ECLI:NL:RBMID:2001:AB2608

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/000009-00
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op huisgenoot met ernstig geweld

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Middelburg op 11 juli 2001 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn huisgenoot. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Torentijd te Middelburg, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van de benadeelde partij in de nacht van 3 op 4 februari 2000 te Sint Maartensdijk. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair tenlastegelegde en een gevangenisstraf van acht jaar voor het subsidiair tenlastegelegde, met een schadevergoeding van f. 11.482,24 aan de erven van de benadeelde partij. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte, die onder andere aanvoerde dat hij ten tijde van het delict in een roes verkeerde door alcoholgebruik. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, namelijk doodslag, en heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een schadevergoeding te betalen aan de erven van de benadeelde partij, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet voldaan wordt aan deze verplichting.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/000009-00
Datum uitspraak: 11 juli 2001
Tegenspraak
Datum inverzekeringstelling: 28 maart 2000
Datum voorlopige hechtenis: 31 maart 2000
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [buurman van geboorteplaats + geboortedatum]
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Torentijd te Middelburg.
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. E.R. Moes, advocaat te Bergen op Zoom.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 maart 2001 en 27 juni 2001.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.I. den Hartog en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van f. 11.482,24 en - in combinatie daarmee - oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van f. 11.482,24 subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting van 29 maart 2001 op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Namens verdachte is door zijn raadsman een viertal verweren gevoerd. Aan die verweren is telkens de conclusie verbonden dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
(i) Het eerste verweer houdt in dat de politieverhoren van verdachte zijn afgenomen zonder bijstand van een tolk in de Berberse taal.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De ter terechtzitting als getuige gehoorde verbalisant Raus heeft verklaard dat aan verdachte is gevraagd of hij een tolk in de Berberse taal wenste. Deze vraag werd door de verdachte ontkennend beantwoord. Verbalisant Raus en de ter terechtzitting eveneens als getuige gehoorde verbalisant Westdorp hebben alle verhoren van verdachte afgenomen. Zij hebben beiden als getuige verklaard dat van een taalbarrière geen sprake was. Verdachte begreep alle vragen en gaf in begrijpelijk Nederlands - soms doorspekt met een Duits woord - antwoord. Af en toe begreep verdachte een enkel woord niet; in dat geval werd het door verbalisanten in het Duits vertaald waarna verdachte te kennen gaf het goed begrepen te hebben. Bij deze stand van zaken waren verbalisanten niet gehouden desondanks de bijstand van een tolk in te roepen.
Het tweede verweer houdt in dat tijdens de verhoren van verdachte door de politie ongeoorloofde druk op de verdachte is uitgeoefend doordat verbalisanten hem hebben uitgescholden met termen als "hoerenjong", "viezerik" en "klootzak".
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De hiervoor genoemde, ter terechtzitting als getuige gehoorde, verbalisanten hebben verklaard dat van de genoemde of soortgelijke termen geen gebruik is gemaakt. Tegenover deze verklaringen van verbalisanten staat slechts de enkele stelling van verdachte. Dat is onvoldoende om van de juistheid daarvan uit te kunnen gaan.
Het derde verweer houdt, naar de rechtbank begrijpt, in dat na het voorlezen door verbalisanten van de door verdachte afgelegde verklaringen en diens goedkeuring daarvan in die verklaringen wijzigingen zijn aangebracht zonder die wijzigingen ter goedkeuring aan verdachte voor te leggen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verbalisanten hebben ter terechtzitting verklaard dat verklaringen door hen meteen tijdens het verhoor werden uitgewerkt in het Bedrijfs Processen Systeem (BPS) van de politie. Na uitwerking werden de verklaringen voorgelezen. Waar verdachte wijziging verzocht werd deze doorgevoerd. De wijziging werd opnieuw voorgelezen. Na akkoordbevinding van verdachte werd het document afgesloten en afgedrukt. Dat stuk werd door verdachte ondertekend. Na afsluiting van een document is het, aldus verbalisanten, niet meer mogelijk om in hetzelfde document wijzigingen aan te brengen; het BPS laat dat niet toe. Verbalisanten hebben voorts verklaard vóór afsluiting van enig document geen enkele, niet door verdachte goedgekeurde, wijziging in dat document te hebben doorgevoerd. Uit deze verklaringen volgt dat volgens verbalisanten van niet goedgekeurde wijzigingen geen sprake is geweest. Tegenover die verklaringen staat slechts de enkele stelling van verdachte dat zulks wel het geval is geweest. Dat is onvoldoende om van de juistheid van die stelling te kunnen uitgaan.
Het vierde verweer houdt in dat verdachte tijdens de verhoren om een voorkeursadvocaat, namelijk mr. Klaver uit Bergen op Zoom, heeft gevraagd maar dat op dit verzoek niet is ingegaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verbalisanten hebben ter terechtzitting, als getuige gehoord, verklaard zich niet te kunnen herinneren dat door verdachte om mr. Klaver is verzocht. Hun verklaringen weerleggen de stelling van verdachte dus niet uitdrukkelijk. Feiten of omstandigheden welke die de stelling steunen zijn echter evenmin voorhanden. Integendeel, opvallend is eerder dat verdachte kennelijk tegenover de piketadvocaat niets gezegd heeft omtrent zijn wens door mr. Klaver te worden bijgestaan. Van de juistheid van de stelling van verdachte kan dan ook niet worden uitgegaan.
Bewijsverweer
Namens verdachte is, voor het geval de rechtbank bewezen acht dat handelen van verdachte de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, aangevoerd dat verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken aangezien het opzet van verdachtes handelen niet op de dood van het slachtoffer gericht is geweest. De verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van het feit in een roes ten gevolge van het gebruik van alcohol.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit zo dronken was dat hij niet meer wist wat hij deed. Verdachte is immers vanuit het café zelf naar huis gegaan en de volgende dag weer vroeg opgestaan. Zo de door verdachte gegeven voorstelling van zaken echter al als juist zou moeten worden aanvaard, dan kan verdachte zich daarop niet tot zijn verontschuldiging beroepen. Verdachte heeft zich zelf dan in die toestand gebracht door te veel alcohol te gebruiken. Onvrijwillig alcoholgebruik is niet gesteld. Daarvan is evenmin gebleken.
Het sectierapport vermeldt als conclusie dat het overlijden van het slachtoffer zonder meer kan worden verklaard door de zeer uitgebreide weefselbeschadiging en het groot uitwendig bloedverlies (zeer vele ribbreuken) die het gevolg zijn van de inwerking van uitwendig mechanisch botsend en samendrukkend geweld. Gelet op deze conclusie heeft verdachte kennelijk zeer fors geweld op het slachtoffer uitgeoefend. Ook blijkens het in het dossier aanwezige fotomateriaal van het slachtoffer is er sprake geweest van excessief geweld. Tevens valt uit het dossier af te leiden dat het geweld langdurig is geweest: door het gehele huis zijn sporen van geweld te zien en de buurvrouw heeft verklaard dat zij met tussenpozen gegil en geschreeuw hoorde. Uit deze omstandigheden, in onderling verband bezien, blijkt dat het opzet van verdachte gericht is geweest op de dood van het slachtoffer.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 3 en/of 4 februari 2000, te Sint Maartensdijk, in de
gemeente Tholen, opzettelijk [benadeelde partij] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet, die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal met (een) stok(ken) en/of een stoel en/of (een) stoelpo(o)t(en), in elk geval met (een) hard(e) voorwerp(en) op/tegen zijn lichaam en/of zijn hoofd geslagen, en/of (meermalen) van de trap geduwd en/of gegooid en/of geslagen, althans op zodanige wijze (uitwendig) botsend en/of samendrukkend geweld, althans enig geweld, toegepast/uitgeoefend op/tegen die [benadeelde], dat tengevolge van het daardoor opgetreden/toegebrachte inwendig(e) en/of uitwendig(e) letsel(s), (te weten onder andere onderhuidse en/of uitwendige bloedingen en/of breuken van meerdere, in elk geval een of meer rib(ben)), en/of daardoor gevolgde (uitgebreide) weefselbeschadiging en/of (inwendig en/of uitwendig) bloedverlies, in elk geval van daardoor ontstaan zeer ernstig(e) letsel(s), voornoemde [benadeelde] is overleden.
art 287 Wetboek van Strafrecht
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
subsidiair
"Doodslag."
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachtes geestvermogens ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde is gerapporteerd door twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines.
Het over de verdachte uitgebrachte psychologisch en psychiatrisch rapport, d.d. 7 maart 2001, van P.E. Geurkink, psycholoog bij het Pieter Baan Centrum en M.D. van Ekeren, psychiater bij het Pieter Baan Centrum, bevat als gezamenlijke conclusies van die deskundigen onder meer - zakelijk samengevat -:
Onderzochte heeft ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan kunnen inzien, doch hij is in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Ondergetekenden concluderen dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt dit deskundig oordeel over en maakt het tot het hare en wel in zoverre dat haars inziens de feiten aan de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend als gevolg van diens gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte echter niet uit.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan;
- de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich blijkens het bewezenverklaarde schuldig gemaakt aan doodslag. Verdachte heeft in de nacht van 3 op 4 februari 2000 zijn huisgenoot [benadeelde partij], zonder directe aanleiding, op zeer gewelddadige en langdurige wijze, te weten door het slachtoffer veelvuldig ernstig inwendig en uitwendig letsel toe te brengen, om het leven gebracht. Dit gebeurde in de woning van het slachtoffer, de plaats bij uitstek waar het slachtoffer zich veilig behoorde te voelen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig delict en onherstelbaar leed berokkend aan de nabestaanden van het slachtoffer. Voorts wordt door een dergelijke daad de samenleving zeer ernstig geschokt.
Uit het oogpunt van een juiste normhandhaving kan op een dergelijk ernstig feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 20 maart 2001;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 30 maart 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 3 juli 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport, d.d. 5 juli 2000, van drs. J.C.P.M. de Veth, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige;
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch en psychiatrisch rapport, d.d. 7 maart 2001, van P.E. Geurkink, psycholoog bij het Pieter Baan Centrum en M.D. van Ekeren, psychiater bij het Pieter Baan Centrum.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de uit laatst gemeld rapport blijkende verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
(De gemachtigde) heeft zich als gemachtigde namens de erven van de benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade tot een bedrag van f. 11.482,24.
De verdachte heeft deze vordering, voor het geval sprake is van bewezenverklaring niet, betwist. Aannemelijk is voorts dat de gestelde schade het gevolg is van het subsidiair tenlastegelegde feit. De vordering van de erven kan op grond hiervan worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Tevens ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van f. 11.482,24 ten behoeve van de erven van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikel 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het subsidiair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
Zij veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan de erven van de benadeelde partij te betalen f. 11.482,24.
Zij veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Zij legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de erven van het slachtoffer [benadeelde partij] te betalen f. 11.482,24 bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de hiervoor bedoelde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van f. 11.482,24 ten behoeve van de erven van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de erven van het slachtoffer dit bedrag van f. 11.482,24 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de erven van het slachtoffer voornoemd een bedrag van f. 11.482,24 heeft betaald, komt daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van f. 11.482,24 ten behoeve van de erven van het slachtoffer te vervallen).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. G.H. Nomes en A.M.P. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.C. Pieters als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2001