ECLI:NL:RBMID:2008:BD5574

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
57399/HA ZA 07-203
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van uitweg en geschil over toegang tot landbouwperceel

In deze zaak vordert de eiser, [eiser], dat de rechtbank de gedaagde, [gedaagde], veroordeelt tot het verwijderen van een hekwerk en andere materialen die de uitweg naar zijn landbouwperceel belemmeren. De eiser stelt dat hij een erfdienstbaarheid van uitweg heeft die is vastgelegd in een notariële akte van 11 december 1979, waarin het recht van uitweg ten behoeve van zijn perceel is beschreven. De gedaagde betwist echter het bestaan van deze erfdienstbaarheid en stelt dat de eiser als pachter geen recht heeft om deze te vorderen.

De rechtbank oordeelt dat de eiser, ondanks dat hij geen eigenaar is van het perceel, wel degelijk een beroep kan doen op de erfdienstbaarheid indien deze is gevestigd. De rechtbank onderzoekt of de erfdienstbaarheid daadwerkelijk bestaat en of de eiser in zijn gebruik van de uitweg niet onterecht wordt belemmerd door de gedaagde. De rechtbank wijst erop dat de akte van 11 december 1979 is ingeschreven in de openbare registers, wat betekent dat de daarin omschreven rechten zijn gevestigd.

De zaak wordt verder behandeld, waarbij de rechtbank de eiser de gelegenheid biedt om getuigenbewijs te leveren over het gebruik van de uitweg. De beslissing over de vordering van de eiser wordt aangehouden tot het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een rolzitting voor dagbepaling van het getuigenverhoor.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
57399 / HA ZA 07-20318 juni 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 57399 / HA ZA 07-203
Vonnis van 18 juni 2008
in de zaak van
[eiser]
wonende te Clinge, gemeente Hulst,
eiser,
procureur mr. E.H.A. Schute,
tegen
[gedaagde],
wonende te Clinge, gemeente Hulst,
gedaagde,
procureur mr. C.J. IJdema.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 18 juli 2007
het proces-verbaal van comparitie van 9 oktober 2007
de akte van [eiser]
de akte van [gedaagde]
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[J.C.S.] is eigenaar van een perceel landbouwgrond aan de [adres] te Clinge, kadastraal bekend Gemeente Hulst [adres]. [eiser] pacht dit perceel van [J.C.S.]. Naast perceel [adres] liggen twee percelen die kadastraal bekend zijn als Gemeente Hulst
[adres]s 2 [adres 3]. [gedaagde] is eigenaar van deze percelen.
2.2. Bij notariële akte van 11 december 1979 is het resultaat van de ruilverkaveling Kieldrecht vastgelegd. In die akte staat op de achterzijde van blad 72 een “lijst van erfdienstbaarheden” waarin onder punt 13 is vermeld: “Het recht van uitweg ten behoeve van kavel [nummer] (Hul [adres]) en ten laste van kavel [nummer] (Hul [adres] gedeeltelijk), en Hulst [adres 3] van en naar[adres 4]] zoals omschreven in akte [nummer akte] Goes”.
2.3. De [adres] is in 1980 aangelegd in de plaats van een niet openbaar zandpad dat naar de [adres 4] leidde. Perceel [adres] heeft een uitweg naar de [adres].
Het geschil
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – [gedaagde] veroordeelt tot het verwijderen van hekwerk, materialen en goederen die binnen de uitweg van 5,60 meter liggen, op straffe van een dwangsom en ook tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.313,75 en de schade vanaf 1 januari 2007, nader op te maken bij staat. Hij stelt daartoe dat bij de notariële akte van 11 december 1979, welke akte in de openbare registers is ingeschreven, een erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd en dat die uitweg steeds een breedte heeft gehad van 5,60 meter. Deze breedte is nodig voor het passeren met landbouwmachines en voertuigen. In 2006 heeft [gedaagde] echter een hekwerk geplaatst waardoor de breedte van de uitweg is teruggebracht tot 2,50 meter. Hierdoor wordt [eiser] belemmerd in zijn bedrijfsvoering ten aanzien van het perceel. Hij gebruikt het perceel als weiland en houdt er soms schapen. De doorgang is thans wel breed genoeg voor een tractor of een maaimachine, maar niet voor een machine die hooibalen maakt. Hij wil de mogelijkheid openhouden om het in de toekomst als akkerland te gebruiken. Grotere landbouwmachines passen ook niet door de doorgang. 3.2. [gedaagde] stelt in de eerste plaats dat [eiser] als pachter geen handhaving van de door hem gepretendeerde erfdienstbaarheid kan vorderen omdat dit recht alleen aan de eigenaar of beperkt gerechtigde toekomt. Voorts betwist hij het bestaan van enig recht op grond waarvan [eiser] het perceel van [gedaagde] zou mogen gebruiken en betreden. Er is geen erfdienstbaarheid opgenomen in de openbare registers en ook niet in het notariële eigendomsbewijs van [gedaagde] Het recht van uitweg dat in de notariële akte van 11 december 1979 is opgenomen, betrof een noodweg in de zin van artikel 715-718 BW (oud). Dat recht is komen te vervallen toen perceel [adres] in 1980 een eigen uitweg van zo’n drie meter breed op de [adres] kreeg. [eiser] hoeft de percelen van [gedaagde] dus niet te betreden om de openbare weg te bereiken. [eiser] en [J.C.S.] hebben dat in het verleden ook nooit gedaan. Op de erfgrens heeft zich immer een afrastering bevonden, die thans overwoekerd is door struikgewas. Het nieuwe hekwerk bevindt zich op 20 centimeter van de erfgrens. [eiser] heeft de toegang tot perceel [adres] zelf met paaltjes afgesloten. Het perceel is vier jaar geleden voor het laatst gebruikt en thans overwoekerd met riet, hoog gras en onkruid. Voor akkerbouw is het perceel ongeschikt. [eiser] heeft dus geen grote landbouwvoertuigen nodig voor zijn bedrijfsuitoefening. Zonodig kan hij ook nog een ijzeren balk over de sloot leggen. Ook door verjaring kan geen erfdienstbaarheid (van overpad) zijn ontstaan. In de openbare registers staan geen onjuiste gegevens over het bestaan van een erfdienstbaarheid en op de erfgrens bevond zich een afrastering. [eiser] en [J.C.S.] kunnen zich dus niet op goede trouw beroepen. Een eventuele erfdienstbaarheid door verjaring kan pas 20 jaar na 1 januari 1992 zijn ontstaan.
[gedaagde] betwist tenslotte de door [eiser] gestelde schade.
De beoordeling
De stelling van [gedaagde] dat [eiser] als niet-eigenaar of beperkt gerechtigde van perceel [adres] geen beroep op een ten gunste van dat perceel gevestigde erfdienstbaarheid kan doen, is onjuist. Indien [gedaagde] in strijd met een dergelijke erfdienstbaarheid de doorgang tot dat perceel (gedeeltelijk) zou beletten, handelt hij ook jegens [eiser] als pachter van dat perceel onrechtmatig. De rechtbank zal dan ook onderzoeken of sprake is van een erfdienstbaarheid waar [eiser] een beroep op kan doen.
4.2. Niet in geschil is dat de akte van 11 december 1979 is ingeschreven in de openbare registers. Op grond van het toen geldende artikel 96 lid 2 van de Ruilverkavelingswet 1954 gold deze akte als titel voor de daarin omschreven rechten en werden door overschrijving van de akte in de openbare registers de daarin omschreven zakelijke rechten (thans: onroerende zaken en beperkte rechten) verkregen. Daarmee zijn de in de akte opgenomen erfdienstbaarheden gevestigd. Dit geldt dus ook voor het recht van uitweg waar [eiser] zich op beroept. De omstandigheid dat de eigenaar van perceel [adres] ook op grond van artikel 715-718 BW (oud) of 5:57 BW aanwijzing van een noodweg had kunnen vorderen, brengt niet met zich mee dat het recht van uitweg niet in de vorm van een erfdienstbaarheid gevestigd kon worden. Het feit dat perceel [adres] in 1980 een eigen uitweg op de openbare weg heeft gekregen, betekent voorts ook niet dat daarmee de erfdienstbaarheid van uitweg is komen te vervallen. Wel kan dit een rol spelen bij het bepalen van de omvang van de erfdienstbaarheid.
4.3. De omvang van de erfdienstbaarheid blijkt immers niet uit de akte van 11 december 1979. Nu “akte [nummer akte] Goes” waarnaar onder punt 13 van de lijst van erfdienstbaarheden wordt verwezen, niet is overgelegd en [eiser] daar ook geen beroep op doet, moet worden aangenomen, dat de omvang van de erfdienstbaarheid daar ook niet uit kan worden afgeleid. Beslissend is in dit geval daarom de wijze waarop de erfdienstbaarheid te goeder trouw gedurende geruime tijd is uitgeoefend. [eiser] heeft in dit verband gesteld dat de uitweg sinds 1979 steeds 5,60 meter breed is geweest en dat de doorgang naar de openbare weg op perceel [adres] zelf 2,50 meter breed is. Dit houdt in dat volgens [eiser] de erfdienstbaarheid een strook van 3,10 meter van het perceel van [gedaagde] betreft. Indien de eigenaar/gebruiker van perceel [adres] inderdaad vanaf 1979 - naast van de “eigen”uitweg - van deze strook gebruik heeft gemaakt om van en naar het perceel te komen en in dat gebruik niet is belemmerd, kan goede trouw worden aangenomen en staat daarmee de omvang van de erfdienstbaarheid vast. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd betwist dat dit het geval is. Uit de overgelegde foto’s van de situatie kan de rechtbank niet afleiden dat [gedaagde] een strook grond die voordien als uitweg werd gebruikt heeft afgesloten en ook het door [eiser] overgelegde proces-verbaal van het getuigenverhoor van [J.C.S.] door notaris Beltman biedt onvoldoende bewijs. [eiser] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om op dit punt (nader) getuigenbewijs te leveren. 4.4. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank:
laat [eiser] toe om met getuigen te bewijzen dat de eigenaar/gebruiker van perceel [adres] vanaf 1979 van een strook van 3,10 meter van het perceel van [gedaagde] onbelemmerd gebruik heeft gemaakt om van en naar zijn perceel te komen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2, tegenover mr. J. de Graaf;
verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van woensdag 9 juli 2008 voor dagbepaling enquête;
bepaalt dat [eiser] indien mogelijk tevoren per brief aan de griffie van de rechtbank, maar uiterlijk op genoemde rolzitting , de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven alsmede het aantal getuigen dat hij voornemens is te doen horen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008