ECLI:NL:RBMID:2002:AE9448
Rechtbank Middelburg
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Samenloop van verzet en appèl in kort geding met betrekking tot betekening van dagvaardingen
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, betreft het een kort geding waarin de vraag centraal staat of de verzetprocedure of het hoger beroep voorrang dient te krijgen. De rechtbank verwijst naar een eerder vonnis van 1 mei 2002 en behandelt de procedure die volgde op de betekening van dagvaardingen op 9 oktober 2001. Opposante stelt dat de verzetdagvaarding eerder is betekend dan de appeldagvaarding, terwijl geopposeerde dit betwist en stelt dat het appel voorrang dient te krijgen. Beide partijen hebben akten ingediend waarin zij hun standpunten toelichten, inclusief verklaringen van deurwaarders over de tijdstippen van betekening.
De rechtbank concludeert dat, hoewel het niet exact vast te stellen is op welk tijdstip de dagvaardingen zijn betekend, er vanuit gegaan moet worden dat beide dagvaardingen gelijktijdig zijn uitgebracht. De rechtbank baseert haar oordeel op de wet, die bepaalt dat in dit geval het hoger beroep vóór het verzet gaat. Dit is in lijn met artikel 335 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat stelt dat de oorspronkelijk gedaagde geen gebruik meer kan maken van zijn recht op verzet bij hoger beroep van de oorspronkelijk eiser. De rechtbank oordeelt dat opposante niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzet en veroordeelt haar in de kosten van de procedure.
De beslissing van de rechtbank is als volgt: opposante wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet en moet de kosten van het geding betalen, die zijn begroot op € 12,25 voor verschotten en € 585,-- voor procureurssalaris. Dit vonnis is uitgesproken op 14 augustus 2002 door mr. J. de Graaf in aanwezigheid van de griffier.