RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 16 maart 2012
Zaaknummer : 168973 / HA RK 12-21
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mr. R. MOSZKOWICZ B.V.,
gevestigd te Amsterdam (hierna: verzoekster),
die in deze wrakingszaak geen advocaat gesteld heeft,
en die een verzoek tot wraking heeft ingediend van:
mr. W.J.J. Beurskens, rechter in deze Rechtbank (hierna: de rechter).
1.Het verloop van de procedure
Bij een op 13 februari 2012 ter griffie van de Rechtbank Maastricht ingekomen faxbericht heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. W.J.J. Beurskens in de zaak met procedurenummer 159768 HA ZA 11-265 tussen de partijen [[XX]] (wederpartij) enerzijds en verzoekster anderzijds. Het verzoek is tevens ongedateerd ingediend bij gewone brief met een bijlage waarin verzoeker de gronden voor de wraking nader heeft toegelicht (datum ontvangst ter griffie 14 februari 2012).
Op 15 februari 2012 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. De rechter heeft een schriftelijke reactie op het verzoek ingediend. Voorts heeft hij meegedeeld dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer zou verschijnen.
Ter zitting van de wrakingskamer op 12 maart 2012 zijn verzoekster, haar raadsman en de rechter niet verschenen.
De wrakingskamer heeft nadien de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2.Standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de wrakingskamer in haar beschikking van 19 januari 2012, waarbij een eerder wrakingsverzoek van verzoekster is afgewezen, heeft miskend dat verzoekster de gelegenheid wilde krijgen om, op wat voor wijze ook, te mogen reageren op de door de wederpartij ter comparitiezitting van 5 december 2011 naar voren gebrachte stellingen, omdat dit eerder niet mogelijk was geweest in verband met ziekte van mr. Moszkowicz (in persoon). Nu de rechter heeft vastgesteld dat in de zaak op 21 maart 2012 een eindvonnis zal worden gewezen en verzoekster wederom niet de kans krijgt om een conclusie na comparitie te nemen of pleidooi te houden, is verzoekster van oordeel dat de wrakingskamer opnieuw het “gerechtvaardigde en gedocumenteerde” verzoek van verzoekster om alsnog op enigerlei wijze het “danig verstoorde evenwicht in de stellingname van partijen over en weer te herstellen”, afwijst. Ook in dit wrakingsverzoek gaat het er om dat door de betreffende rolbeschikking de wrakingskamer “kennelijk” de onderliggende grondslag van het verzoek namens de B.V. “op onbegrijpelijke redenen miskent en notoir negeert”. Nu de Rechtank opnieuw tot een voor verzoekster negatieve beslissing komt, zonder hiervoor een nadere onderbouwing te geven, is verzoekster van mening dat de rechter zowel objectief als subjectief de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen, in de zin dat de rechter jegens verzoekster niet onpartijdig, niet onbevooroordeeld en niet onbevangen is te achten.
3.Standpunt van de rechter
De rechter heeft geconstateerd dat hij als rolrechter de enige rechter is die bij de beslissing betrokken is geweest zodat het verzoek op hem, in zijn kwaliteit als rolrechter van de sector Civiel, team Handel, betrekking heeft.
In zijn hoedanigheid als rolrechter heeft hij, gelet op hetgeen er lag en partijen hadden aangevoerd geen steekhoudende argumenten gezien om tot een andere conclusie te komen, mede omdat aangevoerd noch aangetoond was dat de eisende partij in die rolprocedure zich niet kon laten vertegenwoordigen door haar advocaat.
Voorts is de rechter van oordeel dat aan een inhoudelijke beslissing niet kan worden toegekomen omdat verzoekster in haar verzoek niet-ontvankelijk is. Het wrakingsverzoek is gedaan in een handelszaak, waarin procesvertegenwoordiging verplicht is. Het wrakingsverzoek had namens verzoekster moeten worden ingediend door een advocaat
De wrakingskamer dient allereerst een oordeel te geven over het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het verzoek ter zitting van de wrakingskamer op 12 maart 2012.
In haar uitnodiging van 8 maart 2012 heeft de wrakingskamer verzoekster erop gewezen dat zij zich, indien mr. Moszkowicz persoonlijk niet aanwezig kon zijn, door een ander kon en diende te laten vertegenwoordigen.
Verzoekster heeft in haar reactie te kennen gegeven dat mr. Moszkowicz in persoon als enige in staat is een toelichting te geven. Gezien de wijze van uitnodiging voor de zitting van 12 maart 2012, heeft de wrakingskamer geen aanleiding gezien om tot aanhouding van de mondelinge behandeling over te gaan. Bovendien lag ook in hetgeen de rechter naar voren heeft gebracht grond om de wrakingszitting juist niet aan te houden. De wrakingskamer wijst het verzoek om aanhouding derhalve af.
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de haar voorgelegde inhoudelijke vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht kan worden, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of aan de voorwaarden voor het indienen van een verzoek tot wraking is voldaan.
In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 37 lid 1 Rv is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Uit artikel 278 leden 2 en 3 Rv volgt dat het verzoekschrift, gelet op de aard van de procedure waarin het wrakingsverzoek is gedaan, ondertekend dient te zijn door een advocaat (zie ook de uitspraak van de 18 december 1998, NJ 1999, 271). Mocht niet aan deze eis zijn voldaan, dan wordt de verzoeker op grond van artikel 281 lid 2 Rv de gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen.
Het op 13 februari 2012 ontvangen verzoekschrift is niet (mede) ondertekend door een advocaat en voldoet daarom niet aan de zojuist vermelde wettelijke bepalingen. Gelet op voornoemde artikelen en de vaste jurisprudentie hieromtrent heeft de Rechtbank in de uitnodiging voor de wrakingszitting van 12 maart 2012 verzoekster op dit verzuim gewezen en haar de gelegenheid geboden dit te herstellen. In haar reactie heeft verzoekster het standpunt ingenomen dat zij geen reden ziet aan het verzoek van de wrakingskamer te voldoen, nu de wrakingskamer deze eis niet heeft gesteld bij het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek van 7 december 2011.
Omdat verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid haar verzuim te herstellen, dient verzoekster op grond van artikel 281 lid 2 tweede volzin Rv niet-ontvankelijk in het verzoek te worden verklaard. Voor zover verzoekster heeft beoogd te betogen dat zij er gelet op de beschikking van de wrakingskamer van 19 januari 2012 op had mogen vertrouwen dat zij opnieuw in haar verzoek ontvangen zou worden, is de wrakingskamer van oordeel dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd is, omdat verzoekster in deze procedure uitdrukkelijk op de gevolgen van het niet herstellen van haar verzuim is gewezen en zij willens en wetens niet tot herstel van het verzuim is overgegaan.
De wrakingskamer verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van
mr. W.J.J. Beurskens.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.E. Bakker, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter en mr. H.W.M.A. Staal, rechter, in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
MJ