RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 28 december 2012
Zaaknummer : 176872 / HA RK 12-173
Beschikking van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
[naam verzoekster],
wonend te [woonplaats],
(hierna: verzoekster),
strekkende tot wraking van mr. A.J. Henzen, rechter in deze rechtbank (hierna ook: de rechter).
1. Het verloop van de procedure
Op 5 december 2012 heeft een kort geding tussen de Stichting Weller Wonen (hierna: Weller) en verzoekster gediend omtrent een vordering van Weller op verzoekster.
Bij brief van 6 december 2012 heeft verzoekster verzocht om wraking van de rechter die het kort geding heeft behandeld.
Op 7 december 2012 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. Hij heeft een schriftelijke reactie opgesteld en aangegeven dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
Bij brief van 12 december 2012 heeft verzoekster haar reactie gegeven op het proces-verbaal van de zitting van 5 december 2012.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer van 17 december 2012. Verzoekster is verschenen en heeft bij aanvang van de zitting haar op schrift gestelde reactie overgelegd.
De rechtbank heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2. Standpunt van verzoekster
Verzoekster brengt naar voren dat de rechterlijke onpartijdigheid ernstige schade zou kunnen lijden indien zij niet wraakt. De rechter werd in het kort geding onredelijk en beledigend en er ontstond naar het oordeel van verzoekster een acute situatie van machtsmisbruik waarbij de rechter haar op agressieve wijze meedeelde dat hij het met haar had gehad. Na lezing van de schriftelijke reactie van de rechter is bij verzoekster de vrees voor vooringenomenheid van de rechter nog versterkt door de wijze waarop hij haar optreden ter zitting heeft geschetst. Zij verwijst naar de parafrasering dat haar ‘verweer’ steeds fantastischer werd.
3. Standpunt van de rechter
In zijn schriftelijke reactie verwoordt de rechter, kort samengevat, dat het kort geding ruim een half uur heeft geduurd en dat in die tijd vooral verzoekster aan het woord is geweest. Hij heeft haar voldoende ruimte gegeven om haar verhaal te doen en hij betwist dat hij onredelijk en beledigend is geworden. Verder merkt hij op dat pas nadat de zitting was gesloten de sfeer grimmiger werd. Terwijl de wederpartij de zaal reeds had verlaten wilde verzoekster nog nadere stukken indienen, wat hij reeds tijdens de zitting had geweigerd. Verzoekster bleef maar doorgaan. Uiteindelijk heeft hij hen, verzoekster en haar neef (die haar vergezelde), enkele keren met stemverheffing verzocht de zaal te verlaten.
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun – onder meer – ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden toekomende recht op behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter af te dwingen.
Gelet op het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoekster weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Voor zover verzoekster aan haar verzoek ten grondslag legt dat de rechter de door haar aangeleverde stukken heeft genegeerd verwijst de wrakingskamer naar artikel 19 Rv en de artikelen 6.1 en 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbank sector kanton. Deze artikelen komen er op neer dat een rechter in zijn besluitvorming enkel stukken kan betrekken die ook (voorafgaand aan de zitting) aan de wederpartij ter beschikking zijn gesteld, zodat deze ter zitting de gelegenheid heeft gehad daar op te reageren. Mocht er over (toezending van) bepaalde stukken onduidelijkheid bestaan, dan is het aan de rechter hierover een procesbeslissing te nemen. Het nemen van een procesbeslissing is geen grond voor wraking.
Hetgeen verzoekster overigens heeft gesteld ziet op partijdigheid in subjectieve zin. Het wrakingsverzoek richt zich immers tegen uitlatingen van de rechter, ter zitting en kort na de zitting, maar wel voordat uitspraak is gedaan, en de wijze waarop hij deze uitlatingen heeft gedaan, waaruit verzoekster heeft afgeleid dat er bij de rechter sprake is van vooringenomenheid jegens haar.
De wrakingskamer overweegt dat een geërgerde reactie van een rechter op zichzelf nog geen grond voor wraking oplevert. Dit wordt anders als de rechter deze ergernis op een zodanige wijze uit dat daardoor bij een procespartij de vrees kan ontstaan dat de rechter jegens die partij vooringenomenheid koestert. Voor het bestaan van deze vrees moeten objectieve gronden aan te wijzen zijn.
Verzoekster brengt, zowel in haar schriftelijk verzoek als ter zitting, naar voren dat de rechter bij de behandeling van het kort geding onredelijk en beledigend werd, waarbij er naar haar oordeel een acute situatie van machtsmisbruik ontstond en de rechter haar op agressieve wijze meedeelde dat hij het met haar had gehad. Ter zitting licht zij toe dat de rechter rood aanliep en tegen haar begon te schreeuwen. Zij wijst er tevens op dat zij in een stressvolle situatie moeilijk uit haar woorden kan komen.
Zoals hiervoor al is vermeld komt het wrakingsverzoek er in de kern op neer dat de rechter, door de wijze waarop hij verzoekster heeft bejegend, er blijk van zou hebben gegeven niet meer open te staan voor een serieuze en onpartijdige beoordeling van het door verzoekster ter zitting gevoerde verweer.
De wrakingskamer constateert dat partijen verschillen in hun beleving van hetgeen ter zitting en kort na de zitting is voorgevallen. Hoewel het proces-verbaal, in zijn strikte weergave van zakelijke feiten – zonder het relaas van verzoekster dan wel enige andere discussie te vermelden – daar geen aanknopingspunten voor biedt, blijkt uit de schriftelijke reactie van de rechter dat naast de in het proces-verbaal vermelde gang van zaken meer is gebeurd en dat de rechter geen neutrale rol heeft vervuld.
In tegenstelling tot het proces-verbaal kenmerkt de schriftelijke reactie van de rechter zich namelijk door een andere, meer kwalificatieve, toon en de zakelijkheid die het proces-verbaal kenmerkt wordt hierin niet teruggezien. De rechter schrijft ondermeer:
“Ik heb mevrouw [naam verzoekster] een paar keer voorgehouden dat zij de huurovereenkomst heeft gesloten en zij gehouden is de huur te betalen. Mevrouw [naam verzoekster] heeft echter alleen maar oog voor haar eigen ‘verhaal’. Voor het vertellen van dit verhaal heb ik mevrouw [naam verzoekster] volgens mij meer dan voldoende ruimte gegeven, zeker als er rekening mee wordt gehouden dat haar verhaal voor de vordering in feite niet relevant is. Ik ben echter niet meegegaan in haar ‘verweer’ omdat dit steeds fantastischer werd.
Pas nadat de zitting was gesloten werd de sfeer grimmiger. De vertegenwoordiger van Weller en haar advocaat, mr. Janssen, verlieten de zaal, maar mevrouw [naam verzoekster] nam met de sluiting van de zitting kennelijk geen genoegen en wilde nog nadere stukken indienen. Dit had ik al tijdens de behandeling geweigerd. Ik heb haar verzocht de zaal te verlaten, maar zij bleef maar doorgaan. Ik vond het langzaam wat dreigend overkomen, zeker nu haar ‘neef’ zich er ook mee ging bemoeien. Ik heb hen een paar keer verzocht de zaal te verlaten en de laatste keren is dit zeker met stemverheffing gebeurd.”
Het voorgaande in ogenschouw nemend stelt de wrakingskamer vast dat uit deze schriftelijke reactie van de rechter de ergernis over het optreden verzoekster ter zitting en kort daarna duidelijk naar voren komt. Het is voorstelbaar dat dit ook verzoekster niet zal zijn ontgaan. De rechter geeft aan zich enkele keren zeker met stemverheffing tot haar te hebben gewend en hij duidt hetgeen zij ter zitting naar voren brengt in zijn schriftelijke reactie aan als ‘verhaal’ en ‘verweer’, waarbij de aanhalingstekens de suggestie wekken dat de argumenten van verzoekster niet serieus genomen kunnen worden.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is het niet ondenkbaar dat deze ergernis een dusdanige vorm heeft aangenomen dat zij kenbaar was voor verzoekster (het rood aanlopen van de rechter, het enkele keren met stemverheffing spreken) en dat daardoor bij verzoekster de vrees is ontstaan dat de rechter jegens haar vooringenomenheid koestert, temeer nu de rechter zijn vonnis nog moet wijzen. De vrees van verzoekster dat het de rechter hierdoor aan onpartijdigheid ontbreekt is naar het oordeel van de wrakingskamer in de geschetste omstandigheden objectief gerechtvaardigd.
Alles in aanmerking genomen komt de wrakingskamer tot het oordeel dat het verzoek tot wraking van de rechter dient te worden toegewezen.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. A.J. Henzen toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. R.E. Bakker, rechter, en mr. W.E. Elzinga, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2012.
MJ