanvraagformulier voor de verzekering invulde. Er was op dat moment dus nog geen sprake van een strafrechtelijk verleden. De rijbevoegdheid was ook nog niet ontzegd. In de gegeven omstandigheden hoefde [eiser] niet te begrijpen dat hij het door hem begane feit had moeten melden. Het ging in zijn ogen niet om een ernstig feit. [eiser] betwist dat AZ de verzekeringsovereenkomst niet was aangegaan indien zij op de hoogte was geweest van de overtreding. Er is ook geen verband tussen de door hem geleden schade en de strafrechtelijke veroordeling. [eiser] is daarom van oordeel dat AZ alsnog de door hem geleden schade, € 6.700,--, dient te vergoeden en de registratie in het Incidentenregister ongedaan dient te maken.
3.2. AZ stelt dat op [eiser] een mededelingsplicht rustte ten aanzien van de overtreding op 29 maart 2000 en de daarop volgende strafvervolging. [eiser] had moeten en kunnen begrijpen dat vraag 8b van het aanvraagformulier ook betrekking had op een nog niet onherroepelijke veroordeling. Ook had hij op vraag 4 moeten antwoorden dat hem de rijbevoegdheid was ontzegd, ook al was de periode daarvan nog niet begonnen. AZ wijst erop dat [eiser] in eerste instantie voor poging tot doodslag is vervolgd en betwist dat het om een niet ernstig feit ging. Indien AZ hier voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst van op de hoogte was geweest, had zij de aanvraag tot het aangaan daarvan niet geaccepteerd. Onder de gegeven omstandigheden mocht een redelijk handelend verzekeraar acceptatie weigeren. Verder wijst AZ erop dat het haar gebleken is [eiser] bij het aangaan van de verzekering niet een royementsverklaring van zichzelf, maar van zijn broer heeft overgelegd. Ook heeft hij ter comparitie verklaard bij andere strafbare feiten betrokken te zijn geweest. Na het ontdekken van de verzwijging, heeft AZ dit laten opnemen in het Incidentenregister en gemeld bij de Stichting CIS (Centraal Informatie Systeem) te Zeist. De opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister is gemeld aan het Bureau Justitiële zaken van het Verbond van Verzekeraars. AZ was hiertoe bevoegd en heeft zich hierbij aan alle toepasselijke (privacy)regels gehouden. Subsidiair betwist AZ de omvang van de gestelde schade.
Zij verzoekt ten slotte om [eiser] – uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente indien die kosten niet tijdig worden voldaan.
De beoordeling
Op grond van artikel 221 lid 1 en 2 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek dient deze zaak te worden beoordeeld aan de hand van artikel 251 WvK (oud) en zijn de bepalingen van titel 7.17 BW, die op 1 januari 2006 in werking zijn getreden, niet van toepassing.
4.2. De verzekeraar kan met een beroep op artikel 251 WvK (oud) de verzekeringsovereenkomst vernietigen. Dit kan indien hij ontdekt dat de verzekerde heeft nagelaten informatie te verstrekken over feiten waarvan hij wist of had moeten begrijpen dat die voor de verzekeraar van belang konden zijn voor het al dan niet aangaan van de verzekering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft AZ in deze zaak terecht met een beroep op artikel 251 WvK (oud) de verzekeringsovereenkomst vernietigd. Doordat in het aanvraagformulier voor de verzekering gevraagd werd naar het strafrechtelijk verleden van [eiser] en een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid, was het voor hem duidelijk dat deze informatie voor AZ van belang was. [eiser] kon vragen 4 en 8b van het aanvraagformulier in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet zo beperkt opvatten als hij stelt te hebben gedaan. Hij had zich kunnen en moeten realiseren dat de informatie over de veroordeling door de politierechter en het gerechthof – ook al was die nog niet onherroepelijk – voor AZ van belang was voor de inschatting van het te verzekeren risico. [eiser] heeft ook niet ontkend dat hij een overtreding heeft begaan, bestaande uit het rijden op een afgesloten gedeelte van de snelweg. Blijkens het arrest van 23 december 2002 dat [eiser] voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft overgelegd, is bewezen verklaard dat hij op dat moment reed met een snelheid van 90 km/u terwijl zich op het rijbaangedeelte één of meer personen bevonden in verband met wegwerkzaamheden. In het licht hiervan en gezien de door de politierechter en het gerechthof opgelegde straffen is het onbegrijpelijk dat [eiser] er van uit ging dat het om een niet ernstige overtreding ging. Naar het oordeel van de rechtbank had AZ als redelijk handelende verzekeraar op grond van juiste en volledige informatie over deze strafzaak de verzekering niet of niet onder de zelfde voorwaarden afgesloten. Of de verzwegen informatie verband houdt met de geclaimde schadevergoeding, is bij de beoordeling van een beroep op artikel 251 WvK (oud) niet relevant. Het gaat erom dat de verzekeraar voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst een zo juist mogelijk beeld krijgt van de moraliteit van de verzekerde en het te verzekeren risico.
4.3. Ter comparitie is nog aan de orde geweest of [eiser] inderdaad de royementsverklaring van de broer van [eiser] heeft gebruik om de verzekering af te sluiten en betrokken is geweest bij andere strafbare feiten, waarop ook ontzegging van de rijbevoegdheid is gevolgd. Uit het voorgaande volgt reeds dat AZ terecht de verzekeringovereenkomst heeft vernietigd en op grond daarvan niet gehouden enige schadevergoeding aan [eiser] uit te keren. De vraag of deze kwesties ook grond waren geweest voor vernietiging van de verzekeringovereenkomst, kan hier daarom buiten beschouwing blijven.
4.4. Ook de vorderingen die betrekking hebben op de registratie in het Incidentenregister zullen worden afgewezen, nu [eiser] ter onderbouwing van die vorderingen niets anders heeft aangevoerd dan de stelling dat het beroep van AZ op artikel 251 WvK (oud) onterecht was.
4.5. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van AZ worden begroot op:
- vast recht EUR 303,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.071,00
De beslissing
De rechtbank
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van AZ tot op heden begroot op EUR 1.071,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008