ECLI:NL:RBMID:2008:BF0165

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
20 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
59932/HA ZA 07-499
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatige daad in faillissement

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 47.040,-- van gedaagde, [gedaagde], in verband met de verkoop van goederen die zich in een loods bevonden. De loods was gehuurd door de zoon van eiser, [J.W.], die op 9 mei 2007 in staat van faillissement was verklaard. Eiser stelde dat hij de goederen in de loods had en dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld door deze goederen te verkopen zonder zijn toestemming. Gedaagde betwistte de aanwezigheid van de goederen van eiser in de loods en voerde aan dat hij de goederen had verkocht in overleg met de curator van het faillissement.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet onrechtmatig had gehandeld. De verkoop van de goederen had plaatsgevonden in overleg met de curator, en gedaagde mocht er vanuit gaan dat alle goederen in de loods tot de faillissementsboedel behoorden. Eiser was niet ingeschreven in het handelsregister en had geen bewijs geleverd dat hij recht had op de goederen. De rechtbank wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagde, die op € 2.828,-- werden begroot.

De uitspraak werd gedaan op 20 augustus 2008 door mr. J. de Graaf in de Rechtbank Middelburg. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door gedaagde, aangezien hij handelde in overeenstemming met de curator en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
59932 / HA ZA 07-499
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 59932 / HA ZA 07-499
Vonnis van 20 augustus 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te Vlissingen,
eiser,
procureur mr. B.H. Vader,
tegen
[gedaagde]
wonende te Middelburg,
gedaagde,
procureur mr. W.T.J. Schieman.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 23 januari 2008
het proces-verbaal van comparitie van 2 april 2008.
De feiten
Eiser, [eiser], is de[J.W.]de[J.W.]] Gedaagde, [gedaagde] verhuurde met ingang van 1 november 2005 een gedeelte van een lood[J.W.]] [J.W.] is bij vonnis van deze rechtbank van 9 mei 2007 in staat van faillissement verklaard. Mr. M.J.F. Sul werd als curator aangesteld.
2.2. Omstreeks 23 mei 2007 hebben [J.W.] en [eiser] een gesprek gehad met de curator. Zij hebben toen geen melding gemaakt van de huurovereenkomst met [gedaagde].
2.3. De curator en [gedaagde] hebben de huurovereenkomst met ingang van 6 juli 2007 beëindigd. Bij brief van 6 juli 2007 heeft mr. W.T.J. Schieman, advocaat van [gedaagde], aan [J.W.] medegedeeld dat hem vanaf die dag de toegang tot de loods werd ontzegd en dat [gedaagde] op de daarin aanwezige goederen een retentierecht uitoefent. Voorts wordt in de brief een beroep gedaan op opschorting, in verband met achterstallige huurpenningen.
2.4. Bij brief van 10 juli 2007 heeft mr. B.H. Vader, advocaat van [eiser], aan mr. Schieman medegedeeld dat zijn cliënt een deel van de door zijn zoon gehuurde loods van hem huurde en dat zich daarin aan hem toebehorende zaken bevonden. Hij verzoekt hem te laten weten wanneer die zaken weggehaald kunnen worden. Bij brief van 12 juli 2007 heeft mr. Schieman namens [gedaagde] gewezen op de hoogte van de huurschuld, het retentierecht en het in de huurovereenkomst met [J.W.] opgenomen verbod van onderhuur. Hij betwist dat zich goederen van [eiser] in de loods bevinden en wijst op de bevoegdheid van de curator.
Het geschil
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan hem van een bedrag van € 47.040,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2007, € 306,50 ter zake van beslagkosten en de proceskosten. Hij stelt dat hij een deel van de loods die zijn zoon van [gedaagde] huurde, op zijn beurt weer van zijn zoon huurde. In die loods lagen goederen die aan hem toebehoorden. Ondanks herhaalde verzoeken, heeft [gedaagde] geweigerd [eiser] in staat te stellen zijn goederen weer in bezit te nemen. [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld door zich de goederen toe te eigenen en te verkopen. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden. De waarde van de goederen bedroeg € 47.040,--. Ondanks sommatie en ingebrekestelling heeft [gedaagde] geweigerd dit bedrag aan hem te betalen. Het beroep van [gedaagde] op een retentierecht gaat niet op omdat [eiser] geen huurder was van [gedaagde]. Van goede trouw was geen sprake. De goederen vielen niet in de faillissementsboedel en van vermenging was geen sprake. Ook is geen sprake van eigen schuld. [eiser] heeft al op 7 juli 2007 actie ondernomen.
3.2. [gedaagde] stelt dat hij tot eind juni / begin juli 2007 niet op de hoogte was van het faillissemen[J.W.]] De huurschuld van [J.W.] bedroeg tot aan de datum van het faillissement € 5.717,59 en van 9 mei tot 6 juli 2007 € 8.494,--. Gelet op deze schuld heeft [gedaagde] als verhuurder een beroep gedaan op zijn opschortingsrecht en retentierecht en heeft de goederen in overleg met en met instemming van de curator voor € 2.500,-- aan een opkoper verkocht. De opkoper heeft ook de kosten voor het verwijderen en verwerken van een grote hoeveelheid afval die in de loods lag voor zijn rekening genomen. De verkoopopbrengst is verrekend met de huurschuld. [gedaagde] bestrijdt voorts dat zich in de loods goederen van [eiser] bevonden. [gedaagde] en de curator mochten er van uit gaan dat alle goederen in de loods tot het vermogen van de gefailleerde behoorden. De goederen stemden overeen met de bedrijfsvoering van [J.W.] terwijl [eiser] niet in het handelsregister is ingeschreven. De loods was niet onderverdeeld in aparte ruimten. Hooguit zou sprake geweest kunnen zijn van vermenging, waardoor [J.W.] eigenaar van de goederen is geworden. [eiser] dient zich tot de curator wenden. Indien [gedaagde] een fout zou hebben gemaakt, dan is dat niet aan hem toe te rekenen. De curator was beschikkingsbevoegd ten aanzien van de boedel. [eiser] heeft zich nooit tot de curator gewend. Indien hij dat wel had gedaan, had de curator onderzoek kunnen doen. Bovendien heeft [eiser] de goederen pas gespecificeerd toen ze al waren verkocht. Er is dus aan de zijde van [eiser] sprake van eigen schuld.
[gedaagde] bestrijdt voorts de door [eiser] gestelde schade en diens stelling dat de door hem genoemde goederen in de loods aanwezig waren.
3.3. Bij brief van 20 augustus 2007 heeft de raadsman van [eiser] een gespecificeerde opgave gedaan van de bedoelde goederen. De in de loods aanwezige goederen waren toen reeds verkocht c.q. afgevoerd.
De beoordeling
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de verkoop van de goederen in de loods heeft plaatsgevonden in overleg met en met instemming van de curator in het faillissemen[J.W.]] De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit het geval is. Gelet op het geheel van omstandigheden mocht [gedaagde] ook afgaan van de instemming van de curator en er van uitgaan dat alle in de loods aanwezige goederen tot de boedel in dat faillissement behoorden. [J.W.] was immers de huurder en de goederen stemden overeen met zijn bedrijfsvoering, zoals ingeschreven in het handelsregister (handel in metaal en sloopwerkzaamheden). [eiser] stond daarentegen niet in het handelsregister ingeschreven. Onderhuur was op grond van de huurovereenkomst tussen [J.W.] en [gedaagde] niet toegestaan en [eiser] heeft niet met stukken onderbouwd dat daar sprake van was. De raadsman van [gedaagde] heeft de curator bij brief van 12 juli 2007 van het standpunt van [eiser] en zijn reactie daarop op de hoogte gesteld. Dit heeft er kennelijk niet toe geleid dat de curator aanleiding heeft gezien het standpunt van [eiser] nader te onderzoeken of zijn medewerking aan de verkoop van de goederen te onthouden. Evenmin is gebleken dat [eiser] of [J.W.] de curator hebben benaderd met de stelling dat een deel van de goederen niet tot de boedel zou behoren. [gedaagde] had er belang bij om de loods zo spoedig mogelijk te ontruimen en mocht er gezien het uitblijven van een reactie van de zijde van [eiser] van uit gaan dat laatstgenoemde berustte in hetgeen mr. Schieman bij brief van 12 juli 2007 had geschreven. Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de in de loods aanwezige goederen te verkopen c.q. te laten afvoeren en zijn vordering met de opbrengst ervan te verrekenen. Voor schadevergoeding is dan ook geen plaats.
4.2. De vordering zal worden afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde]. Die kosten bedragen € 2.828,--, te weten € 1.040,-- aan griffierecht en 2 punten à € 894,-- (tarief IV) = € 1.788,-- aan salaris voor de procureur.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vordering van eiser af;
veroordeelt eiser in de kosten van het geding welke aan de zijde van gedaagde tot aan dit moment worden begroot op € 2.828,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2008.