vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
53018HA ZA 06-27753018HA ZA 06-27731 januari 2007
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 53018 / HA ZA 06-277
Vonnis van 14 februari 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE JAGER BEDRIJFSAUTO'S B.V.,
gevestigd te Goes,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J. Wouters,
1. de vennootschap onder firma
TRANSPORTBEDRIJF DE NOOD,
gevestigd te 's-Gravenpolder,
2. [gedaagde sub 2 in conventie, eiser sub 2 in reconventie],
wonende te 's-Gravenpolder,
3. [gedaagde sub 3 in conventie, eiser sub 3 in reconventie],
wonende te 's-Gravenpolder,
4. [gedaagde sub 4 in conventie, eiser sub 4 in reconventie],
wonende te 's-Gravenpolder,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. P.M.E. Bilterijst.
Partijen zullen hierna De Jager en De Nood genoemd worden.
De procedure
Bij tussenvonnis van 30 augustus 2006 is een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 7 november 2006. De Jager heeft een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
2.1. Bij overeenkomst van omstreeks 24 augustus 2005 heeft De Jager aan De Nood een nieuwe vrachtwagen van het merk Scania verkocht voor een koopsom van € 100.000,-- (exclusief BTW). Bij brief van die datum heeft De Jager de koop bevestigd en gespecificeerd. Tevens is daarin opgenomen:
“Door De Jager bedrijfsauto’s te completeren:
Keurings- en afleverkosten, incl. vloermatten
Elektrische gedeelte van extra door U te monteren as aansluiten
Spuiten in Uw bedrijfskleur
(….)
Levertijd:
Zo spoedig mogelijk
Garantie:
Volgens fabrieks garantievoorwaarden
Betalingsconditie:
In overleg met Dhr J.J. de Jager”
2.2. De Jager heeft De Nood ter zake van de koopsom (€ 119.000,-- inclusief BTW) een op 10 augustus 2005 gedateerde factuur gestuurd, waarin is vermeld “Betalingsconditie: volgens afspraak”. Van dit bedrag heeft De Nood op 7 november 2005 € 60.000,-- voldaan.
2.3. In november 2005 is de vrachtwagen naar het bedrijf van De Nood overgebracht, waar De Nood er een extra tussenas op heeft geplaatst en ook een speciaal kiepsysteem. Vervolgens is de vrachtwagen teruggebracht naar De Jager voor verdere werkzaamheden en keuring. Voor de verdere werkzaamheden en onderdelen heeft De Jager aan De Nood twee facturen gestuurd d.d. 24 april 2006 voor de bedragen van € 12.081,07 inclusief BTW en
€ 537,59 inclusief BTW.
2.4. De Jager heeft voorts in opdracht van De Nood een alarminstallatie geïnstalleerd op een vrachtwagen met kenteken [kentekennummer]. Hiervoor heeft zij aan De Nood een op 28 april 2006 gedateerde factuur gestuurd voor het bedrag van € 1.426,22, inclusief BTW.
2.5. Voor in opdracht van De Nood verrichte werkzaamheden aan een vrachtwagen met kenteken [kentekennummer 2], heeft De Jager aan De Nood een op 10 maart 2006 gedateerde factuur verzonden voor het bedrag van (per saldo, na creditering) € 2.507,85 inclusief BTW.
2.6. De Nood heeft in mei 2006 vier maal een bedrag overgemaakt aan De Jager van respectievelijk € 10.000,--, € 120,34, € 5.355,-- en € 10.988,--.
Het geschil
in conventie
De Jager vordert - samengevat – primair veroordeling van De Nood tot afgifte van de vrachtwagen, gekentekend [kentekennummer 3], op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per dag, subsidiair tot betaling van € 45.155,32, vermeerderd met de wettelijk handelsrente en in beide gevallen tot betaling van € 3.934,07 en € 1.788,--, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, en ook veroordeling van De Nood in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
3.2. De Jager stelt zich primair op het standpunt dat De Nood nooit eigenaar is geworden van de onder 2.1. bedoelde vrachtwagen omdat geen volledige betaling heeft plaatsgevonden. Dit was een voorwaarde voor eigendomsoverdracht. Ook heeft zij de koopovereenkomst ontbonden. Op grond hiervan vordert zij afgifte van de vrachtwagen, eventueel met verrekening van de aanbetaling en schadevergoeding. Daarnaast vordert zij betaling van de facturen van 10 maart en 28 april 2006.
3.3. Subsidiair vordert De Jager betaling van genoemde facturen met aftrek van de reeds betaalde bedragen. Zij stelt dat de vrachtwagen die De Nood bij haar heeft gekocht reeds in november 2005 is geleverd en betwist dat is afgesproken dat pas na de afgifte van het kenteken de volledige koopsom betaald hoefde te worden. De Jager heeft uitsluitend toegezegd dat hij de feitelijke handelingen rondom de keuring en de kosten daarvan voor zijn rekening zou nemen. De keuring door het RDW was pas mogelijk na de door De Nood zelf verrichte werkzaamheden. Bovendien moest er eerst in Duitsland een typekeuring plaatsvinden. Gewijzigde procedures en richtlijnen en het feit dat De Nood met oud materiaal had gewerkt, werkten bovendien complicerend. Zo moest in Duitsland de opgebouwde as eerst verbeterd worden, voordat de keuring kon plaatsvinden. Dit heeft voor vertraging gezorgd. De wagen is niet zoek geweest. De Nood heeft de auto daarna ook nog laten spuiten.
3.4. Uiteindelijk heeft op 20 maart 2006 de keuring door het RDW plaatsgevonden. Alle papieren waren aanwezig. De wagen werd goedgekeurd voor 44 ton, maar De Nood nam daar geen genoegen mee. Daarop heeft De Jager onder meer met het RDW overleg gevoerd over de uitleg van de geldende regelgeving per 1 februari 2006. Uiteindelijk bleek dat een remvertragingsberekening nodig was om een kenteken voor 50 ton totaalgewicht te verkrijgen. De Jager heeft opdracht gegegeven om die op te stellen. Voordat hij echter de gelegenheid had om een tweede keuring door het RDW te laten uitvoeren, hebben gedaagde sub 2 en zijn twee zoons op 5 april 2006 de heer De Jager bezocht toen hij alleen op kantoor was. De heer De Jager, die door een hoge dwarslaesie rolstoelgebonden is, werd onder druk gezet en gedwongen de originele Duitse papieren af te geven. Hierdoor was De Jager niet meer in staat de wagen zelf door het RDW te laten keuren.
3.5. De Jager betwist dat De Nood een voor verrekening vatbare tegenvordering heeft. De vertraging in de keuring is veroorzaakt door de werkzaamheden die De Nood zelf aan de vrachtwagen heeft verricht. Er is geen datum afgesproken waarop enig keuring afgerond zou zijn en De Jager is ook niet in gebreke gesteld of mondeling gemaand de de kwestie voor 5 april 2006 te regelen. De Nood heeft pas op 13 april 2006 een eerste schriftelijke aanmaning gestuurd. De Jager was toen al niet meer in staat de keuring af te ronden omdat hij de benodigde papieren niet meer bezat.
3.6. De Nood voert verweer. Zij stelt dat met De Jager was afgesproken dat € 60.000,-- van de aankoopsom van de vrachtwagen zou worden aanbetaald en dat het restant pas na levering zou worden betaald. Van een juridische levering is echter pas sprake indien een kenteken is afgegeven en er met de wagen gereden kan worden. De Nood betwist op die grond dat de auto reeds in november 2005 aan haar geleverd is. Door toedoen van De Jager is er vertraging opgetreden in het keuringsproces. De Jager heeft fouten gemaakt en heeft De Nood aan het lijntje gehouden. Hierdoor is er van 1 februari tot eind maart 2006 veel tijd verloren gegaan. De wagen is in Duitsland zoek geweest en bij de keuring op 20 maart 2006 waren niet de juiste papieren aanwezig. De Nood stelt dat haar werkzaamheden aan de vrachtwagen in de eerste week van januari 2006 gereed waren en dat De Jager de wagen toen weer ter beschikking heeft gekregen voor de resterende werkzaamheden en keuring. Zij mocht erop vertrouwen dat er vanaf 27 maart 2006 met de wagen gereden kon worden en heeft De Jager mondeling gemaand alles voor 5 april 2006 te regelen.
Uiteindelijk is het kenteken pas op 18 mei 2006 afgegeven. Hiermee is ook de eigendom overgedragen. Van een eigendomvoorbehoud is geen sprake. Dat is niet overeengekomen. Algemene voorwaarden zijn nimmer overhandigd. Ook de buitengerechtelijke ontbinding is niet mogelijk. De Nood is eigenaar geworden. Zij heeft ook voor € 40.000,-- aan de wagen geïnvesteerd. Bovendien heeft zij aan al haar verplichtingen voldaan.
Doordat zij de vrachtwagen in de periode van 27 maart tot 18 mei 2006 niet heeft kunnen gebruiken heeft De Nood schade geleden. Zij beroept zich op verrekening van die schade met het restant van de koopsom.
3.7. De Nood erkent dat zij De Jager onder druk heeft gezet om de Duitse kentekenbewijzen af te geven. Daarmee is de schade echter slechts beperkt omdat zij daarmee de keuring zelf kon regelen. Bij brief van 13 april 2006 is De Jager vervolgens in gebreke gesteld.
3.8. Ten aanzien van de alarminstallatie van de auto met kenteken [kentekennummer] stelt De Nood dat overeen was gekomen dat De Jager de installatie gratis zou aanbrengen. Zij heeft dit echter niet goed gedaan. Het SCM-certificaat is ten onrechte afgegeven. Zo werkte de startonderbreking en de cabine-kanteldetectie niet en ontbrak een vijftien minuten sabotage bestendige beplating rondom de regelmodule. Om deze reden heeft De Nood geweigerd het certificaat te ondertekenen. Omdat De Jager een en ander niet in orde wou maken, is de zaak bij Scania Beers opnieuw opgebouwd door [R.].
3.9. De Nood betwist de juistheid van de facturen van 24 april 2006, behoudens het daarop vermelde bedrag van € 4.500,-- dat zij stelt te hebben betaald. De Nood betwist dat De Jager deze werkzaamheden in haar opdracht heeft uitgevoerd. Aanvankelijk stelt zij dat het vermoedelijk gaat om een schadeauto die toen geen eigendom meer was van De Nood. Ter comparitie stelt zij dat de desbetreffende werkzaamheden in de koopovereenkomst waren inbegrepen.
3.10. De Nood betwist ook de factuur van 24 maart 2006 ad € 537,59. Het gaat om een uitlaatdemper die in de plaats is gekomen van de bestaande (nieuwe) demper. De Jager heeft nagelaten de ingeleverde demper te crediteren. De Nood heeft het verschil, zijnde
€ 58,76 plus BTW betaald per 31 mei 2006.
3.11. Van de factuur van 10 maart 2006 betwist De Nood een bedrag van € 297,50 ex BTW terzake TUV-keuringskosten. Het restant heeft zij betaald.
in reconventie
3.12. De Nood vordert - samengevat - veroordeling van De Jager tot betaling van
€ 38.012,-- ten titel van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en proceskosten. De Nood vordert dit bedrag voor het geval het beroep op verrekening in conventie niet gehonoreerd wordt. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit 39 dagen inkomstenderving ad € 800,-- per dag (€ 31.200,--), vervangend vervoer (€ 1.600,--), renteverlies (€ 500,--), kosten Van Beers (€ 3.887,--) en rechtskundige bijstand (€ 825,--).
3.13. De Jager betwist de reconventionele vordering onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft gesteld ten aanzien van het beroep op verrekening. Subsidiair betwist zij de hoogte van de gestelde schade. De kosten van Scania Beers kunnen niet op haar worden afgewenteld. Bovendien had De Nood al vanaf 20 maart 2006 met de vrachtwagen kunnen gaan rijden als zij genoegen had genomen met de keuring voor 44 ton. De Nood heeft onvoldoende gedaan om haar schade te beperken. Voor de vergoeding van kosten van rechtkundige bijstand bestaat geen grond.
3.14. Voor montage van de alarminstallatie is slechts een meerprijs in rekening gebracht. De Jager betwist dat het alarm niet aan de eisen zou voldoen. Montage is verricht door een extern SCM erkend installatiebedrijf, [R.]. Voor de installatie is ook een certificaat afgegeven, maar De Nood heeft geweigerd dit te tekenen en in ontvangst te nemen. Indien het alarm niet voldoet dient [R.] te worden aangesproken. Zij verstrekt de garantie.
3.15. De factuur van 24 april 2006 betreft werkzaamheden die vanaf 22 november 2005 zijn verricht aan de vrachtwagen met (thans) kenteken [kentekennummer 3].
Ten aanzien van de uitlaatdemper (factuur van € 537,59) betwist De Jager dat zij een demper retour heeft ontvangen die als nieuw zou kunnen worden verkocht. In inruilprijs van € 150,-- zou het meest haalbare zijn.
De post van € 297,50 op de factuur van 10 maart 2006 is terecht opgevoerd volgens De Jager. De Jager heeft in opdracht van De Nood een oud voertuig aangeboden voor een TUV-keuring. Dat het voertuig is afgekeurd komt voor rekening van De Nood. De keuringskosten dienen voldaan te worden.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
De Jager heeft primair de afgifte gevorderd van de vrachtwagen met kenteken [kentekennummer 3]. Het is echter niet gebleken dat De Jager eigenaar is gebleven van de vrachtwagen. De wagen is immers op grond van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst in november 2005 aan De Nood geleverd door De Nood het bezit van de wagen te verschaffen. Dat de wagen op dat moment nog geen kenteken had, doet aan de geldigheid van de eigendomsoverdracht niet af. Dat de levering onder een eigendomsvoorbehoud heeft plaatsgevonden, is niet gebleken. In de opdrachtbevestiging is geen eigendomsvoorbehoud opgenomen. Evenmin is daarin verwezen naar algemene (BOVAG) voorwaarden die volgens De Jager op de overeenkomst van toepassing zijn (maar niet zijn overgelegd) en waar dat voorbehoud in zou zijn opgenomen. De enkele feiten dat, zoals ter comparitie gesteld, partijen een bestendige relatie hadden en de BOVAG-voorwaarden bij De Nood bekend waren en op de facturen werden vermeld, maakt nog niet dat deze voorwaarden ook op deze overeenkomst automatisch van toepassing waren. Nu De Jager voorts geen feiten heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat partijen een eigendomsvoorbehoud zijn overeengekomen, gaat de rechtbank voorbij aan het bewijsaanbod op dit punt.
4.2. Ook kan De Jager de wagen niet terugvorderen op grond van het feit dat De Jager de overeenkomst tot verkoop heeft ontbonden. De Nood heeft de helft van de koopsom voldaan, aanzienlijke investeringen gedaan voor aanpassing van de wagen voor haar bedrijfsvoering, gebruikt de wagen dagelijks en voert als reden voor de niet-betaling aan dat zij een tegenvordering heeft. Gelet op deze omstandigheden is ontbinding naar het oordeel van de rechtbank niet gerechtvaardigd, ook al zou De Jager nog recht hebben op betaling van het restant van de koopsom. Nagegaan dient dan ook te worden of De Nood inderdaad een vordering heeft die voor verrekening vatbaar is, dan wel of het restant van de koopsom alsnog (deels) betaald moet worden.
4.3. De Nood stelt in dit verband onder meer dat De Jager in gebreke is gebleven om tijdig voor een juist kenteken te zorgen, waardoor zij schade zou hebben geleden. De Jager heeft erkend dat hij heeft toegezegd dat hij de feitelijke handelingen rondom het keuren en aanvragen van het kenteken, alsmede de kosten daarvan, voor zijn rekening zou nemen. In de opdrachtbevestiging is bovendien vermeld dat de keurings- en afleverkosten door De Jager worden “gecompleteerd”. De rechtbank concludeert daaruit dat deze werkzaamheden tot de tussen partijen gesloten overeenkomst behoren.
Uit het niet- nakomen van dit deel van de overeenkomst, kan een verplichting tot schadevergoeding voortvloeien. Dit is echter slechts het geval indien blijkt dat De Jager in verzuim is komen te verkeren. Verzuim kan onder meer intreden na een ingebrekestelling. De brief van 13 april 2006 kan niet als zodanig gelden. De Jager wordt daarbij niet een termijn gegund om alsnog na te komen. Bovendien was haar dat op dat moment al onmogelijk gemaakt. De Nood had immers voordien al het Duitse kentekenbewijs meegenomen en aan een derde partij verzocht de keuring verder te verzorgen. De Jager is dus niet in gebreke gesteld.
Verzuim kan ook intreden indien een overeengekomen fatale termijn is verstreken en niet is nagekomen. Uit de opdrachtbevestiging blijkt echter niet dat partijen een bepaalde datum overeen zijn gekomen, waarop een en ander gereed zou zijn. Gesteld noch gebleken is dat partijen nadien een dergelijk tijdstip overeen zijn gekomen. Weliswaar heeft De Nood gesteld dat zij, toen het haar kennelijk allemaal te lang ging duren, De Jager mondeling gemaand alles voor 5 april 2006 te regelen, maar niet dat De Jager dit ook zou hebben toegezegd. Op dit punt is dus geen overeenstemming bereikt.
Tenslotte kan – voor zover hier van belang – verzuim zijn ingetreden wanneer De Nood uit een mededeling van De Jager mocht afleiden dat deze in de nakoming tekort zou schieten. De Nood stelt in dit verband – ter comparitie – dat het voor haar duidelijk was dat De Jager niet meer in staat was om na te komen. Dat is echter onvoldoende. Tussen partijen staat vast dat de heer De Jager in de richting van De Nood steeds kenbaar heeft gemaakt nog met de zaak bezig te zijn, maar dat het nog enige tijd vergde. Naar het oordeel van de rechtbank mocht De Nood hieruit niet zonder meer afleiden dat De Jager in de nakoming tekort zou schieten.
De Nood had De Jager dus eerst in gebreke moeten stellen, voordat het verzuim kon intreden. Nu dit niet is gebeurd, is De Jager niet in verzuim geraakt en is er geen grond voor toewijzing van de gevorderde schadevergoeding of verrekening daarvan. Hieruit volgt dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Het restant van de koopsom, € 59.000,-- minus de deelbetalingen van € 10.000,-- en € 10.988,-- zijnde € 38.012,-- zal derhalve worden toegewezen.
4.4. Van de facturen van 24 april 2006 resteert per saldo een bedrag van € 7.263,66. De Nood heeft ter comparitie erkend dat het werkzaamheden betreffen die zijn verricht aan de vrachtwagen met (later) kenteken [kentekennummer 3]. Haar stelling dat deze werkzaamheden onderdeel uitmaakten van de door partijen gesloten koopovereenkomst is echter onvoldoende onderbouwd. De Nood erkent klaarblijkelijk wel het uurloon voor de werkzaamheden, maar niet de bijbehorende materialen. De Jager heeft ter comparitie nog ter onderbouwing van haar vordering de werkorder van de betreffende werkzaamheden overgelegd. Uit een en ander kan worden afgeleid dat het hier niet alleen gaat om het
“Elektrische gedeelte van extra door U te monteren as aansluiten”, zoals in de opdrachtbevestiging is vermeld. In het licht hiervan is de enkele stelling, zonder nadere toelichting, van De Nood ter comparitie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Het restantbedrag van deze factuur zal dan ook worden toegewezen.
4.5. De Nood stelt de factuur van 10 maart 2006 te hebben voldaan met uitzondering van het bedrag van € 297,50 (ex BTW). De Jager is hierop niet meer terug gekomen, zodat ervan dient te worden uitgegaan dat alleen dit deel van de factuur nog open staat. De Nood stelt dat zij dit bedrag niet verschuldigd is omdat door een onjuiste voorkeuring de TUV-keuring was mislukt. De Jager betwist dat enige voorkeuring onjuist zou zijn geschied. Dat het voertuig is afgekeurd, komt voor risico van De Nood.
Niet in geschil is dat De Nood aan De Jager opdracht heeft gegeven om het voertuig te laten keuren, dat zulks is gebeurd en dat De Jager daar kosten voor heeft gemaakt. Die kosten komen voor rekening van De Nood, tenzij blijkt dat de kosten door toedoen of nalaten van De Jager nodeloos zijn gemaakt. De Jager heeft echter betwist dat de afkeuring aan haar kan worden verweten. Het lag op de weg van De Nood om ter zake dienen bewijs aan te bieden, hetgeen zij heeft nagelaten. Dit deel van de vordering, € 354,63 inclusief BTW, zal dan ook worden toegewezen.
4.6. Ten slotte staat nog ter discussie de factuur van 28 april 2006 ad € 1.426,22 inclusief BTW voor het alarmsysteem. Nu De Nood niet heeft betwist dat De Jager uitsluitend de meerprijs van een duurder systeem dan overeengekomen in rekening heeft gebracht, dient daarvan bij de beoordeling te worden uitgegaan. De Nood heeft – naar zij stelt - klachten gehad en die uiteindelijk door [R.] laten verhelpen. Gesteld noch gebleken is dat zij daar kosten voor heeft moeten maken. Nu de hoogte van de meerprijs niet is betwist, dient De Nood die dan ook aan De Jager te betalen. Dit deel van de vordering zal derhalve eveneens worden toegewezen.
4.7. Samenvattend dient De Nood aan De Jager te betalen de bedragen van € 38.012,-- , € 7.263,66, € 354,63 en € 1.426,22 zijnde € 47.056,51. Dit bedrag zal als hoofdsom worden toegewezen.
De Jager heeft tevens de wettelijke handelsrente gevorderd over de afzonderlijke bedragen vanaf 7 mei 2006 tot aan de dag van betaling. Hiertegen is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de rente als gevorderd kan worden toegewezen. De Nood heeft verweer gevoerd tegen de tevens gevorderde buitengerechtelijke kosten. De Jager heeft naar aanleiding van dit verweer ter comparitie toegelicht waaruit de buitengerechtelijke werkzaamheden bestonden. Uit die toelichting kan echter niet worden afgeleid dat de genoemde werkzaamheden door de raadsman van De Jager zijn verricht. Evenmin is een urenspecificatie overgelegd. Dit deel van de vordering is dan ook onvoldoende onderbouwd en zal daarom worden afgewezen.
4.8. De Nood zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie.
De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt De Nood om aan De Jager tegen kwijting te betalen de som van
€ 47.056,51, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 10.120,34, met ingang van 7 mei 2006 tot en met 18 mei 2006, over een bedrag van € 10.988,-- vanaf 7 mei 2006 tot en met 26 mei 2006 en over € 25.948,17 vanaf 7 mei 2006 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt De Nood in de kosten van het geding, waaronder de beslagkosten, welke aan de zijde van De Jager tot aan dit moment worden begroot op € 995,-- wegens griffierecht, € 341,15 wegens overige verschotten en € 2.313,-- wegens procureurssalaris;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt De Nood in de kosten van het geding welke aan de zijde van De Jager tot aan dit moment worden begroot op € 385,50 wegens procureurssalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2007.