ECLI:NL:RBMID:2005:AY8012

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
46644 HA ZA 2005-073
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ongeval met bouwcontainer zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een ongeval dat plaatsvond op 30 oktober 2002 op de Tivoliweg te Hulst, waarbij eiseres, een bromfietser, tegen een bouwcontainer aanreed die zonder vergunning was geplaatst door gedaagde, Van Kerckhoven. De rechtbank oordeelt dat de container op een gevaarlijke plaats stond, namelijk kort na een bocht en zonder adequate verlichting, waardoor deze slecht zichtbaar was voor het verkeer. Eiseres stelt dat Van Kerckhoven meerdere veiligheidsnormen heeft geschonden en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. Van Kerckhoven betwist de aansprakelijkheid en stelt dat eiseres te hard heeft gereden, wat zou kunnen leiden tot eigen schuld aan haar zijde, zoals bedoeld in artikel 6:101 BW.

De rechtbank concludeert dat Van Kerckhoven gevaarzettend heeft gehandeld door de container op een onveilige locatie te plaatsen en niet te voorzien van reflectoren. De rechtbank wijst erop dat Van Kerckhoven zich bewust had moeten zijn van het risico dat verkeersdeelnemers letsel zouden kunnen oplopen door tegen de container aan te rijden. De rechtbank laat Van Kerckhoven toe om bewijs te leveren dat eiseres te hard heeft gereden en dat zij recht heeft op een vergoeding uit hoofde van een ongevallenverzekering.

De zaak wordt verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling, waarbij Van Kerckhoven de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de uiteindelijke aansprakelijkheid en schadevergoeding nog niet zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 14 september 2005 in de zaak van:
rolnr: 73/05
[eis[eiseres],
wonende te Sint Jansteen, gemeente Hulst,
eiseres,
procureur: mr. J.C. van den Dries,
tegen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Kerckhovens Bouwbedrijf B.V.,
gevestigd te Kloosterzande, gemeente Hulst,
gedaagde,
procureur: mr. C.J. IJdema.
1. Het verloop van de procedure
Bij vonnis van 20 april 2005 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 15 juni 2005. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. [eiseres] heeft ter zitting pleitnotities en negen foto’s doen overleggen. Deze zijn aan het proces-verbaal gehecht.
2. De feiten
2.1. Op 30 oktober 2002 om circa 19.30 uur heeft op de Tivoliweg te Hulst een ongeval plaatsgevonden. [eiseres] reed toen op haar bromfiets tegen een (deels) op de rijbaan staande bouwcontainer van gedaagde, hierna: Van Kerckhoven, en kwam daardoor ten val.
2.2. Ten tijde van het ongeval was het donker en het regende. [eiseres] kwam uit de Glacisstraat en was net rechtsaf geslagen, de Tivoliweg in. De container bevond zich op enkele meters na de kruising aan de – vanuit haar rijrichting gezien – rechterzijde van de weg voor het huis met nummer 22. Aan die zijde van de weg gold een parkeerverbod.
2.3. De container was op 28 oktober 2002 in opdracht van Van Kerckhoven geplaatst en voorzien van hekken aan de voor- en achterzijde. Aan beide hekken werd een lantaarn gehangen. In de loop van 30 oktober 2002, voorafgaand aan het ongeval, hebben de directeur en de uitvoerder van Van Kerckhoven geconstateerd dat de lantaarn aan de zijde van de kruising met de Glacisweg was verdwenen. Deze werd niet vervangen.
2.4. Van Kerckhoven had voor de plaatsing van de container geen vergunning van het college van burgermeester en wethouders. In verband daarmee is zij wegens overtreding van de toepasselijke Algemene Plaatselijke Verordening bij vonnis van de kantonrechter te Middelburg, zittinghoudend te Terneuzen, veroordeeld tot een geldboete van € 200,--.
2.5. [eiseres] heeft door het ongeval ernstig letsel opgelopen, dat blijvende beperkingen tot gevolg heeft.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] stelt dat Van Kerckhoven meerdere veiligheidsnormen heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. De container stond zeer dicht bij de kruising en was – aan de zijde waar [eiseres] vandaan kwam - niet verlicht of voorzien van reflectoren. Zij wijst erop dat diverse getuigen hebben verklaard dat de container slecht te zien was en twee van hen er zelf ook bijna tegenaan zijn gefietst. Voorts wijst zij op de opmerking die de technisch rechercheur heeft geschreven bij de aan het proces-verbaal van de politie gehechte foto’s, waaruit volgt dat op de foto’s zonder flitslicht waarschijnlijk nauwelijks iets zichtbaar zou zijn geweest. Volgens [eiseres] staat daarmee vast dat de container op een gevaarlijke plaats stond en nauwelijks zichtbaar was voor het verkeer dat vanuit haar rijrichting kwam. Daarnaast heeft Van Kerckhoven geen vergunning aangevraagd. Zij is daarom aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.
[eiseres] betwist dat sprake is van eigen schuld aan haar zijde. Dat haar ten aanzien van de wijze van rijden ten tijde van het ongeval iets kan worden verweten, is niet gebleken. Subsidiair stelt zij dat de billijkheidscorrectie tot een volledige schadevergoedingsplicht door Van Kerckhoven leidt.
[eiseres] betwist dat zij een ongevallenverzekering heeft. De vermelding daarvan in de brief van 15 oktober 2004 die als productie 9 is overgelegd, berust op een misverstand bij de betreffende arts.
3.2. Van Kerckhoven meent dat zij voor niet meer dan 50 % van de schade kan worden aangesproken en beroept zich in dit verband op “de reflexwerking van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW)”. Omdat [eiseres] op een motorvoertuig reed en de container dat niet was, kan [eiseres] slechts dan voor volledige vergoeding van haar schade in aanmerking komen, indien sprake is van een overmachtsituatie, aldus Van Kerckhoven. Van overmacht is echter geen sprake, aangezien [eiseres] met een opgevoerde brommer tegen de container is aangereden. Zij reed aanmerkelijk harder dan de toegestane snelheid van 30 km/uur en droeg een helm met gesloten vizier en had daardoor slecht zicht. Deze aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheden hebben volgens Van Kerckhoven in aanmerkelijk hogere mate aan het ontstaan van de schade bijgedragen dan de aan Van Kerckhoven toe te rekenen omstandigheden.
Van Kerckhoven heeft ter zitting uitdrukkelijk bewijs aangeboden van haar stelling dat [eiseres], op het moment van het ongeval, gelet op de omstandigheden ter plaatse, te hard heeft gereden.
Zij betwist de relevantie van de door [eiseres] overgelegde getuigenverklaringen. Verder wijst Van Kerckhoven erop dat [eiseres] blijkens de producties een ongevallenverzekering heeft.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank begrijpt het verweer van Van Kerckhoven aldus dat zij van mening is dat aan de door de Hoge Raad ontwikkelde zogeheten 50%-regel op zodanige wijze reflexwerking toekomt dat deze regel ook op onderhavige aansprakelijkheidvraag van toepassing is. Zij heeft in dit verband onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2001, NJ 2002, 214. Nog los van het feit dat de conclusies die Van Kerckhoven aan dat arrest verbindt, berusten op een verkeerde lezing daarvan, kan de rechtbank dat standpunt niet volgen. Voorbedoelde 50%-regel is immers door de Hoge Raad ontwikkeld ter bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers – fietsers en voetgangers – tegen het gevaar van letselschade dat andere, gemotoriseerde, verkeersdeelnemers veroorzaken. De reflexwerking of omkering van die regel houdt (kortgezegd) in dat, indien een fietser of een voetganger door zijn verkeersgedrag schade aan een motorvoertuig of letselschade aan de bestuurder daarvan veroorzaakt, die schade – behoudens overmacht - in elk geval voor een gedeelte voor rekening van de gelaedeerde blijft. In onderhavige zaak gaat het echter niet om een aanrijding van een motorvoertuig met een fietser of voetganger, maar met een stilstaande bouwcontainer, waarbij uiteraard [eiseres] rijdend op haar bromfiets de meest kwetsbare van de twee is. Vorenbedoeld jurisprudentie, noch artikel 185 VWV, is op deze situatie van toepassing. De aansprakelijkheidvraag dient dan ook naar de algemene regels van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW e.v.) en eigen schuld (artikel 6:101 BW) te worden beoordeeld.
4.2. Naar het oordeel van de rechtbank volgt reeds uit de vaststaande feiten dat Van Kerckhoven gevaarzettend heeft gehandeld door de bouwcontainer (a) kort na een bocht en (b) gedeeltelijk op de rijbaan te plaatsen, (c) op een plaats waar een parkeerverbod gold, (d) de bouwcontainer niet te voorzien van reflectoren en (e) de verwijderde lantaarn niet te vervangen. Onder deze omstandigheden had Van Kerkhoven er rekening mee moeten houden dat de container in het donker voor aan die zijde van de weg rijdend verkeer wellicht te laat zou kunnen worden opgemerkt. Dit geldt te meer voor verkeer dat, zoals [eiseres], net uit de bocht met de Glacisstraat was gekomen en – ter plaatse bekend – niet bedacht hoefde te zijn op stilstaande objecten aan die zijde van de weg.
Het verweer van Van Kerckhoven dat de container voldoende zichtbaar zou zijn geweest omdat zij hem onder een lantaarnpaal had geplaatst, gaat niet op. Uit het verhandelde ter comparitie en de ter gelegenheid daarvan overgelegde foto’s alsmede uit het (bij productie 1 bij dagvaarding) overgelegde proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 9 december 2002 blijkt dat de container niet onder een lantaarnpaal heeft gestaan, maar tussen twee lantaarnpalen in, waarbij de – vanaf de kruising gezien – voorste geen licht uitstaalde naar de zijkant van de weg, maar naar het midden daarvan (boven het zebrapad).
4.3. Ook uit de overgelegde verklaringen blijkt dat de container in het donker slecht zichtbaar was. Getuige [getuige] verklaart bij de politie: “Ik ben zelf namelijk ook bijna tegen de container aangereden. Ik kwam toen met een collega genaamd [Mw. S.] uit de Hulster Nieuwlandweg gefietst. Er kwam ons toen op de Tivoliweg een auto tegemoet gereden uit de richting van de rijksweg N60. Wij moesten plotseling stoppen, omdat wij de container niet zagen staan.” Deze verklaring wordt bevestigd door een handgeschreven verklaring die getuige [Mw. S.] op een formulier van Stichting Verhaalsbijstand ZLM heeft afgelegd (productie 6 bij dagvaarding). Getuige [B.] heeft daarnaast bij de politie verklaard: “Een dag later, reed ik wederom op de Tivoliweg. Ik zag dat de kruising Glacisweg / Tivoliweg erg goed verlicht was. Ik zag dat als je verder op de Tiviloweg rijd, dat je opeens in een donker gat rijd, diit ook op de plaats van de container. Doordat de container, aan de zijde van de Dubbele Poort totaal niet verlicht was, kan ik mij voorstellen dat je de container niet snel genoeg opmerkt. Op dat moment zag ik de container zelf ook niet snel, terwijl ik toch met mijn personenauto reed”.
4.4. Aan de opmerkingen van de verbalisanten [Van S.] en [C.] in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 december 2002 hebben gemaakt, hecht de rechtbank in dit verband minder belang. Zij hebben daarin verklaard dat zij in de nachten van 28 op 29 oktober 2002 en van 29 op 30 oktober 2002 tijdens hun surveillance de container hebben opgemerkt en hebben geconstateerd dat de container voldoende zichtbaar was voor het overige verkeer. Ten eerste heeft tijdens beide nachten aan beide zijden van de container nog de knipperende waarschuwingslantaarn gehangen, hetgeen de aandacht op de container kan hebben gevestigd. Ten tweede reden de verbalisanten in elk geval tijdens de tweede nacht aan de andere zijde van de weg. Waar zij de eerste nacht reden blijkt niet uit het proces-verbaal. Ten derde blijkt uit het proces-verbaal dat het tijdens de eerste nacht droog weer was en blijkt daaruit niet dat het de tweede nacht regende. De omstandigheden waren dus niet dezelfde als toen het ongeval zich voordeed. Daarbij komt dat van surveillerende politieambtenaren verwacht mag worden dat zij met een andere blik om zich heen kijken dan een gemiddelde verkeersdeelnemer.
4.5. Gelet op het voorgaande had Van Kerckhoven zich naar het oordeel van de rechtbank bewust moeten zijn van het mogelijk risico dat verkeersdeelnemers letsel zouden kunnen oplopen door tegen de container aan te rijden. Van Kerckhoven had dit risico gemakkelijk kunnen voorkomen of op zijn minst beperken door ofwel de container elders te plaatsen, bijvoorbeeld op een oprit, ofwel te voorzien van deugdelijke signalering. Door dit na te laten en daarmee het risico in stand te laten is Van Kerckhoven, nu het gevaar zich heeft verwezenlijkt, in beginsel aansprakelijk voor de dientengevolge door [eiseres] geleden en nog te lijden schade.
4.6. De schade kan slechts dan niet volledig aan Van Kerckhoven worden toegerekend indien blijkt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres], als bedoeld in artikel 6:101 BW. Van Kerckhoven heeft in dit verband onder meer gesteld dat [eiseres] slecht zicht had doordat zij met gesloten vizier reed. Zij heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Zonder nadere toelichting, die dus ontbreekt, valt immers niet in te zien waarom [eiseres] bij regenachtig weer met open vizier een beter zicht zou hebben dan met gesloten vizier.
Voorts heeft Van Kerckhoven gesteld en daarvan uitdrukkelijk bewijs aangeboden dat [eiseres] aanmerkelijk harder heeft gereden dan 30 kilometer per uur. [eiseres] betwist dat; zij kan zich van het moment van het ongeval niets meer herinneren en meent dat zij gelet op de plaats van het ongeval niet hard kan hebben gereden.
Indien komt vast te staan dat [eiseres] inderdaad ten tijde van het ongeval aanmerkelijk harder heeft gereden dan 30 kilometer per uur, dient een gedeelte van de schade naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening te blijven. Het ongeval vond immers plaats kort na een bocht. Zij zou dan al met aanzienlijke snelheid de bocht uit zijn gekomen. Dat zou gelet op de omstandigheden (regen, duisternis) en situatie ter plaatse onverantwoord zijn geweest. Niet ondenkbaar is dat in dat geval het ongeval mede aan de snelheid te wijten is geweest. De billijkheidscorrectie kan er in dat geval ook niet toe leiden dat de gehele schade voor rekening van Van Kerckhoven blijft.
Nu [eiseres] echter gemotiveerd heeft betwist dat zij ten tijde van het ongeval te hard heeft gereden, dient Van Kerckhoven haar stelling op dit punt te bewijzen. Zij zal tot dit bewijs worden toegelaten.
4.7. Bij een eventuele billijkheidscorrectie zal de vraag of partijen voor de gevolgen van het ongeval verzekerd zijn, wel een rol spelen. In dit verband staat vast dat Van Kerckhoven voor haar aansprakelijkheid verzekerd is. Van Kerckhoven heeft in dit verband nog gesteld dat [eiseres] uit hoofde van een ongevallenverzekering recht heeft op een zekere vergoeding. Na de gemotiveerde betwisting hiervan door [eiseres] ter comparitie, heeft Van Kerckhoven haar stelling gehandhaafd. Zij zal daarom ook van deze stelling bewijs dienen te leveren. Zij zal daarbij tevens de omvang van de vergoeding moeten bewijzen. Om proces-economische redenen zal zij hiertoe reeds nu worden toegelaten.
4.8. De zaak zal worden verwezen naar de rol opdat Van Kerckhoven zich kan uitlaten over de wijze waarop zij het in 4.6 en 4.7. bedoelde bewijs wenst te leveren. Indien zij (tevens) schriftelijk bewijs wenst te leveren, kan zij dit bij die gelegenheid doen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank:
- laat Van Kerckhoven toe om, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen dat [eiseres] ten tijde van het ongeval op 30 oktober 2002 aanmerkelijk harder heeft gereden dan 30 kilometer per uur;
- laat Van Kerckhoven toe om, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen dat [eiseres] uit hoofde van een ongevallenverzekering recht heeft op een vergoeding, alsmede de omvang van deze vergoeding;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van woensdag 12 oktober 2005 voor akte aan de zijde van Van Kerckhoven als bedoeld in rechtsoverweging 4.8.;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Graaf en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.