ECLI:NL:RBMID:2008:BD2979

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
51488/HA ZA 06-83
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door bestuurders van vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 7 mei 2008 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Teus Vlot Diesel Marine B.V. (eiseres) en Van Oeveren Agro B.V. en een andere gedaagde (gedaagden). De rechtbank oordeelde dat gedaagden als bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiseres door vermogensbestanddelen van de vennootschap ZDH te onttrekken, waardoor deze niet meer in staat was om aan eerdere vonnissen te voldoen. Eiseres had eerder bewijs geleverd dat gedaagden ZDH 'leeggehaald' hadden voor de aandelenoverdracht, wat leidde tot een gebrek aan verhaalsmogelijkheden voor schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 39.501,32, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 5.267,94 zijn begroot. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres direct aanspraak kan maken op de schadevergoeding, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het kader van hun fiduciaire plichten en de gevolgen van onrechtmatig handelen voor de vennootschap en haar schuldeisers.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
51488 / HA ZA 06-837 mei 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 51488 / HA ZA 06-83
Vonnis van 7 mei 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEUS VLOT DIESEL MARINE B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eiseres,
procureur mr. C.J. IJdema,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN OEVEREN AGRO B.V.,
gevestigd te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Yerseke, gemeente Reimerswaal,
gedaagden,
procureur mr. R.A.A. Maat.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] c.s. genoemd worden.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 24 januari 2007
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 april 2007
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 augustus 2007
de akte overlegging producties van [gedaagden] c.s.
de akte van [eiseres]
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 oktober 2007
de conclusie na enquête
de antwoordconclusie na enquête.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
Bij vonnis van 24 januari 2007 heeft de rechtbank [eiseres] toegelaten te bewijzen dat [gedaagden] c.s. ZDH hebben “leeggehaald” en voor de aandelenoverdracht zodanige vermogensbestanddelen aan de vennootschap hebben onttrokken dat ZDH daardoor niet meer in staat was om aan het vonnis van 28 november 2005 te voldoen. [eiseres] heeft één getuige doen horen, mr. J.B. de Meester, curator in het faillissement van ZDH. Daarnaast heeft zij diverse stukken overgelegd. 2.2. Getuige [D.M.] verwijst in zijn verklaring naar een overzicht van het banksaldoverloop van ZDH dat als bijlage 6 bij akte van 5 september 2007 door [eiseres] in het geding is gebracht. [D.M.] verklaart onder meer dat hij dat overzicht heeft opgesteld en daaruit afleidt dat er in de periode 2004 / 2005 vrij veel geld op de rekening van ZDH binnenkwam en dat het vaak voorkwam dat dat geld kort na binnenkomst werd overgeboekt op een rekening van [gedaagden]. Als titel voor de overschrijvingen aan v.o.f. van Oeveren vermeldt het overzicht telkens “factuur”. [D.M.] verklaart dat hij niet alle facturen van [gedaagden] in de stukken heeft aangetroffen en de betalingen dus niet volledig vanuit de administratie van ZDH kan thuis brengen. Verder verklaart hij dat er eind 2004 onder nummer 87 op het overzicht een bedrag is betaald (aan [gedaagden] Grondverzet B.V.) met als omschrijving “Saldoregulatie”. [D.M.] kan die betaling niet plaatsen maar ziet wel dat in januari 2005 in twee termijnen voor omstreeks hetzelfde bedrag is teruggeboekt door [gedaagden] Grondverzet B.V. Ook verklaart hij dat hij niet heeft kunnen vaststellen dat er overeenkomsten van geldlening zijn gesloten tussen [gedaagden] VOF en ZDH. Uit het overzicht blijkt dat er wel diverse bedragen onder die titel zijn overgemaakt. Ten slotte verklaart [D.M.] – voor zover van belang – dat er na de aandelenoverdracht nog diverse bedragen op de bankrekening van ZDH zijn binnengekomen, maar dat die materieel niet ten goede zijn gekomen aan de B.V. omdat [gedaagden] de beschikking heeft gehouden over de bankrekening. Met betrekking tot een van die betalingen (van Cosun) heeft [D.M.] een regeling met [gedaagden] getroffen op grond waarvan [gedaagden] € 45.000,-- aan de boedel heeft betaald. Daarnaast maakt [D.M.] namens de boedel nog aanspraak op een bedrag van € 24.000,--.
2.3. Uit de verklaring van [D.M.] en de overgelegde stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er in de periode voor de aandelenoverdracht betalingen vanuit ZDH aan [gedaagden] c.s. zijn verricht waar geen titel aan ten grondslag lag. Dat [D.M.] de desbetreffende facturen niet allemaal in de administratie heeft aangetroffen, betekent nog niet dat de betreffende werkzaamheden of leveringen en de facturatie daarvoor niet hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat in contra-enquête getuige[Getuige F.S.T.] heeft verklaard dat hij op verzoek van [gedaagden] de bij alle bankafschriften behorende facturen heeft verzameld die deels verspreid in diens administratie en deels nog bij de voormalig boekhouder aanwezig waren. [Getuige F.S.T.] heeft daaruit geconcludeerd dat alle betalingen klopten met de ontvangen en verzonden facturen. Daarnaast verklaren ook van Oeveren en [getuige 2] in contra-enquête dat de bedragen die aan [gedaagden] Vof werden overgemaakt betrekking hadden de verhuur van machines en het uitlenen van personeel. 2.4. Uit de verklaring van [D.M.] en de overgelegde stukken kan echter wel worden afgeleid dat de verkoop en overdracht van ZDH aan [de heer G] op een zodanig wijze heeft plaatsgevonden dat er na de overname feitelijk voor schuldeisers geen verhaalsmogelijkheden meer aanwezig waren. [D.M.] verklaart dat hij geen actief heeft aangetroffen, ook de genoemde zandseparator niet. Het saldo van de bankrekening was ten tijde van de overname negatief en er waren nauwelijks bedrijfsmiddelen. Uit de verklaring van [de heer G] blijkt dat die post bestond uit een niet verplaatsbare keet en een kapotte computer. Verder verklaart [D.M.] dat [gedaagden] na de aandelenoverdracht de beschikking heeft gehouden over de bankrekening van ZDH, waardoor diverse betalingen van debiteuren van ZDH die daarna daarop zijn ontvangen materieel niet ten goede zijn gekomen aan de B.V. [gedaagden] en [de heer G] verklaren hierover dat zij onderling zijn overeengekomen dat de bankrekening bij [gedaagden] zou blijven. Dit wordt bevestigd door [getuige 2]. Van enige rechtsgrond voor het incasseren van betalingen door debiteuren van ZDH door [gedaagden] is echter niet gebleken. De vorderingen zijn niet rechtgeldig – door middel van cessie - aan [gedaagden] overgedragen. Klaarblijkelijk heeft [gedaagden] op deze wijze getracht om met de overname zijn openstaande vordering op ZDH te verrekenen. Hierdoor heeft hij echter de verhaalsmogelijkheden van andere schuldeisers, waaronder [eiseres], gefrustreerd. De B.V. is immers feitelijk verkocht met enkel negatieve vermogensbestanddelen en de niet op enige overeenkomst gebaseerde verwachting dat de Suikerunie/ Sensus in de toekomst opdrachten aan ZDH zou blijven verstrekken, welke verwachting niet is uitkomen.
2.5. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] geslaagd is in de aan haar verstrekte bewijsopdracht. De vorderingen zullen dan ook worden toegewezen op de hierna te vermelde wijze. Voor toewijzing van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119 a BW is geen plaats, nu de vordering niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst als bedoeld in dat artikel, maar uit onrechtmatige daad. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen zoals gevorderd worden toegewezen. [eiseres] heeft na de betwisting van deze kosten door [gedaagden] bij repliek een uiteenzetting gegeven van de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Anders dan [gedaagden] bij dupliek heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat niet al deze werkzaamheden vallen onder de werkzaamheden ter instructie van de zaak.
2.6. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [eiseres]. Daaronder zijn tevens de beslagkosten begrepen, nu uit het voorgaande volgt dat er terecht beslag is gelegd. De door getuige [D.M.] opgegeven kosten zullen integraal worden toegewezen. [D.M.] kan zijn kosten niet op de boedel van ZDH verhalen, nu dit geen procedure in het faillissement betreft. Het op het uurtarief van [D.M.] gebaseerde bedrag van € 500,-- is naar het oordeel van de rechtbank een redelijke vergoeding voor de aan het getuigenverhoor bestede tijd.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat gedaagden als bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiseres en de daaruit voortvloeiende schade dienen te vergoeden;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, in die zin dat indien de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan eiseres te betalen een bedrag van € 39.501,32, de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 1.158,-- exclusief BTW voor buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding welke, inclusief de beslagkosten, aan de zijde van eiseres tot aan dit moment worden begroot op € 895,-- wegens griffierecht, € 902,94 wegens overige verschotten en € 4.470,-- wegens procureurssalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2008