RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 12/007252-04
Datum uitspraak: 13 april 2005
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres + woonplaats],
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. S. Preenen, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 maart 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Flikweert en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
op of omstreeks 30 maart 2004, in de gemeente Goes, (mede) aan zijn schuld de dood van [slachtoffer] te wijten is geweest, immers heeft hij grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, althans met grove, althans aanmerkelijke
verwaarlozing van de in deze te betrachten zorgvuldigheid, gehandeld, door (in het jaar 1995) een door hem gemaakt of gefabriceerd speeltoestel (een speelhuisje met trap en glijbaan) te leveren aan de Stichting Kinderopvang "De Bevelanden" ten behoeve van peuterspeelzaal "de Polderrakkertjes", althans aan peuterspeelzaal “de Polderrakkertjes”, aan welk speeltoestel aan de beide kanten naast de zijwangen van het startgedeelte van de glijbaan van dat speeltoestel zich een opening bevond waarachter delen van kleding en/of andere voorwerpen beklemd konden raken, en/of nadat hem daarna bekend was geworden en/of nadat hij er door publicaties van deskundigen op was geattendeerd, dat aan de beide kanten naast de zijwangen van het startgedeelte van de glijbaan van dat speeltoestel zich een opening bevond waarachter delen van kleding en/of andere voorwerpen beklemd konden raken en/of dat speeltoestel alleen geschikt was voor kinderen ouder dan 36 maanden, die Stichting Kinderopvang "De Bevelanden" en/of peuterspeelzaal "de Polderrakkertjes" niet van bovenvermelde onvolkomenheid aan dat speeltoestel en/of bovenvermelde leeftijdsgrens in kennis te stellen (opdat gepaste maatregelen zouden worden genomen), tengevolge waarvan alstoen aldaar, toen die [slachtoffer] (die was geboren op [geboortedatum]) zich met zogenaamde loopklossen op die glijbaan van dat speeltoestel bevond, het koord van een van die klossen achter een van de zijwangen in de zich daarnaast bevindende opening en om de nek van die [slachtoffer] is terechtgekomen, waardoor die [slachtoffer] door verstikking is overleden;
art 307 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
1.1. Verdachtes raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij voert aan dat de officier van justitie lichtvaardig tot vervolging is overgegaan en bovendien willekeurig heeft gehandeld door verdachte als leverancier van het speelhuis wel te dagvaarden maar de leverancier van de loopklossen niet. De officier van justitie had immers gelet op de relevante wetgeving en de uitkomsten van het opsporings-onderzoek reeds op voorhand tot de conclusie moeten komen dat verdachte geen verwijt kan worden gemaakt, aldus de raadsvrouwe.
1.2. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op basis van het recht en de uitkomsten van het opsporingsonderzoek in redelijkheid tot de beslissing is kunnen komen om de verdachte te vervolgen. Van willekeur mag niet worden gesproken, aangezien reeds op het eerste gezicht duidelijk is dat de zaak ten aanzien van de leverancier van de loopklossen heel anders ligt. Het verweer wordt derhalve verworpen.
2.1. De verdachte is het misdrijf van art. 307 van het Wetboek van Strafrecht tenlastegelegd. Deze bepaling bevat niet met zoveel woorden een norm voor het handelen of nalaten dat strafbaar wordt gesteld. Niettemin gaat deze bepaling uit van een zeer algemene gedragsnorm, die zich richt tot een ieder: het is verboden zich zodanig onzorgvuldig of onvoorzichtig te gedragen, dat daardoor het leven van een ander verloren gaat. Deze algemene zorgplicht kan in de concrete situatie nadere inhoud hebben door regels uit het geschreven en ongeschreven recht.
2.2. De rechtbank zal op basis van de tenlastelegging eerst onderzoeken of er in deze zaak zulke nadere regels zijn. De telastelegging bevat een aantal verwijten aan verdachte als de fabrikant van het speeltoestel, waarop het dodelijke ongeval heeft plaats gevonden:
- het speelhuisje had een beklemmingsgevaar,
- het speelhuisje was alleen geschikt voor kinderen ouder dan 36 maanden,
- verdachte heeft verzuimd om de afnemer van het speeltoestel over een en ander te informeren.
2.1. Wat het speelhuisje betreft zijn er wettelijke normen. Op 26 september 1996 is het Besluit Veiligheid attractie- en speeltoestellen (verder: BVAS) gepubliceerd. Dit besluit is een algemene maatregel van bestuur, gebaseerd op de Wet op de gevaarlijke werktuigen. Het besluit is in werking getreden op 26 maart 1997.
Sinds 1 september 2003 is het besluit gebaseerd op de Warenwet; de citeertitel is gewijzigd in Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. De inhoud van dit laatstgenoemde besluit verschilt voor zover thans van belang niet van de inhoud van het BVAS.
2.2. Op grond van het bepaalde in artikel 3a, eerste lid van het BVAS is het verboden attractie- of speeltoestellen die niet voldoen aan de vervaardigingvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te vervaardigen, te verhandelen of te gebruiken.
2.3. Artikel 4 BVAS bepaalt dat attractie- en speeltoestellen zodanig zijn ontworpen en vervaardigd, zodanige eigenschappen hebben en van zodanige opschriften zijn voorzien, dat zij bij redelijkerwijs te verwachten gebruik geen gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van de mens. Zij voldoen daartoe aan de in bijlage I genoemde voorschriften.
2.4. De rechtbank stelt vast dat het BVAS verplichtingen in het leven roept voor de leverancier van, in casu, speeltoestellen op het moment van levering van het betreffende toestel. Verdachte heeft het speeltoestel aan de peuterspeelzaal geleverd voordat het BVAS in werking is getreden. Verdachte diende derhalve naar het oordeel van de rechtbank bij levering niet te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit het BVAS. Ook heeft het BVAS voor verdachte geen verplichtingen in het leven geroepen op het moment dat dit besluit in werking trad.
3. Er is geen wettelijke norm dat een speelhuisje, zoals dat in deze zaak, bestemd is voor kinderen ouder dan 36 maanden. Wel heeft verdachte als producent in 2003 in het kader van de certificering van zijn speelhuisjes met het oog op constructienormen besloten te vermelden dat die speelhuisjes bestemd zijn voor kinderen van 36 maanden en ouder.
4.1. Op 29 juni 1994 is in werking getreden het Warenwetbesluit algemene productveiligheid.
Art. 2, lid 1, aanhef en sub b, van dit besluit lidt als volgt:
De producent dient binnen het bestek van zijn activiteiten op de kenmerken van de door hem geleverde produkten afgestemde maatregelen te nemen, ten einde op de hoogte te blijven van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s die mogelijkerwijze aan deze produkten zijn verbonden, en de nodige maatregelen te kunnen treffen om deze risico’s te voorkomen, waar-onder indien nodig het uit de markt nemen van het produkt. Tot de maatregelen behoren bij voorbeeld, …. het onderzoeken van klachten en het informeren van de distributeurs …
4.2. Deze regels zijn wel van toepassing op het speeltoestel in deze zaak, aangezien verdachte dat in 1995 heeft geleverd. Verdachte was dus ten aanzien van dit speeltoestel wettelijk verplicht de daaraan verbonden veiligheidsrisico’s te blijven volgen en daarvoor de nodige maatregelen te treffen. Naar het oordeel van de rechtbank behoort tot zulke maatregelen het informeren van afnemers over veiligheidsrisico’s die na de aflevering zijn gebleken, via distributeurs of rechtstreeks.
4.3. Kort samengevat behoefde verdachte bij de levering van het speelhuisje niet te voldoen aan de regels van het BVAS, maar had hij na die levering wel een wettelijke verplichting om afnemers over veiligheidsrisico’s te informeren.
5.1. Weliswaar heeft verdachte in 2003 in het kader van certificering besloten om te vermelden dat zijn speelhuisjes bestemd zijn voor kinderen ouder dan 36 maanden, maar dat is voor het ongeval niet relevant. Niet is komen vast te staan dat deze vermelding verband heeft met enige gevaarzetting voor kinderen jonger dan 36 maanden. Er is daarom geen causaal verband met het ongeval. Daar komt dan nog bij dat niet is gebleken dat deze vermelding ook met terugwerkende kracht van toepassing zou zijn op het bewuste speelhuis, dat reeds in 1995 is geleverd. Tenslotte heeft verdachte nog aangevoerd dat de vermelding niet inhoudt, dat het speelhuisje alleen geschikt is voor kinderen ouder dan 36 maanden. Dit standpunt komt de rechtbank plausibel voor. Gelet op een en ander zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het element in de telastelegging dat het speelhuisje alleen geschikt was voor kinderen ouder dan 36 maanden.
5.2. Blijkens de in het dossier aanwezige rapportages is verdachte in het kader van zijn verzoek zijn produkten te certificeren er op 19 juni 2001 (dossierpagina 23) door de KEMA op gewezen dat de trap en de glijbaanverbindingen deugdelijk gemonteerd dienen te worden. Op een foto is te zien dat koordinklemming mogelijk is met de glijbaanaansluiting. Dit dient, aldus het rapport van de KEMA, aangepast te worden.
5.3. De rechtbank stelt vast dat verdachte sinds genoemde rapportage van de KEMA in 2001 er meermalen op is gewezen dat de spleet tussen de glijbaan en het huisje moet worden dichtgemaakt. In dit kader verwijst de rechtbank onder meer naar een aantal rapportages van het Liftinstituut d.d. 28 augustus 2001 (dossierpagina 27 e.v.), welke rapportages verdachte, blijkens zijn verklaring ter zitting, zijn toegezonden. Voorts verwijst de rechtbank naar een rapport van het Keurmerkinstituut d.d. 1 december 2003 (dossierpagina 52), waarop verdachte zelf bij brief van 2 januari 2004 schriftelijk heeft gereageerd (dossierpagina 54). Uit deze rapportages blijkt genoegzaam dat de spleet tussen de glijbaan en het huisje dichtgemaakt dient te worden om koordinklemming te voorkomen.
5.4. Voorts heeft verdachte klachten ontvangen over het speelhuisje van [naam betrokkene], eigenaresse van kinderdagverblijf [naam] te Amsterdam (in 2000) en van een kinderdagverblijf in Woudenberg. Naar aanleiding van deze klachten zijn de speelhuizen onderworpen aan een inspectie door respectievelijk de KEMA en het Keurmerkinstituut, waarna door verdachte aanpassingen zijn verricht om de spleet te dichten. Deze aanpassingen bestonden hierin dat verdachte met behulp van een aantal, te weten 6, schroeven, de glijbaan heeft vastgezet.
5.5. Verdachte was dus vanaf 2001 op de hoogte van het beklemmingsgevaar dat aan de door hem geproduceerde speelhuisjes verbonden was. Als producent had hij de verplichting om stil te staan bij de gevolgen die dit beklemmingsgevaar mogelijk zou kunnen hebben. Dit is ingevolge het Warenwetbesluit algemene productveiligheid een wettelijke verplichting, maar vloeit voor hem als producent ook voort uit de algemene zorgplicht in het recht, waarvan de artt. 307 en 308 Sr. de weerslag zijn. Verdachte had zich dienen te realiseren dat het risico van koordinklemming dodelijk gevolg kan hebben.
5.6. Hoe dan ook had de verdachte een wettelijke verplichting om afnemers te informeren over het beklemmingsgevaar, waarvan hij op de hoogte was gekomen, al dan niet via distributeurs. Dit klemt temeer nu verdachte als enige op de hoogte was van zowel het beklemmingsgevaar als van de afnemers aan wie hij een speelhuisje had geleverd, waaraan een beklemmingsgevaar was verbonden door de spleet tussen de opstaande kanten van de glijbaan en de wand van het speelhuisje.
5.7. Het feit dat verdachte het speeltoestel in 1995 heeft geleverd en er sindsdien wellicht aanpassingen aan hebben plaatsgevonden, noch het feit dat verdachte nimmer een verzoek van Stichting Kinderopvang De Bevelanden heeft ontvangen aanpassingen te verrichten, doen hier naar het oordeel van de rechtbank iets aan af. Daartoe is met name redengevend dat niet is aangetoond of gebleken dat het toestel door aanpassingen, gebruik of verandering andere kenmerken heeft gekregen dan de in bovenstaande onderzoeken gebleken gebreken ten aanzien van de spleet tussen de glijbaan en het speelhuisje. Bovendien acht de rechtbank het niet van belang of het speelhuisje in dezelfde staat verkeerde als ten tijde van de levering. Verdachte had zich gelet op zijn zorgplicht pro-actief moeten opstellen en ervan uit moeten gaan dat de spleet nog even gevaarlijk was als bij levering.
5.8. Nu verdachte geen enkele actie heeft ondernomen om de gebruikers van de speeltoestellen op de hoogte te stellen van de gevaren die aan het huisje kleven, heeft verdachte zijn zorgplicht geschonden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met aanmerkelijke verwaarlozing van de in deze te betrachten zorgvuldigheid heeft gehandeld.
5.9. Het causaal verband met de dood van [slachtoffer] is betwist. Namens verdachte is aangevoerd dat de toedracht van het ongeval niet voorzienbaar was. Het was een excessief risicovolle gedraging van [slachtoffer] om de glijbaan op te lopen met voor haar leeftijd ongeschikte klossen.
5.10. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Wel degelijk is voorzienbaar dat een zeer jong kind als [slachtoffer] zich met loopklossen op de glijbaan van het speelhuisje zal begeven. De rechtbank stelt voorts vast dat het ongeval niet had kunnen plaatsvinden indien verdachte de peuterspeelzaal “de Polderrakkertjes” van de Stichting Kinderopvang de Bevelanden op de hoogte zou hebben gesteld van de gevaren die de spleet aan de bovenzijde van de glijbaan met zich meebracht. Gelet op de houding van deze stichting ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening en ten aanzien van de veiligheid van de aan haar toevertrouwde kinderen in het bijzonder, mag ervan uit worden gegaan dat de stichting de spleet met enkele schroeven had laten dichtmaken, zodra zij op het risico van koordinklemming attent zou zijn gemaakt. Wanneer de betreffende spleet zou zijn gedicht zou het ongeval niet hebben plaatsgevonden. Reeds is overwogen dat verdachte zich had dienen te realiseren dat het risico van koordinklemming dodelijk gevolg kan hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom een toereikend causaal verband tussen het overtreden van de zorgvuldigheidsnorm door verdachte en het dodelijke ongeval.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
op 30 maart 2004, in de gemeente Goes, aan zijn schuld de dood van [slachtoffer] te wijten is geweest, immers heeft hij aanmerkelijke verwaarlozing van de in deze te betrachten zorgvuldigheid, gehandeld, door (in het jaar 1995) een door hem gemaakt of gefabriceerd speeltoestel (een speelhuisje met trap en glijbaan) te leveren aan peuterspeelzaal “de Polderrakkertjes”, aan welk speeltoestel aan de beide kanten naast de zijwangen van het startgedeelte van de glijbaan van dat speeltoestel zich een opening bevond waarachter delen van kleding en andere voorwerpen beklemd konden raken, en nadat hem daarna bekend was geworden dat aan de beide kanten naast de zijwangen van het startgedeelte van de glijbaan van dat speeltoestel zich een opening bevond waarachter delen van kleding en andere voorwerpen beklemd konden raken peuterspeelzaal "de Polderrakkertjes" niet van bovenvermelde onvolkomenheid aan dat speeltoestel in kennis te stellen opdat gepaste maatregelen zouden worden genomen, tengevolge waarvan alstoen aldaar, toen die [slachtoffer] (die was geboren op [geboortedatum]) zich met zogenaamde loopklossen op die glijbaan van dat speeltoestel bevond, het koord van een van die klossen achter een van de zijwangen in de zich daarnaast bevindende opening en om de nek van die [slachtoffer] is terechtgekomen, waardoor die [slachtoffer] door verstikking is overleden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aan peuterspeelzaal De Polderrakkertjes in 1995 een speelhuisje geleverd. Aan dit huisje was een beklemmingsgevaar verbonden, van welke gevaar verdachte reeds enkele jaren voor het ongeval op de hoogte is gekomen. Op herhaalde signalen dat de spleet boven aan de glijbaan van zijn speelhuisjes moest worden gedicht, heeft verdachte geen actie ondernomen. Hij heeft zijn wettelijke informatieplicht op dit punt geschonden. De rechtbank wil wel aannemen dat verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat het beklemmingsgevaar een dodelijk gevolg kan hebben, maar als producent had hij nader moeten stilstaan bij de mogelijke gevolgen van dit beklemmingsgevaar. Het valt hem daarom aan te rekenen dat hij dat niet heeft gedaan. Verdachte had wel aandacht voor veiligheidsaspecten, maar dan toch in de eerste plaats om commerciële motieven. Zonder certificering liep de afzet van zijn speelhuisjes langzamerhand terug. Indien de verdachte zijn informatieplicht was nagekomen, zou het dodelijke ongeval niet hebben plaats gevonden. Daarom moet hij verantwoorde-lijkheid dragen voor de dood van [slachtoffer], ook al heeft hij die dood niet gewild.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 4 augustus 2004. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening houden.
De rechtbank overweegt dat de eis van de officier van justitie geen recht doet aan de ernst van het strafbare feit. Niet valt in te zien welk strafdoel een voorwaardelijke straf zou kunnen dienen. De rechtbank gelooft verdachte als hij zegt dat iets soortgelijks hem niet meer zal overkomen. De rechtbank houdt rekening met de gevolgen die deze zaak voor de verdachte reeds heeft gehad en die dit vonnis op zakelijk gebied mogelijk nog voor hem zal hebben. Niettemin is de rechtbank van oordeel gelet op de aanmerkelijke verwaarlozing door verdachte van de door hem te betrachten zorgvuldigheid en gelet op het feit dat dat de dood van een jong kind heeft veroorzaakt, met alle leed die dat voor de nabestaanden heeft meegebracht, dat een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij legt aan de verdachte op een taakstraf, te weten:
een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Klarenbeek, voorzitter,
mrs. J.P.M. Hopmans en B.J. Duinhof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Bos als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2005.
Mr. M.H.Y. Bos is buiten staat dit vonnis te tekenen.