ECLI:NL:RBMAA:2012:BY0931
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Criteria voor voorlopige machtiging bij niet-behandelingsgerichte verblijven
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 oktober 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging op basis van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 12 oktober 2012, met als doel betrokkene, die verblijft in het Orbis GGZ, in een psychiatrisch ziekenhuis te doen verblijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 oktober 2012 zijn betrokkene, zijn advocaat mr. H.C. Ingelse, en verschillende zorgverleners gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, die gevaar voor zichzelf en anderen met zich meebrengt. Dit gevaar is onder andere het gevolg van langdurig gebruik van alcohol en drugs, wat heeft geleid tot een ernstige cognitieve stoornis.
De rechtbank oordeelde dat het gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft ook erkend dat betrokkene verzet toont tegen opname in een verpleeginrichting, maar concludeerde dat dit niet afdoet aan de noodzaak van de machtiging. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelden dat de gedwongen opname niet gericht is op behandeling, verworpen. De rechtbank benadrukte dat de primaire grondslag voor de vrijheidsbeneming bescherming van de samenleving en betrokkene zelf is, en dat de mogelijkheid tot behandeling niet de enige reden voor opname kan zijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de voorlopige machtiging verleend voor een periode van maximaal drie maanden, met de intentie om betrokkene zo snel mogelijk over te plaatsen naar een afdeling waar passende zorg kan worden geboden. Tegen deze beschikking staat beroep in cassatie open binnen drie maanden na de uitspraak.